ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX0111

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 47609/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en onderzoek naar artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om de intrekking van een verblijfsvergunning van een vreemdeling door de Minister van Justitie. De Minister heeft de vergunning ingetrokken zonder te onderzoeken of artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor familie- en gezinsleven waarborgt, aan deze intrekking in de weg staat. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft in zijn uitspraak van 14 juni 2011 geoordeeld dat de Minister dit onderzoek wel had moeten uitvoeren. De Minister heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 3 april 2012 zijn zowel de Minister, vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate en mr. D.J. Victorina, als de vreemdeling, bijgestaan door mr. E.R. Cheri en A.J. Henriquez LL.M., verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de Minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was, zonder rekening te houden met de mogelijke positieve verplichtingen die voortvloeien uit het recht op eerbiediging van het gezinsleven.

Het Hof heeft geoordeeld dat de Minister, door de stelling van de vreemdeling dat hij in duurzaam gezinsverband met zijn echtgenote en kind op Curaçao samenwoont, niet heeft onderzocht of dit recht een positieve verplichting voor de autoriteiten met zich meebrengt. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Minister om de verblijfsvergunning in te trekken wordt daarmee nietig verklaard, en de Minister wordt verplicht om de belangen van het gezinsleven van de vreemdeling in de toekomst in overweging te nemen.

