ECLI:NL:OGHACMB:2011:BV2040

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 126/10-H 21/2011
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over uitbetaling schade na roofoverval op geldtransport

In deze Arubaanse zaak is in hoger beroep een kort geding aan de orde, waarin de uitbetaling van schade na een roofoverval op een geldtransport centraal staat. De naamloze vennootschap Aruba Security & Crime Prevention N.V. (ASCP) heeft beslag gelegd op de activa van de naamloze vennootschap Nos Seguro N.V., de assurantietussenpersoon, om zekerheid te verkrijgen voor de schadevergoeding die zij eist. De verzekering voor het geldtransport was echter verlopen, en Nos Seguro stelt dat zij ASCP hierover per brief heeft geïnformeerd. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat deze stelling voorshands niet aannemelijk is, gezien het feit dat ASCP de maandpremie voor de verzekering steeds heeft betaald en geïnd. De vordering van ASCP tot opheffing van het beslag wordt dan ook afgewezen.

Het Hof verwijst naar eerdere vonnissen en de procedure die heeft geleid tot dit hoger beroep. Het GEA had eerder beslist tot opheffing van de beslagen, maar het huidige appel richt zich uitsluitend op de beslagen ten laste van Nos Seguro. Het Hof stelt vast dat de op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen in acht zijn genomen bij het leggen van de beslagen, en dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon niet zo ver gaat dat deze aansprakelijk kan worden gesteld voor fouten van de verzekeringnemer zelf.

De uitspraak van het Hof bevestigt het vonnis van het GEA en veroordeelt Nos Seguro in de kosten van het hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken op 13 december 2011 door de rechters J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, en is een belangrijke uitspraak in het civiele recht met betrekking tot de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de geldigheid van conservatoire beslagen.

