ECLI:NL:OGHACMB:2013:65

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
HLAR 45824/12 en 55785/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake concessievergoeding door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De minister had bij beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 aan de naamloze vennootschap Setel N.V. een concessievergoeding in rekening gebracht. Setel had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde deze bezwaren bij beschikkingen van 25 oktober 2010 opnieuw ongegrond. Het Gerecht in eerste aanleg oordeelde op 6 november 2012 dat de bezwaren van Setel gegrond waren en vernietigde de beschikkingen van de minister, waarbij de minister werd opgedragen opnieuw op de bezwaren te beschikken.

De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 24 april 2013 werden zowel de minister, vertegenwoordigd door mr. S.E. Thomson, als Setel, vertegenwoordigd door mrs. O. Komdeur en F.H.A. Alberda, gehoord. De minister betoogde dat hij met de accountantsverklaring van Ernst & Young van 21 oktober 2010 en het Assurance-rapport van 20 augustus 2012 voldoende had aangetoond dat de in rekening gebrachte kosten in overeenstemming waren met de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (Ltv).

Het Hof oordeelde dat de minister met de overgelegde documenten voldoende had gemotiveerd dat de kosten die aan Setel in rekening waren gebracht, daadwerkelijk kosten waren in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Ltv. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en verklaarde het beroep van Setel ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

HLAR 45824/12 en 55785/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,
appellant
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 6 november 2012 in de zaken nrs. Lar 45824/2010 en 55785/2010 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Setel N.V., gevestigd in Curaçao,
en
de minister.
Procesverloop
Bij onderscheiden beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 heeft de minister de naamloze vennootschap Setel N.V. (hierna: Setel) concessievergoeding in rekening gebracht.
Bij onderscheiden beschikkingen van 25 oktober 2010 heeft de minister de door Setel daartegen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het daartegen door Setel ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikkingen vernietigd en de minister opgedragen binnen twee maanden opnieuw op de door Setel gemaakte bezwaren te beschikken.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Setel heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S.E. Thomson, advocaat, en Setel, vertegenwoordigd door mrs. O. Komdeur en F.H.A. Alberda, beiden advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Bij onderscheiden uitspraken van 17 juli 2008 in de zaken nrs. 2008/20 en 2008/21 heeft het Gerecht eerdere beschikkingen op door Setel tegen de beschikkingen van 21 juni en 12 oktober 2006 gemaakte bezwaren vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op die bezwaren beschikt. Daartoe heeft het overwogen dat, eerst wanneer een zorgvuldige toelichting van de exploitatiekosten inzake telecommunicatie (hierna: exploitatieoverzicht) van het Bureau Telecommunicatie en Post (hierna: het Bureau) wordt gegeven, beoordeeld kan worden of het Landsbesluit van 23 december 2005, nr. 2, de beschikkingen kan dragen. Bij onderscheiden uitspraken van 18 juni 2009 in de zaken HLAR 065/08 en 066/08 heeft het Hof deze uitspraken bevestigd. Het heeft daartoe overwogen dat het Gerecht met juistheid heeft overwogen dat de minister de exploitatiekosten van het Bureau terecht als kosten, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: Ltv) heeft aangemerkt en uit die uitspraken moet worden afgeleid dat het exploitatieoverzicht door een accountant juist dient te zijn bevonden om het aan de heffingen ten grondslag te mogen leggen.
Bij onderscheiden uitspraken van 24 juni 2010 in de zaken nrs. 2008/157 en 2008/158 heeft het Gerecht de nieuwe door de minister op de gemaakte bezwaren gegeven beschikkingen opnieuw vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen nogmaals op de gemaakte bezwaren beschikt. Bij uitspraak van 25 januari 2011 in zaak nr. HLAR 035/10 heeft het Hof deze uitspraken bevestigd. Het heeft daartoe overwogen dat het Gerecht met juistheid in aanmerking heeft genomen dat de minister het exploitatieoverzicht ten onrechte niet door een accountant heeft laten controleren en uit een verklaring van de accountant zal moeten blijken of het exploitatieoverzicht op het door Setel aangevoerde punt juist is. De beschikkingen van 25 oktober 2010 zijn gegeven naar aanleiding van de uitspraken van het Gerecht van 24 juni 2010.
De minister betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat hij met de aan die beschikkingen gehechte accountantsverklaring van 21 oktober 2010, gelezen in samenhang met het Assurance-rapport bij de rapportage Kosten allocatie BT&P van 20 augustus 2012, toereikend heeft gemotiveerd dat de door hem aan Setel in rekening gebrachte kosten, kosten in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Ltv zijn.
2.1. Dat betoog slaagt. De door Ernst & Young op 21 oktober 2010 afgegeven accountantsverklaring luidt dat de opgave van het Bureau inzake de exploitatiekosten uit het rapport “Kosten allocatie BT&P” (hierna: de rapportage) over het jaar 2006 op de juiste wijze aan de jaarrekening 2006 is ontleend en de accountant op 28 september 2007 een goedkeurende verklaring bij die jaarrekening heeft verstrekt. Daaruit volgt dat de accountant de door de minister gehanteerde kostentoerekening heeft gecontroleerd op de gehanteerde uitsplitsing per post en onderdeel, de cijfermatige onderbouwing en de aansluiting daarvan op de jaarrekening 2006. In het door Ernst & Young accountants opgestelde Assurance-rapport van 20 augustus 2012 (hierna: het Assurance rapport) concludeert de accountant dat de aan concessiehouders toegerekende kosten volgens de rapportage over het boekjaar 2006 in redelijke mate in overeenstemming zijn met de voorwaarden, vastgelegd in het Landsbesluit van 6 juli 2001, no. 11/0011, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Landsverordening op de telecommunicatievoorziening. Volgens het Assurance-rapport kunnen de in de rapportage gehanteerde uitsplitsing per post en onderdeel en de cijfermatige onderbouwing daarvan als redelijk worden beschouwd en sluiten de daarin gehanteerde cijfers voor de kostenallocatie aan de concessie aan bij de jaarrekening 2006.
Hetgeen Setel in beroep heeft aangevoerd, heeft het Gerecht ten onrechte aanleiding gegeven tot het oordeel dat de minister met het Assurance-rapport en de accountantsverklaring van 21 oktober 2010 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem in rekening gebrachte kosten, kosten in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Ltv zijn. Met dat rapport heeft de minister voldaan aan wat het Gerecht, daarin bevestigd door het Hof, eerder van de minister heeft gevergd. De daarmee gegeven motivering van de bij het in rekening brengen van de concessievergoeding in aanmerking te nemen kosten is daarmee toereikend.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof het door Setel bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 6 november 2012 in de zaken nrs. Lar 45824/2010 en 55785/2010;
III.
verklaarthet bij het Gerecht in die zaken ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,