ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT8832

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 26/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van tenuitvoerlegging van vonnis in civiele zaak

In deze zaak hebben de erfgenamen van een erflater, woonachtig in de Verenigde Staten, een verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gewezen op 8 februari 2011. Dit vonnis verplichtte hen tot betaling van een bedrag van US $ 300.000,- aan de gedaagde, die schadevergoeding vorderde. De erfgenamen stelden dat er juridische en feitelijke misslagen in het vonnis waren en dat de executie van het vonnis onacceptabele gevolgen zou hebben. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de vordering tot schorsing beoordeeld aan de hand van de belangenafweging tussen de partijen, waarbij de spoedeisendheid van de betaling en de gevolgen van de executie voor de gedaagde werden meegewogen.

Het Hof concludeerde dat de erfgenamen niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake was van zodanige misslagen in het vonnis dat schorsing gerechtvaardigd zou zijn. De argumenten van de erfgenamen, waaronder de stelling dat het deskundigenrapport ondeugdelijk was, werden niet overtuigend bevonden. Het Hof oordeelde dat de belangen van de gedaagde, die de veroordeling tot betaling had verkregen, zwaarder wogen dan die van de erfgenamen. De gedaagde had een legitiem belang bij de uitvoerbaarheid van het vonnis, aangezien het bedrag noodzakelijk was voor herstelkosten en het voorkomen van verdere schade.

Uiteindelijk heeft het Hof de vordering tot schorsing afgewezen en de erfgenamen veroordeeld in de kosten van het incident. De uitspraak werd gedaan op 10 mei 2011 door de rechters J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, in aanwezigheid van de griffier tijdens een openbare zitting in Curaçao.

Uitspraak

Registratienummer: HAR 26/11
Uitspraak: 10 mei 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis op vordering ex artikel 272 Rv in de zaak van:
de erfgenamen van [erflater] (hierna de erfgenamen),
wonen in de USA, in deze zaak domicilie gekozen hebbend bij hun hierna eerstgenoemde gemachtigde,
oorspronkelijk gedaagden in conventie en eisers in reconventie, thans eisers in het incident,
gemachtigden: dhr. Edwin I. Maduro en mr. C.H.J. Merx,
- tegen -
[gedaagde],
wonend te Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser in conventie en gedaagde in reconventie, thans gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen met registratienummer A.R. 2005/278 gewezen vonnis van 8 februari 2011. De erfgenamen hebben appel ingesteld tegen dit vonnis en hebben een vordering ex artikel 272 Rv ingediend. Deze vordering strekt ertoe dat het Hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 februari 2011 schorst totdat in de procedure in appel een eindbeslissing is gegeven, kosten rechtens.
[gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend, waarbij hij het Hof heeft verzocht de vorderingen van de erfgenamen integraal af te wijzen, met veroordeling van hen in de kosten van de procedure.
Op de voor behandeling van de vordering bepaalde dag hebben de erfgenamen een toelichting verzoek ex art. 272 WvBRV ingediend en is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.2 Blijkens de gedingstukken ligt ter beoordeling van het Hof voor de vraag of de tenuitvoerlegging van de veroordelingen in het vonnis van 8 februari 2011 van de erfgenamen tot betaling van het bedrag van US $ 300.000,- vermeerderd met de proceskosten aan [gedaagde] dient te worden geschorst.
2.3.1 Bij de belangenafweging tussen partijen stelt het Hof voorop dat [gedaagde] als degene die de veroordeling verkreeg tot betaling van (onder meer) US $ 300.000,- ter vergoeding van schade, veroorzaakt door de erfgenamen, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Dit belang is door [gedaagde] nader verfeitelijkt en onderbouwd met de stelling dat dit geld noodzakelijk is ter betaling van de kosten van herstel en/of ter voorkoming van verdere schade, waarbij, aldus nog steeds [gedaagde], herstel van eminent belang is.
2.3.2 De erfgenamen hebben daartegenover gesteld dat er sprake is van juridische en/of feitelijke misslagen in het vonnis, waarbij zij in feite slechts stellen dat het deskundigenrapport niet deugt en dat aan het door hen gedane aanbod om door middel van getuigen te bewijzen dat het deskundigenrapport ondeugdelijk is, ten onrechte voorbij is gegaan.
Het Hof kan echter aan de hand van de overgelegde stukken niet tot de conclusie komen dat er sprake is van zodanige juridische en/of feitelijke misslagen in het vonnis dat een belangenafweging tot toewijzing van de onderhavige vordering zou moeten leiden.
2.4 Het verder nog door de erfgenamen gestelde risico dat executie van het vonnis tot onacceptabele en onomkeerbare gevolgen zal leiden, is naar het oordeel van het Hof niet voldoende aannemelijk en ook overigens onvoldoende om de tenuitvoerlegging van de veroordelingen te schorsen.
Voor het overige is de inhoud van het verzoek tot schorsing onvoldoende gericht op de hiervoor onder 2.1 gestelde belangenafweging, en is het meer een verkapt hoger beroep, dat in het kader van een schorsingsverzoek als het onderhavige verder geen beoordeling behoeft.
2.5 Andere belangen van de erfgenamen die zwaarder zouden wegen dan het belang van [gedaagde] en daarom tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 februari 2011 zouden moeten leiden, zijn niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken.
2.6 De vordering moet op grond van het voorgaande worden afgewezen. De erfgenamen zullen zoals verzocht worden veroordeeld in de kosten van het incident.
BESLISSING
Het Hof:
wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 februari 2011 af;
veroordeelt de erfgenamen in de kosten van het incident, gerezen aan de zijde van [gedaagde] en tot op heden begroot op NAF. 1.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 10 mei 2011.