UITSPRAAK: 17 april 2012
ZAAKNR.: AR 39090-H 224/11
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
de openbare rechtspersoon het LAND CURACAO, als rechtsopvolger onder algemene titel van de openbare rechtspersoon het Eilandgebied Curaçao,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart,
[geïntimeerde],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson.
Partijen worden hierna aangeduid als het Land en [geïntimeerde].
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen en op 10 januari 2011 uitgesproken vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 Het Land is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening van een akte van appel op 21 februari 2011. Bij op 4 april 2011 ontvangen memorie van grieven heeft Het Land twee grieven ingediend en toegelicht ertoe strekkende dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Het Land, voorheen het Eilandgebied Curaçao, zoals in prima verzocht alsnog zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten zowel in prima als in appel.
1.3 [geïntimeerde] heeft op 4 augustus 2011 een memorie van antwoord ingediend en daarin geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis van 10 januari 2011 van het GEA al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden, kosten rechtens.
1.4 Op de daartoe bepaalde dag hebben partijen een pleitnotitie in het geding gebracht.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
Het door Het Land ingestelde beroep is tijdig en op de juiste wijze ingediend, zodat Het Land ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.1. Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep onder 3.0 a tot en met l feiten vastgesteld. Hiertegen zijn geen beroepsgronden gericht. Het Hof heeft ook ambtshalve geen bedenkingen tegen deze vaststelling van de feiten. Bij de beoordeling in hoger beroep zal daarvan dan ook worden uitgegaan. Ook de volgende feiten zijn voor de beoordeling van belang. Het Land heeft vermeld dat haar rechtsvoorganger aan [geïntimeerde] ex artikel 68 LMA (Landsverordening materieel ambtenarenrecht) ook de schadevergoeding en voor zover nodig bij brief van 19 juni 2009 de wettelijke rente heeft aangezegd. [geïntimeerde] is in het kader van hoor en wederhoor in staat gesteld zich hiertegen te verweren. Per brief van 24 juni 2009 gericht aan mr. M.F. Bonapart, in de kop vermeldend “betreft: uw schrijven d.d. 16 juni 2009 met ref. Eilandgebied/Tigris N.V.” heeft [geïntimeerde] ontkend onrechtmatig te hebben gehandeld en de aansprakelijkheid van beweerdelijk geleden schade betwist. Bij schrijven van 3 september 2009 met als onderwerp “strafoplegging en schadeverhaal inzake tankautospuiten ex art 95 RAR” (productie bij CvA), heeft het Eilandgebied Curaçao aan [geïntimeerde] onder meer bericht voornemens te zijn hem met toepassing van artikel 68 lid 1 LMA ter zake de geleden schade aan te spreken gezien het feit dat de verweten gedragingen gepleegd werden tijdens het dienstverband.
3.2. Desondanks heeft het Land de onderhavige procedure bij de gewone rechter aangespannen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betoogd dat deze zaak niet thuis hoort bij de gewone rechter. Dit verweer slaagt naar het voorlopig oordeel van het Hof.
3.3. Artikel 68 <i>Landsverordening materieel ambtenarenrecht</i> (LMA) luidt:
1. De ambtenaar, die als zodanig en zonder terzake rekenplichtig te zijn door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg waartoe hij gehouden is, middellijk of onmiddellijk de overheid schade toebrengt, is verplicht die schade te vergoeden.
2. De vervolging van en het verhaal op de ambtenaar, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens regelen, bij landsverordening vast te stellen.
[Het tweede lid is nog niet in werking getreden.]
3.4. De <i>eerste</i> te beantwoorden vraag is of de overheid nog een ambtenaarrechtelijk besluit tot vergoeding van door de ambtenaar van het Land Curaçao tijdens zijn aanstelling aan de dienst toegebrachte schade kan nemen, nadat de ambtenaar de dienst al heeft verlaten (de ‘gewezen ambtenaar’). Deze vraag moet bevestigend beantwoord worden.
