ECLI:NL:OGHACMB:2013:28

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
AR 1/12 - ghis 61577 - H 95/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van bepalingen in een koopovereenkomst en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de uitleg van bepalingen in een koopovereenkomst tussen [appellant] en Interbusiness Holding Ltd. De overeenkomst, ondertekend op 20 juni 2011, betreft de verkoop van aandelen in Interbusiness International Business N.V. en de bijbehorende activa. [appellant] stelt dat Interbusiness Holding hem onjuiste informatie heeft verstrekt over de eigendom van bepaalde percelen en dat dit leidt tot een toerekenbare tekortkoming, bedrog en dwaling. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van Interbusiness Holding toegewezen, omdat [appellant] geen verweer had gevoerd.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven aangevoerd en bewijsstukken overgelegd. Het Hof oordeelt dat de uitleg van de overeenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet plaatsvinden. Het Hof overweegt dat de bepalingen van de overeenkomst niet eenduidig zijn en dat er verschillende interpretaties mogelijk zijn. Het Hof draagt Interbusiness Holding op te bewijzen dat [appellant] ten tijde van de overeenkomst op de hoogte was van de eigendomsstatus van de percelen. Het Hof benadrukt dat de herstelfunctie van het hoger beroep meebrengt dat eerdere verweren van [appellant] niet zonder meer buiten beschouwing kunnen worden gelaten, ondanks het feit dat hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling.

Uitspraak

Registratienummer: AR 1/12 - ghis 61577 - H 95/13
Uitspraak: 10 september 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonend op Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. C. de Bres,
tegen
de vennootschap, opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
INTERBUSINESS HOLDING LTD.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G. van Dijk.
De partijen worden hierna [appellant] en Interbusiness Holding genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 9 juli 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 30 mei 2012 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (verder: GEA).
1.2
Bij op 20 augustus 2012 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Interbusiness Holding alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Interbusiness Holding in de kosten van beide instanties.
1.3
Bij op 28 september 2012 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft Interbusiness Holding de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Van de zijde van [appellant] zijn de volgende producties ontvangen:
op 22 mei 2013 producties L tot en met S en op 7 augustus 2013
producties T tot en met Y. Van de zijde van Interbusiness Holding zijn de volgende producties ontvangen: op 5 augustus 2013 producties 5 tot en met 9. Op 13 augustus 2013 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
Op 20 juni 2011 is namens Interbusiness Holding en door [appellant] een overeenkomst ondertekend (hierna: de overeenkomst), waarin onder meer het volgende is bepaald:
"Koop- verkoopovereenkomst
DE ONDERGETEKENDEN:
I. Interbusiness Holding Ltd. (hierna te noemen: "Verkoper")
(…)
II. de heer K.J.C. [appellant] (hierna te noemen: "Koper")
(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
verkoper rechtsgeldig eigenaar is van alle aandelen van Interbusiness International Business N.V. (hierna te noemen: "Vennootschap") (…) Interbusiness International Business N.V. is 100% aandeelhouder van Terramar N.V.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
1) a. Verkoper verkoopt en draagt het eigendom over aan koper, die van Verkoper koopt en het eigendom aanvaardt onder de opschortende voorwaarde dat de bouwvergunning ten behoeve van Terramar (…) tijdig wordt verleend.
b. Het eigendom bestaat uit 100% van de aandelen van Interbusiness International Business N.V., hierna te noemen "het Gekochte".
c. De koopsom bedraagt $ 2,800,000 (…).
2) De Verkoper garandeert:
(…)
f) Dat Verkoper alle inlichtingen en gegevens heeft verstrekt en gene heeft weggelaten of verzwegen die hij redelijkerwijze aan Koper behoorde te verstrekken, zodat Koper zich een juist oordeel over de onderhavige verkoop en koop heeft kunnen vormen.
(…)
j) Dat de activa van de Vennootschap, zoals omschreven in de considerans van deze akte in volle en onbezwaarde eigendom toebehoren aan de Vennootschap, derhalve vrij zijn van hypotheken, beslagen, persoonlijke en of zakelijke beperkte zekerheids- en of genotsrechten, anders dan een eerste hypotheek op het aan de Vennootschap toebehorend onroerend goed.
3) (…)
4) Na verlening van de Bouwvergunning, doen Koper en Verkoper afstand van het recht tot ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst.
5) (…)
6) Het Gekochte is voor rekening en risico van Koper vanaf het moment van overdracht (…). De Koper is bekend met de samenstelling van het vermogen van de Vennootschap."
2.1.2
Interbusiness International Business N.V. (de onder art. 1 sub b van de overeenkomst genoemde vennootschap, hierna te noemen: IIB) houdt alle aandelen in Terramar N.V. (hierna te noemen: Terramar). Terramar is eigenaar van percelen in het centrum van Kralendijk op Bonaire. De overeenkomst houdt verband met de beoogde ontwikkeling van een project op (in elk geval) die percelen.