Uitspraak

Registratienummer: KG 126/10-H 21/2011
Uitspraak: 13 december 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NOS SEGURO N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en G.B. Wever,
tegen
de naamloze vennootschap
ARUBA SECURITY & CRIME PREVENTION N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.H.J. Kock.
Partijen worden hierna aangeduid als Nos Seguro en ASCP.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het Hof naar zijn vonnis van 18 oktober 2011. Bij dat vonnis heeft het Hof ASCP in de gelegenheid gesteld ter rolle van het Hof van 22 november 2011 bij akte de voor de beoordeling van de geldigheid van de door haar ten laste van Nos Seguro gelegde beslagen relevante beslagstukken over te leggen. Voorts heeft het Hof ASCP en Nos Seguro in de gelegenheid gesteld ter rolle van het Hof van 22 november 2011 zich bij akte uit te laten over de stand van zaken in de bodemprocedure, voor zover die tussen hen aanhangig is, en om in die procedure eventueel gewezen vonnissen over te leggen. Daarnaast heeft het Hof bepaald dat ASCP en Nos Seguro vervolgens in de gelegenheid zullen worden gesteld tot het nemen van een antwoordakte.
1.2 ASCP heeft bij akte uitlating alsmede akte overlegging stukken, met producties, beslagstukken overgelegd. Voorts heeft zij daarbij een kopie van een tussen partijen op 22 juni 2011 gewezen tussenvonnis van het GEA overgelegd.
1.3 Nos Seguro heeft bij akte uitlating eveneens het bedoelde tussenvonnis van 22 juni 2011 overgelegd.
1.4 Zowel ASCP als Nos Seguro hebben opgemerkt dat hun zaak in de bodemprocedure oorspronkelijk op de rol van 16 november 2011 stond, maar is aangehouden tot de rol van 18 januari 2012.
1.5 Ter rolzitting van het Hof in Aruba op 18 oktober 2011 hebben partijen afgezien van het nemen van een antwoordakte en hebben zij om vonnis gevraagd.
1.6 Vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 De vaststelling van de feiten door het GEA in zijn vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 is door partijen niet bestreden. Die vaststelling komt het Hof niet onjuist voor. In hoger beroep wordt dan ook van die feiten uitgegaan.
2.2 Bij het bestreden vonnis van 3 februari 2009 heeft het GEA beslist tot opheffing van beslagen die door ASCP waren gelegd ten laste van Nos Seguro en ten laste van oorspronkelijk mede-eiseres Arulex. Het onderhavige appel ziet uitsluitend op de ten laste van Nos Seguro gelegde beslagen.
2.3 Bij de door ASCP ten laste van Nos Seguro gelegde beslagen zijn de op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen in acht genomen, zodat daarin geen grond kan zijn gelegen voor de door ASCP verlangde opheffing.
2.4 Bij de verdere beoordeling dient voorop te worden gesteld – zoals ook het GEA heeft gedaan en Nos Seguro terecht niet bestrijdt – dat het bepaalde in artikel 705 lid 2 RvA meebrengt dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van een conservatoir beslag vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is, of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (vgl. HR 25 november 2005, LJN: AT9060, NJ 2006, 148; HR 30 juni 2006, LJN: AV1559, NJ 2007, 483).
2.5 Naar het oordeel van het Hof heeft het GEA voorts terecht tot uitgangspunt genomen dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken over de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben (HR 10 januari 2003, LJN: AF0122, NJ 2003, 375). Evenzeer terecht heeft het GEA geoordeeld dat tot deze taak tevens in beginsel behoort dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op een verlies van dekking vanwege het einde van de tot zijn portefeuille behorende verzekering. De opvatting van Nos Seguro dat in Aruba voor een assurantietussenpersoon een andere maatstaf en/of wat betreft bedoelde taak een minder ver reikende zorgplicht geldt, is derhalve onjuist.
2.6 Nos Seguro betoogt voorts dat de op de assurantietussenpersoon rustende zorgplicht niet zo ver gaat dat deze aansprakelijk kan worden gesteld voor fouten dan wel nalatigheid van de verzekerde (het Hof begrijpt: de verzekeringnemer) zelf. In dit verband voert Nos Seguro aan dat ASCP wist of behoorde te weten dat haar verzekeringsovereenkomst met Nagico op 5 april 2008 was beëindigd en dat ASCP ervan heeft afgezien met een andere verzekeraar een verzekeringsovereenkomst voor geldtransport aan te gaan omdat zij de premie die andere verzekeraars vroegen, te hoog vond. Uit deze door Nos Seguro gestelde omstandigheden volgt evenwel niet zonder meer dat de op haar als assurantietussenpersoon rustende zorgplicht jegens ASCP is komen te vervallen. Niet valt uit te sluiten dat deze omstandigheden wel een rol kunnen spelen bij de bepaling van de omvang van een eventuele verplichting tot schadevergoeding. Dit betoog getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting. Dat geldt tevens voor de stelling van Nos Seguro dat zij geen zorgplicht had omdat de verplichting om ASCP omtrent de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst te informeren op grond van vaste rechtspraak en de door Nagico gehanteerde polisvoorwaarden op Nagico rustte. Een dergelijke verplichting van de verzekeraar ontslaat de assurantietussenpersoon niet zonder meer van zijn eigen zorgplicht ter zake.
2.7 Nos Seguro stelt daarnaast dat zij bij wijze van klantenservice ASCP per brief heeft gemeld dat de verzekering bij Nagico was verlopen. Nos Seguro onderbouwt deze stelling, bijvoorbeeld door een kopie van de brief in het geding te brengen, niet. ASCP betwist hierover door Nos Seguro te zijn geïnformeerd en wijst in dit verband erop dat zij sinds 2004 en ook na 5 april 2008 maandelijks een bedrag van Afl. 4.000,-- aan premie heeft betaald aan Nos Seguro en dat Nos Seguro deze bedragen telkens heeft geïnd. Weliswaar stelt Nos Seguro zich op het standpunt dat niet (al) deze bedragen als premie voor de litigieuze verzekeringsovereenkomst kunnen worden aangemerkt, maar dat ASCP na april 2008 aan Nos Seguro hetzelfde maandbedrag van Afl. 4.000,-- is blijven betalen dat zij daarvóór ook betaalde, staat vast. In dit licht acht het Hof de stelling van Nos Seguro dat zij ASCP omtrent het verlopen van de verzekering bij Nagico heeft geïnformeerd, voorshands niet aannemelijk.
2.8 Bij memorie van grieven d.d. 12 maart 2010 wijst Nos Seguro erop dat het beslag ten belope van Afl. 300.000,-- op de bankrekening van Nos Seguro grote financiële problemen voor haar bedrijfsvoering met zich brengt omdat het gelden betreft die ‘feitelijk’ derden toebehoren. Deze derden worden door het beslag benadeeld. Wie deze derden precies zijn en hoe zij ten gevolge van het beslag worden benadeeld maakt Nos Seguro niet duidelijk. Bij pleidooi d.d. 20 september 2011 gaat Nos Seguro niet (nader) in op de bezwaarlijkheid van het beslag voor haar.
2.9 Gelet op het voorgaande en gelet ook op het feit dat vaststaat dat ASCP ten gevolge van een roofoverval schade heeft geleden voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan Afl. 350.000,--, welke schade Nagico heeft geweigerd te vergoeden, is naar het voorlopig oordeel van het Hof niet gebleken dat de vordering van ASCP ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
2.10 Het GEA heeft de vordering van ASCP tot opheffing van de ten lasten van Nos Seguro gelegde beslagen slechts toegewezen voor zover deze een bedrag van Afl. 350.000,-- te boven gaan. Deze beperking verstaat het Hof aldus dat het GEA de vordering waarvoor beslagverlof is verleend, opnieuw heeft begroot en wel op genoemd bedrag. Aldus verstaan kan het beroep tegen de beslissing van het GEA ten aanzien van Nos Seguro niet slagen.
2.11 Nos Seguro zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, met dien verstande dat de aan de te laat ingediende memorie van antwoord verbonden kosten voor rekening van ASCP dienen te blijven.
2.12 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep tussen Nos Seguro en ASCP gewezen;
- veroordeelt Nos Seguro in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ASCP gevallen en tot op heden begroot op Afl. 3.400,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 13 december 2011.