Uitspraak
Registratienr. 61329 - HAR 7/13
Uitspraak: 13 augustus 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
In de zaak van:
1. [verzoekster],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
procederende in persoon,
belanghebbenden:
2. de Minister van Justitie van Curaçao,
3. het Openbaar Ministerie van Curaçao,
4. het Hoofd Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (basisregistratie persoonsgegevens) van Curaçao.
1.Verloop van de procedure
1.1.
Bij op 12 maart 2013 ingekomen verzoekschrift ingevolge artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna ook: RwNed), met producties, heeft verzoekster aan het Hof verzocht vast te stellen dat verzoekster met ingang van 19 augustus 1992 de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2.
De waarnemend Procureur-Generaal heeft een ongedateerde conclusie tot afwijzing van het verzoek ingediend.
1.3.
Op 5 juni 2013 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. Verzoekster is verschenen en de waarnemend Procureur-Generaal.
1.4.
Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.
2.Beoordeling
2.1.
Het Hof gaat uit van de feiten gesteld in het inleidend verzoekschrift. Verzoekster is op [datum] 1974 in Puerto Rico geboren uit niet-Nederlandse ouders. De moeder van verzoekster is in 1978 tot Nederlander genaturaliseerd, zonder dat verzoekster mede Nederlander werd. In 1986 is de moeder overleden. Op 19 augustus 1992 heeft de wettelijk vertegenwoordiger van verzoekster ten overstaan van een ambtenaar van de Bevolkingsregistratie en Verkiezingen Curaçao een optieverklaring ingevolge artikel 27 lid 2 (oud) RwNed afgelegd (productie 1 bij inleidend verzoekschrift).
2.2.
Artikel 27 lid 2 (oud) RwNed (opgenomen in Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen) luidde op dat moment, voor zover thans van belang:
‘Het niet-Nederlandse kind (…) van een vrouw die Nederlander is of – indien zij is overleden – ten tijde van het overlijden Nederlander was, verkrijgt, indien het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest is, het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring. Voor hen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt moet de verklaring worden afgelegd door de moeder of – indien deze is overleden – door de wettelijke vertegenwoordiger. Deze verklaring moet worden afgelegd binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet.’
2.3.
De
Rijkswet op het Nederlanderschapis op 1 januari 1985 in werking getreden (KB van 20 december 1984, Stb. 655), zodat, gelet op de slotzin van artikel 27 lid 2 (oud) RwNed de optieverklaring van 19 augustus 1992 te laat is afgelegd. Hieruit volgt dat verzoekster daardoor niet het Nederlanderschap heeft verkregen.
Rijkswet op het Nederlanderschapis op 1 januari 1985 in werking getreden (KB van 20 december 1984, Stb. 655), zodat, gelet op de slotzin van artikel 27 lid 2 (oud) RwNed de optieverklaring van 19 augustus 1992 te laat is afgelegd. Hieruit volgt dat verzoekster daardoor niet het Nederlanderschap heeft verkregen.
2.4.
Artikel 14 lid 1 RwNed is niet van toepassing. Verzoekster heeft nimmer het Nederlanderschap verkregen – de optieverklaring is ongeldig (te laat ingediend) zodat daaraan geen rechtsgevolgen zijn verbonden – en aan een intrekking, bedoeld in artikel 14 lid 1 RwNed, die ingevolge de derde volzin na twaalf jaar niet meer mogelijk zou zijn, wordt derhalve niet toegekomen.
2.5.
Artikel 14 lid 1 RwNed is in werking getreden met ingang van 1 april 2003 (KB van 15 maart 2003, Stb. 118). Sedert die datum is de optieprocedure formeler geworden. Zoals in de
Memorie van Toelichtingen
Nota naar aanleiding van het verslagbij de desbetreffende wijziging van de Rijkswet is uiteengezet (Kamerstukken 25891 [R 1609], nrs. 3 en 5 bij artikel 6), is de optie van een eenzijdige verklaring die direct het Nederlanderschap verschaft geworden tot een optieverklaring die eerst door bevestiging van overheidswege leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap. De verzwaring van de optieprocedure is noodzakelijk om vroegtijdig de rechtmatigheid van een uitgebrachte optie te kunnen vaststellen. Zij is bovendien noodzakelijk om mogelijk te maken dat de gevolgen van een optie ten aanzien van de naam en de medegelding van de verkrijging voor de kinderen zoveel mogelijk gelijk zijn aan die bij de naturalisatie. De in artikel 6 lid 3 RwNed bedoelde bevestiging is een beschikking waartegen kan worden opgekomen ingevolge de toepasselijke wetgeving ter zake van administratieve rechtspraak.