2.1.3
Op 31 augustus 2011 heeft het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire (hierna: Bonaire) aan Terramar onder voorwaarden vergunning verleend voor het bouwen van een winkel/hotelgebouw.
2.2
In dit geding heeft Interbusiness Holding, verkort weergegeven, gevorderd dat [appellant] wordt bevolen mee te werken aan overdracht van de aandelen in IIB aan [appellant] tegen betaling door [appellant] aan Interbusiness Holding van US$ 2.590.000,--, op straffe van verbeurte van dwangsommen, en dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van overeengekomen rente en tot vergoeding van door Interbusiness Holding gemaakte kosten en van verdere schade, op te maken bij staat.
[appellant] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
Het GEA heeft de vordering toegewezen op de grond dat de vordering niet was weersproken en dat de vordering het GEA niet onrechtmatig of ongegrond voorkwam. Tegen deze toewijzing is het hoger beroep gericht.
2.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.4
Zoals partijen ook onderkennen, brengt de herstelfunctie van het hoger beroep mee dat voor de beoordeling in hoger beroep niet van belang is dat [appellant] in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. Voorts geldt dat beide partijen na de memoriewisseling in hoger beroep producties in het geding hebben gebracht en dat beide partijen vervolgens in hun pleitnotities in hoger beroep hun betogen nader hebben toegelicht en aangevuld, mede aan de hand van nieuwe feitelijke stellingen en met bespreking van elkaars producties, zonder daarbij enig bezwaar of voorbehoud te maken ten aanzien van de wijze van procederen door de wederpartij. Hierin ziet het Hof aanleiding om alles wat over en weer tot op heden is aangevoerd, in zijn beoordeling te betrekken, zij het dat het Hof, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, in dit stadium geen stellingen als waar aanneemt die voor het eerst bij pleitnota in hoger beroep zijn aangevoerd.
2.5 [
appellant] heeft aan zijn bij memorie van grieven gevoerde betoog feitelijke stellingen ten grondslag gelegd die als volgt kunnen worden samengevat.
a. Interbusiness Holding heeft aan [appellant] medegedeeld dat Terramar eigenaresse is van de percelen op Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nrs. 1190, 1192, 1193 en 2868 (hierna aan te duiden zonder afdelings- en sectienummer) met de daarop gebouwde opstallen, en met name ook van het schoolgebouw Kas di Van der Dijs, dat zich midden op perceel 2868 bevindt. Gebleken is echter dat dit schoolgebouw zich op een afgesplitst perceel bevindt, perceel 2867, dat niet aan Terramar toebehoort. Hierdoor kan het project dat partijen bij de overeenkomst voor ogen stond, niet (in zijn geheel) worden uitgevoerd.
b. Interbusiness Holding heeft aan [appellant] medegedeeld dat de percelen 1190, 1192, 1193 en 2563 in volle en onbezwaarde eigendom aan Terramar toebehoren. Gebleken is echter dat elk van deze percelen is
belast met een hypotheekrecht van ORCO Bank.
2.6
Interbusiness Holding heeft niet betwist dat het schoolgebouw niet aan Terramar toebehoort en ook niet dat elk van de percelen 1190, 1192, 1193 en 2563 is belast met een hypotheek. Zij heeft bovendien gesteld dat het schoolgebouw een monument is dat in eigendom van Bonaire is en zal blijven, dat ook perceel 2868 niet aan Terramar, maar aan Bonaire in eigendom toebehoort en dat daarop ten gunste van Terramar slechts een recht van erfpacht is verleend (perceel 2213 is gesplitst in de percelen 2867 en 2868).
Interbusiness Holding heeft echter ten verwere aangevoerd, kort samengevat, dat [appellant] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst van dit alles op de hoogte was.
2.7
Aan voornoemde feitelijke stellingen hebben partijen over en weer verschillende rechtsgevolgen verbonden. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zich beroepen op toerekenbare tekortkoming, bedrog en dwaling. Voorts heeft hij een beroep gedaan op art. 2 sub j van de overeenkomst, dat hij uitlegt als een garantie van Interbusiness Holding aan [appellant] dat aan Terramar de volle en onbezwaarde eigendom van de diverse eerdergenoemde percelen zou toebehoren. Bij pleitnota in hoger beroep heeft [appellant] in dit verband daarnaast een beroep gedaan op opschorting.