3.5. In de definitie van ambtenaar in artikel 1 LMA en ook anderszins is geen algemene regeling getroffen voor de gewezen ambtenaar. Een enkele bepaling in het LMA gaat wel specifiek over de aanspraak van een gewezen ambtenaar, o.a. een bepaling over de ambtenaar die na zijn ontslag nog ziek is. De vraag is dan in hoeverre in het algemeen ook de gewezen ambtenaar aanspraak kan maken op voorzieningen uit het LMA respectievelijk het bevoegd gezag verplichtingen kan opleggen aan een gewezen ambtenaar.
3.6. De ambtenarenrechter pleegt in zijn rechtspraak, zoals uit de hierna volgende voorbeelden blijkt, de gewezen ambtenaar niet anders te behandelen dan de ambtenaar. Maatgevend is of de kwestie betrekking heeft op het tijdvak en de positie van de ambtenaar tijdens zijn aanstelling dan wel eventueel op de gevolgen van een gebeurtenis tijdens zijn aanstelling. Dit kan een verzoek van de (gewezen) ambtenaar om enige voorziening betreffen alsook een belasting die het bevoegd gezag de ambtenaar oplegt.
3.7. Verwezen kan worden naar de uitspraak van de Nederlandse Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2011 (LJN: BP5734 en TAR 2011, 140), betreffende de ambtenaar die na zijn ambtenaarschap nog iets vraagt met betrekking tot zijn ambtelijke diensttijd. Het bevoegd gezag van de ambtenaar had in 2003 een definitief besluit over een salarisaanspraak van de ambtenaar over 2002 genomen. Nadat het ambtenaarschap in 2005 ten einde was gekomen door een statutenwijziging vroeg de medewerkster opnieuw om te beslissen over die salarisaanspraak uit 2002. De beslissing daarover wordt door de Raad op de gebruikelijke wijze getoetst.
3.8. Voorts zijn er veel uitspraken die betrekking hebben op gewezen ambtenaren, die na afloop van hun aanstelling het voormalige bevoegd gezag vragen om schadevergoeding vanwege een gebeurtenis of onrechtmatig besluit. Zie bijvoorbeeld CRvB 25 januari 2007 (LJN: BB7454 en TAR 2008, 55).
3.9. De zaak aan de orde in CRvB 18 juni 2009 (LJN: BI0881 en TAR 2009, 168) betrof onder meer om de beslissing van de minister om de ambtenaar, die <i>na</i> zijn ontslag nalatig bleek en bleef om dienstgoederen te retourneren, de kosten van die goederen in rekening te brengen door middel van het in mindering brengen van de economische waarde van die goederen op zijn salaristegoed. De grondslag was artikel 66 van het Nederlands <i>Algemeen Rijksambtenarenreglement</i> (ARAR), waarin de ambtenaar verplicht kan worden geheel of gedeeltelijk de schade aan de dienst te vergoeden, voor zover die schade aan de ambtenaar te wijten is.
3.10. Een algemeen voorbeeld van een belastend besluit is de terugvordering van teveel ontvangen bezoldiging of ambtenaarrechtelijke uitkering. Dit kan zowel tijdens het dienstverband of de loop van de ambtenaarrechtelijke uitkering, maar evenzeer na afloop daarvan. Hierbij is van belang dat de rechtspositionele voorschriften zelden bepalingen kennen over terugvordering van teveel betaald salaris of uitkering. Het is vaste rechtspraak dat een bevoegd gezag een dergelijk besluit kan nemen.
3.11. Als (harde) uitzondering gelden echter besluiten tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Vaste rechtspraak zegt dat dit niet kan nadat het dienstverband geëindigd is. Zie bijvoorbeeld CRvB 10 juli 2003 (LJN: AI0319 en TAR 2003, 180).
