ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW4857

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 53077 - HAR 8/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van een vonnis in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een vordering tot schorsing van een eerder vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) van Curaçao, dat op 31 januari 2012 is gewezen. Het GEA had de appellant, een inwoner van Curaçao, bevolen om binnen 48 uur het restaurant te ontruimen. De appellant heeft op 8 februari 2012 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging totdat er een definitieve uitspraak in hoger beroep zou zijn gedaan. De appellant stelde dat hij door de ontruiming geen toegang meer had tot het restaurant en dat dit zijn bedrijfsvoering ernstig zou schaden.

De geïntimeerde, Al Basha, heeft het vonnis van 31 januari 2012 op 10 februari 2012 aan de appellant betekend en op 13 februari 2012 heeft de ontruiming plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 24 februari 2012 heeft het Hof vastgesteld dat de ontruiming inmiddels had plaatsgevonden en dat de appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn vordering tot schorsing. Het Hof oordeelde dat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet meer kon worden geschorst, omdat deze al was uitgevoerd.

Het Hof heeft de vordering van de appellant afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 9 maart 2012 door de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Registratienummer: AR 53077 - HAR 8/12
Uitspraak: 9 maart 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis op vordering ex artikel 272 Rv in het incident in de zaak van:
[appellant],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, thans appellant en eiser in het incident,
gemachtigde: W.J. Maria,
- tegen -
de naamloze vennootschap
TAJ-MAHAL COURIER SERVICES N.V.,
h.o.d.n. Shoarma al Basha,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, thans geïntimeerde en gedaagde in het incident,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en J.G.J. Schelling.
Partijen worden hierna “[appellant]” en “Al Basha” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 31 januari 2012.
1.2 [appellant] heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 8 februari 2012 ter griffie van het GEA, een vordering ex artikel 272 Rv ingediend. Deze vordering strekt ertoe dat het Hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 31 januari 2012, waarvan [appellant] bij akte van appel van 8 februari 2012 in hoger beroep is gekomen, schorst tot in hoger beroep onherroepelijk zal zijn beslist.
1.3 Op de daarvoor bepaalde dag, 21 februari 2012, heeft Al Basha een verweerschrift ingediend, waarin zij concludeert dat het Hof de vordering zal afwijzen, kosten rechtens.
1.4 De vordering is behandeld ten overstaan van het daartoe door het Hof uit zijn midden aangewezen lid, mr. J.P. de Haan, ter zitting van 24 februari 2012. Verschenen zijn [appellant], bijgestaan door zijn gemachtigde, en Al Basha vertegenwoordigd door de heer J.T. Fayad, bijgestaan door mr. M.F. Murray. Partijen hebben vragen van het lid van het Hof beantwoord en hun standpunten terzake toegelicht, de gemachtigde van [appellant] onder overlegging van een pleitnota.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staan de volgende feiten tussen partijen vast:
- bij het vonnis van 31 januari 2012 heeft het GEA, voor zover thans van belang, [appellant] uitvoerbaar bij voorraad bevolen om binnen 48 uur na betekening aan hem van dit vonnis, het restaurant te ontruimen, met medeneming van al het zijne en de zijnen en dit in goede staat en met afgifte van de toegangssleutels alsmede de tot Al Basha behorende inventaris tot haar vrije beschikking te stellen, bij gebreke waarvan de ontruiming kan plaatsvinden op de wijze als voorzien in de artikelen 555 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- op 10 februari 2012 heeft Al Basha het vonnis van 31 januari 2012 aan [appellant] betekend;
- op 13 februari 2012 is [appellant] gedwongen ontruimd (zie het proces-verbaal ontruiming, productie 2 bij het verweerschrift).
2.2 Bij verweerschrift heeft Al Basha naar voren gebracht dat inmiddels de executie van het vonnis van 31 januari 2012 is afgerond en de bevolen ontruiming volledig heeft plaatsgevonden, zodat reeds om die reden de gevorderde voorziening dient te worden afgewezen.
2.3 Blijkens het verhandelde ter zitting gaat [appellant] ervan uit dat indien de onderhavige vordering zou worden toegewezen, hij weer toegang tot de ruimte waarin het restaurant werd geëxploiteerd zou hebben om de exploitatie van het restaurant te hervatten.
2.4 Het Hof overweegt dat nu Al Basha het vonnis van 31 januari 2012 aan [appellant] heeft betekend en [appellant] gedwongen is ontruimd, dit vonnis ten uitvoer is gelegd, zodat de tenuitvoerlegging daarvan niet meer kan worden geschorst. Dit betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij beoordeling van de onderhavige vordering. Toewijzing van de onderhavige vordering zou niet de door [appellant] kennelijk veronderstelde werking hebben.
2.5 In het feit dat Al Basha het vonnis van 31 januari 2012 ten uitvoer heeft gelegd nadat [appellant] de onderhavige vordering had ingediend, en aldus heeft bewerkstelligd dat [appellant] geen belang meer heeft bij beoordeling daarvan, ziet het Hof aanleiding om de proceskosten in dit incident te compenseren. Vast is komen te staan dat Al Basha in elk geval ten tijde van de gedwongen ontruiming wist dat [appellant] deze vordering had ingediend.
2.6 Beslist wordt derhalve als volgt.
BESLISSING
Het Hof:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in dit incident aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 maart 2012.