Uitspraak

HLAR 47609/11
Datum uitspraak: 28 mei 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
14 juni 2011 in zaak nr. Lar 2011/47609 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
appellant
1. Procesverloop
Bij beschikking van 17 februari 2011 heeft appellant (hierna: de minister) de bij beschikking van 12 februari 2010 aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende vergunning tot tijdelijk verblijf ingetrokken.
Bij uitspraak van 14 juni 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij het Hof ingekomen op
26 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 30 augustus 2011.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2012 waar de minister, vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate en mr. D.J. Victorina, beiden werkzaam in dienst van het land, en de vreemdeling, bijgestaan door
mr. E.R. Cheri en A.J. Henriquez LL.M., beiden advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), voor zover thans van belang, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf en tot verblijf door of namens de minister van Justitie bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken:
a. t/m b. (…);
c. met het oog op de goede zeden;
d. indien dit in het algemeen belang wenselijk is;
d. t/m e. (…).
2.3. Volgens artikel 1, onder a, van de ministeriële beschikking van 14 oktober 2009 (hierna: de Richtlijnenbeschikking BT), gepubliceerd in de Curaçaosche Courant van 30 oktober 2009, nr. 5024/MJ, voor zover thans van belang, is er een regeling genaamd Richtlijnen plan van aanpak Brooks Tower (hierna: de BT-regeling).
Volgens dat artikel, onder b, is deze regeling van toepassing op "ongedocumenteerde" vreemdelingen, zijnde vreemdelingen zonder legale status in de Nederlandse Antillen.
Volgens dat artikel, onder c, dienen deze "ongedocumenteerde" vreemdelingen aan de voorwaarden, vereisten en voorschriften, vermeld in de regeling te voldoen.
Volgens dat artikel, onder d, geldt deze regeling van 3 november tot en met 15 december 2009.
In de BT-regeling is onder meer het volgende vermeld:
"Sinds vele jaren verblijft een toenemend aantal vreemdelingen in de Nederlandse Antillen. Van deze vreemdelingen verblijft een steeds groter aantal al jaren zonder toelating, en dus illegaal, op de eilanden. De overheid realiseert dat langdurig verblijf zonder verblijfstitel op zichzelf geen reden is om het verblijf te legaliseren. Er is echter vastgesteld dat het vreemdelingenproces niet naar behoren verloopt en dat de overheid niet adequaat is opgetreden. (…) De minister zal bij de behandeling van deze groep vreemdelingen zijn discretionaire bevoegdheid gebruiken omdat het gaat om een samenstel c.q. combinatie van bijzondere factoren, die er in hun onderlinge samenhang bezien, toe leiden dat de concrete toepassing van het reguliere beleid in het concrete geval getuigt van een onbedoelde bijzondere hardheid. Het gaat hierbij met name om factoren als zeer lange verblijfsduur in de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, het ongelijk behandelen van gelijksoortige aanvragen en het niet tijdig afhandelen van aanvragen. (…) Voor de toepassing van het Brooks Tower Akkoord is een onderverdeling gemaakt in drie categorieën. Deze categorieën zijn gebaseerd op de datum van binnenkomst in de Nederlandse Antillen en kennen ieder voor zich aparte vereisten en bepalingen. (…) Onder categorie I vallen alle vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij reeds voor 31 december 2001 op de Nederlandse Antillen aanwezig waren en sedertdien woonplaats hebben gehad op de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen. Deze vreemdelingen komen in aanmerking voor een VTTV (BT). (…) Onder categorie II vallen alle vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen zijn binnengekomen en er sindsdien, al dan niet illegaal, zijn verbleven.
(…) Gegeven de aard van de toelating onder de BT-regeling, zal het niet voorkomen dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking. Het is uiteraard wel mogelijk dat de VTTV (BT) ingetrokken wordt op basis van het verstrekken van onjuiste gegevens en vervalste documenten die hebben geleid tot de verlening van de VTTV (BT). Ook voor het overige zijn de normale intrekkingsgronden zoals openbare orde aspecten (waaronder criminele antecedenten) van toepassing."
2.4. Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de BT-regeling betrekking heeft op vreemdelingen die zeer langdurig in de Nederlandse Antillen verblijven en op wier verzoek om toelating het vóór 2006 gevoerde toelatingsbeleid van toepassing was. De BT-regeling kent voorts een beperkte geldigheidsduur en bevat strikte vereisten om voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf op voet ervan in aanmerking te kunnen komen. Voor vreemdelingen die buiten het bereik van de regeling vallen, zijn geen uitzonderingen gemaakt. Hieruit volgt dat de BT-regeling een beperkt bedoelde aanvulling op het gevoerde reguliere toelatingsbeleid vormt. Zij strekt er niet toe om vreemdelingen die niet aan de vereisten voldoen of niet behoren tot de groep die onder het bereik van de regeling valt, niettemin in verband met individuele omstandigheden in aanmerking te brengen voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.5. De beschikking van 12 februari 2010 is op de voet van de BT-regeling gegeven. Aan die beschikking heeft de minister ten grondslag gelegd dat de vreemdeling onder categorie II van die regeling valt.
2.6. Aan de beschikking van 17 februari 2011 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de gezaghebber) de vreemdeling op 17 juni 2006 van de Nederlandse Antillen heeft verwijderd op basis van een daartoe strekkende beschikking van die dag en hem daarbij voor drie jaar de binnenkomst tot de Nederlandse Antillen heeft ontzegd. Aldus voldoet de vreemdeling niet aan de vereisten, in de BT-regeling voor toelating gesteld, en valt hij derhalve niet onder categorie II, nu hij niet tussen 1 januari 2002 en 31 december 2005 de onderscheiden eilandgebieden van de Nederlandse Antillen is binnengekomen en er sindsdien heeft verbleven.
Voorts heeft de vreemdeling in strijd met artikel 24 van de Ltu onjuiste inlichtingen verschaft tot verkrijging van toelating, nu hij in de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in het kader van de BT-regeling niet heeft vermeld dat bij beschikking van 17 juni 2006 zijn verwijdering is gelast, aldus de minister.
2.7. Het Gerecht heeft de beschikking aldus onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd geacht, omdat de minister, hoewel de vreemdeling dat heeft gesteld, niet heeft onderzocht of artikel 8 van het EVRM aan de intrekking in de weg staat. Beoordeeld moest volgens het Gerecht worden of het recht op eerbiediging van zijn familie- of gezinsleven een positieve verplichting voor de minister inhoudt om in zijn verblijf te berusten.
2.8. De minister betoogt dat het Gerecht, door te oordelen dat de minister, nu de vreemdeling heeft gesteld dat hij in duurzaam gezinsverband met zijn echtgenote en kind op Curaçao samenwoont, gelet op artikel 8 van het EVRM, ten onrechte niet heeft onderzocht of het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven voor de autoriteiten een positieve verplichting inhoudt om in zijn verblijf te berusten, heeft miskend dat de BT-regeling, op de voet waarvan de vreemdeling is toegelaten, niet in toelating voor dat doel voorziet.
2.8.1. Dat betoog faalt. Met het verlenen van een verblijfvergunning op de voet van de BT-regeling aan de vreemdeling heeft de minister aanvaard dat hier te lande door voormelde verdragsbepaling beschermd familie- of gezinsleven kan ontstaan. Bij de in het kader van de intrekking van die vergunning uit te voeren belangenafweging moest daarom worden onderzocht of uit het recht op respect voor dat familie- of gezinsleven voor hem een positieve verplichting voortvloeit om in het verblijf van de vreemdeling in Curaçao te berusten. Niet in geschil is dat dat niet is gebeurd.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2012
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,