ECLI:NL:OGHACMB:2013:50

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 57891/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tewerkstellingsvergunning voor beveiligingsbeambte

In deze zaak gaat het om de weigering van een tewerkstellingsvergunning aan een werkgever die een vreemdeling als beveiligingsbeambte wilde tewerkstellen. De minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid heeft op 11 juni 2011 de vergunning geweigerd, waarna de werkgever bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 21 november 2011 ongegrond verklaard. De werkgever heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, maar dit beroep werd op 28 mei 2012 ongegrond verklaard. Hierop heeft de werkgever hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Tijdens de zitting op 19 april 2013 heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door mr. A.O. Muller, advocaat. De kern van het geschil draait om de vraag of de minister de vergunning terecht heeft geweigerd op basis van artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen. Dit artikel stelt dat een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd indien het aanbod voor een gespecialiseerd beroep, zoals beveiligingsbeambte, de vraag overstijgt.

Het Hof heeft geoordeeld dat de minister de vergunning terecht heeft geweigerd. De werkgever kon niet aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de minister het bezwaar terecht ongegrond had verklaard. Het hoger beroep van de werkgever werd dan ook ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

HLAR 57891/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 28 mei 2012 in zaak no. LAR 108/2011 in het geding tussen
appellant
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Procesverloop

Bij beschikking van 11 juni 2011 heeft de minister geweigerd [appellant] (hierna: de werkgever) vergunning te verlenen om de vreemdeling [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) te werk te stellen.
Bij beschikking van 21 november 2011 heeft de minister het daartegen door de werkgever gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten het daartegen door de werkgever ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de werkgever hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, is verschenen.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd:
(…)
f. op andere bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen gronden.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen (hierna: het Uitvoeringsbesluit) wordt, tenzij van bijzondere omstandigheden blijkt, een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien de arbeid een gespecialiseerd beroep betreft, ten aanzien waarvan het aanbod de vraag reeds overstijgt. Deze categorie omvat de volgende beroepen:
a. Beveiligingsbeambte;
(…).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een tewerkstellingsvergunning in beginsel steeds voor één jaar verleend, met de mogelijkheid van vernieuwing in beginsel steeds voor één jaar, met dien verstande dat de totale geldingsduur van de tewerkstellingsvergunning, inclusief vernieuwingen, maximaal drie jaar mag bedragen.
2.
Het betoog van de minister dat het Gerecht de beroepsgrond van de werkgever dat de vergunning niet op grond van artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit geweigerd mocht worden, ten onrechte niet wegens strijd met een goede procesorde heeft gepasseerd, omdat die voor het eerst ter zitting bij het Gerecht is voorgedragen, wordt gepasseerd, nu de minister geen hoger beroep heeft ingesteld.
3.
De werkgever betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat het aanbod ten aanzien van het beroep beveiligingsbeambte de vraag niet daadwerkelijk overstijgt.
3.1.
Dat betoog faalt. Ingevolge voormeld artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit wordt een aanvraag om tewerkstellingsvergunning, behoudens bijzondere omstandigheden, afgewezen, indien die de functie van beveiligingsbeambte betreft. Dat, naar de werkgever stelt, het aanbod voor die functie de vraag niet overstijgt, heeft het Gerecht terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat de minister de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd, nu daarmee geen bijzondere omstandigheden in even bedoelde zin zijn gesteld.
4.
De werkgever betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat zulke omstandigheden zich voordoen, nu de aanvraag betrekking heeft op vernieuwing van een tewerkstellingsvergunning, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
4.1.
Ook dat betoog faalt. Dat de aanvraag betrekking heeft op vernieuwing van een eerder aan de werkgever voor dezelfde vreemdeling verleende tewerkstellingsvergunning, heeft het Gerecht terecht evenmin een bijzondere omstandigheid in even bedoelde zin geacht, nu zij kennelijk is voorzien bij het tot stand komen van de regeling.
5.
Het Gerecht heeft met juistheid geoordeeld dat de minister het bezwaar reeds hierom terecht ongegrond heeft verklaard. Hetgeen de werkgever voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
6.
Het hoger beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,