Hiertegenover heeft Interbusiness Holding bij memorie van antwoord betoogd dat art. 2 sub j van de overeenkomst geen betrekking heeft op de activa van Terramar, maar op de activa van IIB. Voorts heeft Interbusiness Holding betoogd dat blijkens art. 4 van de overeenkomst geen rechtsgeldig beroep op ontbinding of vernietiging van de overeenkomst mogelijk is. Bij pleitnotities in hoger beroep heeft zij daarnaast nog een beroep gedaan op art. 6 van de overeenkomst.
2.8
Ter beoordeling staat eerst de vraag hoe art. 2 sub j van de overeenkomst van 20 juni 2011 dient te worden uitgelegd. Die uitleg dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, hetgeen betekent dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorshands is het Hof van oordeel dat de overeenkomst door middel van een dergelijke uitleg voldoende bepaalbaar is in de zin van art. 6:227 BW.
2.9
Als argument in het voordeel van Interbusiness Holding geldt dat
art. 2 sub j van de overeenkomst verwijst naar de activa van "de Vennootschap" en dat in de considerans van de overeenkomst staat vermeld dat IIB zo zal worden aangeduid. Dit vormt een aanwijzing dat art. 2 sub j van de overeenkomst ziet op de activa van IIB en niet op die van Terramar.
Hiertegenover staat echter dat gesteld noch gebleken is dat IIB andere activa heeft dan de aandelen in Terramar, dat aandelen geen onroerende zaken zijn en dat art. 2 sub j van de overeenkomst niettemin vermeldt dat er een eerste hypotheek is gevestigd op aan de Vennootschap toebehorend onroerend goed.
Terramar heeft juist wel onroerende zaken als (voornaamste) activa. Dit vormt een aanwijzing dat art. 2 sub j van de overeenkomst ziet op de activa van Terramar en niet op die van IIB.
2.1
Daar komt bij dat tussen partijen vast staat dat de overeenkomst verband houdt met de ontwikkeling van een project op de gronden van Terramar en dat niet gesteld of gebleken is dat IIB meer is dan een houdstermaatschappij van Terramar. De waarde van de aandelen in IIB wordt dan naar algemene ervaringsregels zo al niet geheel, dan toch in sterk overwegende mate bepaald door de waarde van de onroerende zaken die tot de activa van Terramar behoren. Het ligt daarom veel meer voor de hand om een garantie te bedingen over de onbezwaardheid van die onroerende zaken dan om een garantie te bedingen over de onbezwaardheid van de door de houdstermaatschappij gehouden aandelen.
2.11
Gelet op het voorgaande is de uitleg dat art. 2 sub j van de overeenkomst ziet op de activa van Terramar voorshands veel aannemelijker dan de uitleg dat deze bepaling ziet op de activa van IIB.
2.12
Art. 2 sub j van de overeenkomst verwijst naar activa "zoals omschreven in de considerans van deze overeenkomst", maar in de considerans van de overeenkomst zijn geen activa omschreven. Daarom kan uit de bewoordingen van de overeenkomst op zichzelf niet worden afgeleid dat de in art. 2 sub j bedoelde activa alle percelen omvatten die ze volgens [appellant] omvatten. Mogelijk kan dat worden afgeleid uit de totstandkomingsgeschiedenis van de overeenkomst. Indien [appellant] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst wist dat Terramar niet zou kunnen beschikken over de onbezwaarde eigendom van al die percelen, vormt dat echter een aanwijzing dat art. 2 sub j van de overeenkomst niet is bedoeld als een garantie dat Terramar wel daarover zou kunnen beschikken.
2.13
Voorts is voorshands aannemelijk dat de zinsnede "anders dan een eerste hypotheek op het aan de Vennootschap toebehorend onroerend goed" van art. 2 sub j van de overeenkomst, aldus moet worden uitgelegd dat daarmee wordt gedoeld op de door [appellant] bedoelde hypotheekrechten van Orco Bank. Indien dat zo is, is art. 2 sub j van de overeenkomst dus in zoverre niet geschonden.
2.14
Interbusiness Holding zal worden opgedragen te bewijzen dat [appellant] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst van 20 juni 2011 wist dat Terramar de eigendom van het schoolgebouw niet had en niet zou verwerven en dat Terramar de eigendom van perceel 2868 niet had en daarop niet meer dan een recht van erfpacht zou verwerven. Deze stellingen zijn niet voorshands bewezen. Weliswaar heeft Interbusiness een beroep gedaan op geschriften die erop zouden kunnen wijzen dat [appellant] de bedoelde kennis op enig moment heeft verworven, maar een groot deel van die geschriften dateert van na de datum van totstandkoming van de overeenkomst, 20 juni 2011.
Na bewijslevering zal het Hof bezien wat dit betekent voor de uitleg van art. 2 sub j van de overeenkomst.
