ECLI:NL:OGHACMB:2011:BW0546

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-13/2011
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Normschending in vooronderzoek leidt tot bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1970 op Curaçao, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er sprake was van een normschending in het vooronderzoek. Dit betrof de toegang van de hulpofficier van justitie tot zijn woning, die deze betrad met een machtiging aan zichzelf, zonder dat bijzondere omstandigheden waren aangetoond.

Het Hof oordeelde dat deze handeling een ernstige schending van het huisrecht van de verdachte met zich meebracht, wat resulteerde in een onherstelbare normschending. Het door deze schending verkregen bewijsmateriaal werd uitgesloten van bewijs, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Daarnaast besliste het Hof dat het in beslag genomen vuurwapen en de patronen aan het verkeer moesten worden onttrokken, terwijl het in beslag genomen geld en de mobiele telefoons aan de verdachte moesten worden teruggegeven. De beslissing van het Hof is gegrond op de artikelen 38b en 38d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 3 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1970 op Curaçao,
wonende in Curaçao, [adres].
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2010, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
11 augustus 2011 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. J.B.S. Loth, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. De procureur-generaal heeft voorts gevorderd dat het inbeslaggenomen vuurwapen en de in beslag genomen patronen aan het verkeer worden onttrokken en dat het inbeslaggenomen geld en de mobiele telefoons aan de verdachte worden teruggegeven.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
<u>Tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, ten laste gelegd:[…]
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
<u>Vrijspraak</u>
Namens de verdachte is aangevoerd dat sprake is van een normschending in het vooronderzoek waaraan het gevolg van bewijsuitsluiting moet worden verbonden. Hiertoe is gesteld dat de hulp-officier van justitie onder leiding van wie de huiszoeking heeft plaatsgevonden, de schriftelijke bijzondere last aan zichzelf heeft uitgeschreven, terwijl de wet bepaalt dat deze door een ambtenaar van de eerst hogere in rang had dienen te worden gegeven. De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet niet verbiedt dat degene die de last heeft uitgeschreven, zelf mede de woning betreedt.
Het Hof overweegt daaromtrent als volgt. De schriftelijke bijzondere last voor het betreden van de woning van de verdachte is uitgeschreven door de hulp-officier van justitie, inspecteur[HOvJ]. Uit het proces-verbaal van 4 mei 2010, opgemaakt door verbalisant [ ], blijkt dat de huiszoeking in de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden onder leiding van die zelfde inspecteur [HOvJ]. Dat de huiszoeking onder diens leiding plaatsvond blijkt ook uit het door brigadier [ ] opgemaakte proces-verbaal van de huiszoeking van 5 mei 2010, waarin is vermeld dat de huiszoeking door [HOvJ] werd afgesloten. Artikel 156 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat ingeval de officier van justitie of de hulp-officier van justitie zelf een machtiging nodig heeft, deze door de naast hogere autoriteit dient te worden gegeven. Blijkens de parlementaire geschiedenis van het Wetboek van Strafvordering heeft de wetgever met deze bepaling willen voorkomen, dat tot het verlenen van de machtiging bevoegde ambtenaren voor zichzelf bij het binnentreden een machtiging uitschrijven. Deze praktijk wordt als niet wenselijk aangemerkt, omdat daardoor de zelfstandige toetsing door degene die de machtiging verleent komt te vervallen. Voornoemd beginsel lijdt slechts uitzondering in bijzondere gevallen. In het onderhavige geval heeft de hulp officier van justitie de woning van de verdachte betreden met een machtiging aan zichzelf, zonder dat is gebleken van bijzondere omstandigheden. Dit is een ernstige schending van het huisrecht van de verdachte, hetgeen een onherstelbare normschending oplevert. Nu het bewijsmateriaal in overwegende mate door deze normschending is verkregen en hierdoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden, dient het door deze schending verkregen bewijsmateriaal van het bewijs te worden uitgesloten. Dit leidt ertoe dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
<u>Inbeslaggenomen voorwerpen</u>
Het in beslag genomen vuurwapen en de patronen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het betreft voorwerpen die daartoe vatbaar zijn, die blijkens de kennisgeving van inbeslagneming aan de verdachte toebehoren en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het in beslag genomen geld ten bedrage van NAF. 2.876,68, $ 112,- en € 105,- en de in beslag genomen zeven mobiele telefoons dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38b en 38d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 3 december 2010 en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
gelast onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vuurwapen en de patronen;
gelast de teruggave van het in beslag genomen geld ten bedrage van NAF. 2.876,68,
$ 112,- en € 105,- en de in beslag genomen zeven mobiele telefoons aan de verdachte;
heft op het geschorste bevel tot bewaring.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 september 2011.