ECLI:NL:OGHACMB:2013:52

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 54923/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van vreemdeling na verstrijken tijdelijke verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 20 december 2012 haar beroep tegen de verwijdering door de minister van Justitie ongegrond verklaarde. De minister had op 13 maart 2012 de verwijdering van de vreemdeling gelast, omdat zij in het land werd aangetroffen na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar tijdelijke verblijfsvergunning. De vreemdeling betoogde dat haar verwijdering in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij haar minderjarige kind in Curaçao moest achterlaten. Het Hof oordeelde dat de vreemdeling de mogelijkheid had om haar kind mee te nemen naar het land van herkomst, en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor het onderhouden van gezinsleven daar. Het Hof bevestigde dat de minister rechtmatig had gehandeld door de vreemdeling te verwijderen, aangezien zij zonder geldige verblijfstitel in het land was aangetroffen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

HLAR 54923/13
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 20 december 2012 in zaak nr. Lar 2012/54923 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Justitie.

Procesverloop

Bij beschikking van 13 maart 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, de verwijdering van appellante (hierna: de vreemdeling) gelast en haar voorts voor drie jaar de toegang ontzegd.
Bij uitspraak van 20 december 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door A.J. Henriquez LL.M., advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. D.J. Victorina en J.J.J.M. Suares, beiden werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan de minister personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is komen te vervallen, uit het land verwijderen.
2.
De vreemdeling betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat haar verwijdering in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voorts bestaat zicht op legalisering van haar verblijf, nu de minister haar in verband met het familie- en gezinsleven met haar minderjarige zoon geen vergunning tot verblijf mag weigeren.
2.1.
Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de minister tot verwijdering besluiten, indien de desbetreffende vreemdeling zonder geldige verblijfstitel in het land wordt aangetroffen. Voor zover de vreemdeling aanvoert dat zij in verband met het gestelde familie- en gezinsleven voor toelating in aanmerking komt, wordt overwogen dat het haar vrij staat een aanvraag daartoe in te dienen, maar zij ten tijde van de beschikking van 13 maart 2012 geen zodanige aanvraag had ingediend. Reeds hierom heeft het Gerecht met juistheid geen zicht op legalisering van haar verblijf aangenomen.
3.
De vreemdeling betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de minister, nu ontzegging van de toegang voor de duur van drie jaar er toe leidt dat zij haar minderjarige kind in Curaçao moet achterlaten, daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten.
3.1.
Dat betoog faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het staat haar vrij het kind mee te nemen, al dan niet naar de Dominicaanse Republiek, het land van haar herkomst. Het Gerecht heeft voorts terecht door haar niet aannemelijk gemaakt geacht dat aldaar voor de vreemdeling objectieve belemmeringen bestaan voor familie- of gezinsleven met het kind.
4.
De vreemdeling heeft voor het eerst ter zitting in hoger beroep betoogt dat artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit geen grondslag biedt voor ongewenstverklaring. Nu er geen redenen zijn om aan te nemen dat zij dat niet eerder heeft kunnen doen, kan dat betoog reeds wegens schending van een goede procesorde niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
5.
Het hoger beroep is ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,