2.15
Bij de eventuele getuigenverhoren kunnen ook vragen worden gesteld die verband houden met andere verweren die [appellant] eerst bij pleitnota in hoger beroep heeft aangevoerd, namelijk:
- wat [appellant] ten tijde van de overeenkomst wist, moest begrijpen of mocht verwachten over de vraag of een restauratievergunning voor het schoolgebouw benodigd was en over de vraag of deze was of zou kunnen worden verkregen;
- wat [appellant] ten tijde van de overeenkomst wist, moest begrijpen of mocht verwachten over de vraag of het door hem beoogde project op verzet zou stuiten van een derde partij, genaamd Bonaire Harborside N.V.
Ook over de kwesties waarover het Hof hiervoor in rov. 2.12 en 2.13 voorshandse oordelen heeft gegeven, zullen vragen kunnen worden gesteld.
2.16
Na bewijslevering zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld bij nadere memorie in te gaan op de rechtsgevolgen van hetgeen daaruit zal zijn gebleken. Hierbij merkt het Hof alvast op dat een beroep op bedrog niet rechtsgeldig contractueel kan worden uitgesloten en dat in beginsel hetzelfde geldt voor een beroep op dwaling, zij het dat een contractuele uitsluiting van een beroep op dwaling wel invloed kan hebben op de beoordeling van de vraag of in het concrete geval het beroep op dwaling dient te slagen (in die zin dat een beroep op dwaling minder snel slaagt indien een beroep op dwaling contractueel is uitgesloten). Verder merkt het Hof op dat een beroep op opschorting kan worden verworpen, indien degene die het beroep doet, in rechte niet voldoende duidelijk maakt met het oog waarop hij de uitvoering van de verbintenis wenst op te schorten (nakoming door de wederpartij, ontbinding van de overeenkomst, verrekening met een tegenvordering of nog iets anders?).
Voorts merkt het Hof op, met verwijzing naar art. 118 Rv, dat een uitkomst denkbaar is waarbij enerzijds naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant] tot onverkorte nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst zou zijn gehouden, maar waarbij anderzijds evenzeer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij volledig van die verplichtingen zou zijn bevrijd. Denkbaar is dus dat hij gehouden is de aandelen af te nemen, of (een deel van) de onroerende zaken van Terramar af te nemen, tegen betaling van een lagere prijs. In het licht daarvan geeft het Hof partijen in overweging om de mogelijkheid van een minnelijke regeling van het geschil te beproeven.
2.17 [
appellant] heeft bij pleitnota in hoger beroep nog een beroep gedaan op afstand van recht of rechtsverwerking door Interbusiness Holding. Hierbij heeft hij aangevoerd dat Interbusiness Holding zelfstandig verder is gegaan met de ontwikkeling van het project waarop de overeenkomst zag en daarbij keuzes heeft gemaakt die wezenlijk anders zijn dan hetgeen partijen ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst voor ogen stond. Dit verweer wordt verworpen. Interbusiness Holding heeft voldoende duidelijk aan [appellant] gemaakt dat zij primair wenste en wenst dat [appellant] de aandelen in IIB zou afnemen tegen de overeengekomen prijs. Daarom mocht [appellant] uit de (gestelde) omstandigheid dat Interbusiness Holding (ook) zelfstandig verder is gegaan met de ontwikkeling van het project en daarbij noodzakelijkerwijs keuzes heeft gemaakt, redelijkerwijs niet afleiden dat Interbusiness Holding die primaire wens had prijsgegeven of die primaire wens niet meer zou trachten geldend te maken. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat [appellant] door de aan Interbusiness Holding verweten handelwijze onredelijk wordt benadeeld.
2.18
Het Hof kan slechts zeer beperkt zitting houden op Bonaire. Daarom zullen de eventuele getuigenverhoren in Curaçao moeten worden gehouden. Partijen dienen binnen twee weken na heden schriftelijk aan de Hofadministratie opgave te doen van hun verhinderdata in de komende drie maanden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
draagt Interbusiness Holding op te bewijzen dat [appellant] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst van 20 juni 2011 wist dat Terramar de eigendom van het schoolgebouw niet had en niet zou verwerven en dat Terramar de eigendom van perceel 2868 niet had en daarop niet meer dan een recht van erfpacht zou verwerven;
bepaalt dat bij de eventuele getuigenverhoren ook vragen gesteld kunnen worden over de hiervoor in rov. 2.12, 2.13 en 2.15 bedoelde onderwerpen;
bepaalt dat Interbusiness Holding, indien zij daartoe getuigen wil doen horen, deze kan voorbrengen voor mr. G.C.C. Lewin, lid van het Hof, in het gerechtsgebouw in Curaçao op een nader te bepalen dag en uur;
draagt de advocaten van partijen op binnen twee weken na heden schriftelijk aan de Hofadministratie opgave te doen van hun verhinderdata in de komende drie maanden;
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 10 september 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.