Memorie van Toelichtingen
Nota naar aanleiding van het verslagbij de desbetreffende wijziging van de Rijkswet is uiteengezet (Kamerstukken 25891 [R 1609], nrs. 3 en 5 bij artikel 6), is de optie van een eenzijdige verklaring die direct het Nederlanderschap verschaft geworden tot een optieverklaring die eerst door bevestiging van overheidswege leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap. De verzwaring van de optieprocedure is noodzakelijk om vroegtijdig de rechtmatigheid van een uitgebrachte optie te kunnen vaststellen. Zij is bovendien noodzakelijk om mogelijk te maken dat de gevolgen van een optie ten aanzien van de naam en de medegelding van de verkrijging voor de kinderen zoveel mogelijk gelijk zijn aan die bij de naturalisatie. De in artikel 6 lid 3 RwNed bedoelde bevestiging is een beschikking waartegen kan worden opgekomen ingevolge de toepasselijke wetgeving ter zake van administratieve rechtspraak.
2.6.
Wat betreft de thans aan de orde zijnde kwestie wordt in voormelde
Nota naar aanleiding van het verslag(nr. 5, bij artikel 14) opgemerkt:
Nota naar aanleiding van het verslag(nr. 5, bij artikel 14) opgemerkt:
‘Indien een optie vóór de inwerkingtreding van deze rijkswet is afgelegd en achteraf bezien niet aan alle voorwaarden voldoet, zal geconcludeerd worden dat aan de optie geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Intrekking van het Nederlanderschap is in dat geval dus niet aan de orde. In dat kader wordt bij nota van wijziging de woorden ‘verkregen of’ in artikel II geschrapt.’
2.7.
Beroep op het vertrouwensbeginsel kan verzoekster evenmin baten. De wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen zijn limitatief voorzien in de
Rijkswet op het Nederlanderschapen de
Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname(HR 11 april 1997, NJ 1997, 705). Daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging (of behoud) van het Nederlanderschap door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel (HR 16 september 1994, NJ 1995, 563; HR 19 december 2003, LJN: AL8544, NJ 2009, 338).
Rijkswet op het Nederlanderschapen de
Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname(HR 11 april 1997, NJ 1997, 705). Daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging (of behoud) van het Nederlanderschap door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel (HR 16 september 1994, NJ 1995, 563; HR 19 december 2003, LJN: AL8544, NJ 2009, 338).
2.8.
Aan art. 8 van het
(Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden[EVRM] noch aan enige andere bepaling van het EVRM kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit (HR 1 februari 2008, LJN: BC1847, NJ 2008, 82; HR 25 mei 2012, LJN: BV9435, NJ 2012, 337).
(Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden[EVRM] noch aan enige andere bepaling van het EVRM kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit (HR 1 februari 2008, LJN: BC1847, NJ 2008, 82; HR 25 mei 2012, LJN: BV9435, NJ 2012, 337).
2.9.
Een beroep op het discriminatieverbod (artikel 26 van het
Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten[IVBPR] en artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het EVRM), zoals met succes gedaan in HR 26 januari 2007, LJN: AZ1624, NJ 2007, 73 (een Arubaanse nationaliteitszaak), faalt. Verzoekster bevindt zich niet in een relevant vergelijkbare positie ten opzichte van personen die wel onder artikel 14, eerste lid, RwNed vallen. Bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, bedoeld in artikel 14, eerste lid, RwNed is sprake geweest van een tot Nederlanderschap leidende rechtshandeling (in geval van een optie: een formele bevestiging als bedoeld in artikel 6 lid 3 RwNed) van de met de uitvoering van de
Rijkswet op het Nederlanderschapbelaste autoriteiten.
Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten[IVBPR] en artikel 1 van Protocol nr. 12 bij het EVRM), zoals met succes gedaan in HR 26 januari 2007, LJN: AZ1624, NJ 2007, 73 (een Arubaanse nationaliteitszaak), faalt. Verzoekster bevindt zich niet in een relevant vergelijkbare positie ten opzichte van personen die wel onder artikel 14, eerste lid, RwNed vallen. Bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, bedoeld in artikel 14, eerste lid, RwNed is sprake geweest van een tot Nederlanderschap leidende rechtshandeling (in geval van een optie: een formele bevestiging als bedoeld in artikel 6 lid 3 RwNed) van de met de uitvoering van de
Rijkswet op het Nederlanderschapbelaste autoriteiten.
2.10.
Dat aan betrokkene meerdere malen ten onrechte een Nederlands paspoort is afgegeven, maakt dit niet anders. De afgifte van een paspoort kan niet worden aangemerkt als een tot Nederlanderschap leidende rechtshandeling (verg. HR 29 september 1989, NJ 1989, 877).
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.Beslissing
Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.J. van der Poel en F.J. Lourens, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.