3.12. Vermeldenswaard is nog de gewezen ambtenaar die een vergoeding vroeg voor kosten die hij na het ontslag had gemaakt in verband met het ontslag. Zelfs die situatie viel volgens de Centrale Raad van Beroep binnen de termen van artikel 69 van het Nederlandse ARAR. Zie CRvB 25 januari 2007 (LJN: AZ8816 en TAR 2007, 72).
3.13. De <i>tweede vraag</i> is of de overheid ervoor mag kiezen om zo’n besluit niet te nemen en om schadevergoeding te vorderen bij de gewone rechter. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de wettelijke voorschriften geen formeel beletsel geven voor een vordering van de overheid bij de burgerlijke rechter.
3.14. Door het Land is gewezen op de keuzevrijheid van de <i>ambtenaar</i>. Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad heeft de ambtenaar – evenals andere burgers die te maken hebben met bestuursrechtelijke besluiten – de mogelijkheid om ter zake van schade ten gevolge van herroepen of vernietigde besluiten te kiezen tussen een zelfstandig schadebesluit met desgewenst een procedure hiertegen bij de bestuursrechter dan wel een vordering bij de burgerlijke rechter. Pas als de bestuursrechter een uitspraak heeft gedaan is het niet meer mogelijk om nog te kiezen voor een civiele procedure. De ambtenaar kan dus nog wel eerst het verzoek doen en een beslissing op bezwaar uitlokken. Zie HR 15 november 2002 (LJN: AE8464 en NJ 2003, 617, <i>Staat v. Zevenbergen</i>). Ook in het geval van de gemeenteambtenaar die de gemeente aansprakelijk stelde voor de schade die een andere medewerker hem had toegebracht heeft de Hoge Raad geen beletsel gezien voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter of voor de ontvankelijkheid van de betrokken (gewezen) ambtenaar. Men zie HR 30 oktober 2009 (LJN: BJ6020 en NJ 2010, 52).
3.15. Of en in hoeverre de Hoge Raad schadevorderingen van ambtenaren bij de burgerlijke rechter buiten genoemde categorieën zal toelaten moet worden afgewacht. Gedacht kan worden aan een schadeverzoek voor dienstongevallen en beroepsziekten of schadetoebrengende bejegening door het bevoegd gezag. Daarbij kan worden opgemerkt dat tal van rechtspositiereglementen inmiddels voorschriften bevatten die de ambtenaar de aanspraak geeft op schadevergoeding in die nader genoemde gevallen. Ook als dergelijke voorschriften ontbreken kan de (gewezen) ambtenaar met een schadebesluit over dergelijke onderwerpen bij de bestuursrechter terecht.
3.16. Wat hiervan zij, er is geen rechtspraak volgens welke de <i>overheid</i> dezelfde keuzevrijheid heeft. Bij het gegeven dat de wetgever een rechtspositioneel voorschrift heeft gemaakt met de inhoud als die van artikel 68, eerste lid, LMA valt geen goede reden aan te wijzen waarom het bevoegd gezag niet conform dat voorschrift zou handelen en behoren te handelen. Artikel 68, eerste lid, LMA is de lex specialis wanneer sprake is van gestelde schade toegebracht door de ambtenaar aan de overheid. Het Hof beantwoordt derhalve, voorlopig oordelend, de tweede vraag ontkennend.
3.17. Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van het Hof dat het Land niet-ontvankelijk is in zijn vordering. In het bestreden vonnis is de vordering afgewezen, zodat dit kan worden bevestigd. Het Land dient de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geintimeerde] gevallen te dragen, rekening houdend met het financieel belang (inleidend verzoekschrift, onder 29-30).
3.18. Het Land krijgt de gelegenheid op het bovenstaande voorlopige oordeel van het Hof bij akte te reageren. [geintimeerde] zal daarna een antwoord-akte mogen nemen.
3.19. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Het Hof:
- laat het Land toe de in rov. 3.18 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 22 mei 2012;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en C.P. van Gastel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.