Uitspraak
Procesverloop
Ingevolge artikel 3, tweede lid, voor zover thans van belang, kan het bestuurscollege op een daartoe strekkend verzoek van een in artikel 2 vervatte verbodsbepaling ontheffing verlenen.
Ingevolge het zevende lid verleent het bestuurscollege de ontheffing slechts, voor zover dit past binnen de richtlijnen, bedoeld in artikel 6.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, mag het bestuurscollege slechts afwijken van de richtlijnen, bedoeld in artikel 6, indien hiervoor blijkens het advies van de eilandelijke dienst belast met de zorg voor de openbare gezondheidszorg of de eilandelijke Raad voor de Volksgezondheid, voorzover ingesteld, zwaarwegende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 6 worden bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, gehoord de desbetreffende eilandelijke raad voor de volksgezondheid, richtlijnen vastgesteld ten aanzien van de behoefte aan medische beroepsbeoefenaren en de wijze waarop in die behoefte kan worden voorzien.
Bij eilandsbesluit van 2 september 2009, nr. 49 (hierna: het eilandsbesluit) heeft het bestuurscollege de beleidslijn voor de op ontheffingsverzoeken te geven beschikkingen (hierna: de beleidslijn), neergelegd in de memo van de Geneeskundige- en Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) van 25 augustus 2009, goedgekeurd.
In de beleidslijn is uiteengezet, onder welke omstandigheden medische beroepsbeoefenaren, voor wie het verbod, neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening, geldt, met ingang van 1 oktober 2009 in aanmerking komen voor al dan niet tijdelijke ontheffing van dat verbod. Verzoeken om verlening van zodanige ontheffing zijn onderverdeeld in die van arts-assistenten, dan wel basisartsen, die tijdelijk in het St. Elisabeth Hospitaal (hierna: SEHOS) werkzaam willen zijn, die van artsen die in dienstverband bij een in bijlage 1 van het rapport vermelde stichting of instelling werkzaam willen zijn en overige verzoeken. Ten aanzien van de laatste categorie geeft de GGD volgens de beleidslijn advies op basis van de behoefte, waaronder ook de behoefte voor vervanging binnen een ziekenhuis of een andere instelling, rekening houdend met kwaliteitsverbetering, een dreigend tekort, het advies van de vakgroep en wachttijden.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur, vastgesteld bij artikel 1, aanhef en onder a, van de Eilandsverordening vaststelling diverse ontwerp‑landsverordeningen land Curaçao (AB 2010, 87), blijven alle op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en andere besluiten van regelgevende aard van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen van het eilandgebied Curaçao, van kracht, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, verkrijgen de landsverordeningen van de Nederlandse Antillen en eilandsverordeningen van het eilandgebied Curaçao de staat van landsverordening van Curaçao.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, vinden in de tekst van de regelingen die ingevolge artikel 5 de staat van landsverordening, landsbesluit, houdende algemene maatregelen of ministeriële regeling van Curaçao, verkrijgen met toepassing van de volgende leden van dit artikel de aanpassingen plaats die als gevolg van het verkrijgen van deze nieuwe hoedanigheid noodzakelijk zijn.
Ingevolge het vijfde lid treden, waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Curaçao, daarvoor in de plaats de overeenkomstige met inachtneming van de Staatsregeling ingestelde ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van het land Curaçao.
Ingevolge artikel 9 van de Landsverordening bestuurlijke organisatie heeft de minister van Gezondheid, Natuur en Milieu ten minste de volgende taken, voor zover niet behorende tot de specifieke zorg van een ander ministerie:
a. de zorg voor de volksgezondheid en gezondheidszorg in ruimste zin;
b. t/m d. (…);
e. het toezicht op de volksgezondheid, gezondheidszorg, milieu en de dierengezondheidszorg.
Uit voormelde bepalingen valt af te leiden dat, voor zover bij de Landsverordening bevoegdheden waren toegekend aan het bestuurscollege, die thans toekomen aan de minister van Gezondheid, Natuur en Milieu.
Voor zover appellant in dit verband onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2006 in zaak nr. 200602035/1, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1766, betoogt dat de beleidslijn niet op haar verzoek van toepassing is, heeft het Gerecht haar met juistheid niet in dat betoog gevolgd. De minister heeft het verzoek terecht beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het geven van de beschikking van 22 november 2012 gevoerde beleid, nu appellante onder het ten tijde van de aanvraag geldend wettelijk regime niet zonder meer aanspraak had op het gevraagde. Dat op dat moment, naar appellante stelt, geen richtlijnen waren vastgesteld, volgens welke ontheffing wordt verleend, brengt niet met zich dat om die reden ontheffing moest worden verleend, nu in de Landsverordening wel een verbod was neergelegd, waarvan ontheffing niet moest, maar kon worden verleend.
Dat, nu, naar appellante stelt, doordat specialisten in de behoefte aan medische beroepsbeoefenaren in de desbetreffende beroepsgroepen voorzien, geen ruimte bestaat voor basisartsen om in die behoefte te voorzien, heeft het Gerecht voorts terecht evenmin tot het oordeel geleid dat de minister zich bij het bepalen van de behoefte niet op de in het rapport daarvoor gegeven normering heeft mogen baseren. Voor de minister stond ter beoordeling, welke de behoefte aan medische beroepsbeoefenaren in de door appellante vermelde werkzaamheden is en in hoeverre daarin wordt voorzien. Aan de wijze waarop in de behoefte wordt voorzien – naar appellante stelt in de meeste gevallen door de in Curaçao werkzame specialisten en niet door basisartsen – komt niet de betekenis toe die appellante daaraan gehecht wil zien.
Teneinde de doeltreffende uitoefening van recht op arbeid te waarborgen, verbinden Partijen zich:
1. (…);
2. het recht van de werknemer om in zijn onderhoud te voorzien door vrijelijk gekozen werkzaamheden daadwerkelijk te beschermen;
3. t/m 4. (…).
Ingevolge artikel 26 van het IVBPR zijn allen gelijk voor de wet en hebben zij zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert deze een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status, aldus die verdragsbepaling.
Op het terrein van economisch en sociaal beleid komt aan de regelgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke grond bestaat om bepaalde categorieën van personen verschillend te behandelen (Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) 18 februari 2009, Andrejeva tegen Letland, no. 55707/00, paragraaf 89). Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is (EHRM 12 april 2006, Stec en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 65731/01, paragraaf 52, en EHRM 4 november 2008, Carson en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 42184/05, paragraaf 73 en 80).
Over het niet van toepassing zijn van het verbod op medische beroepsbeoefenaren die behoren tot de categorieën, vermeld in artikel 1 van de Ltu, is in de memorie van toelichting als volgt vermeld: “Artikel 12 regelt de mogelijke vrijstelling van de ontheffingsplicht voor Antilliaanse Nederlanders. Dit is de groep waarvan de SER en de Raad van Advies bij de totstandkoming van de Landsverordening tijdelijke beperking uitbreiding voorzieningen van gezondheidszorg hebben gezegd dat voor hen het recht op vrije vestiging – dat hen overigens ingevolge de Landsverordening toelating en uitzetting toekomt – behouden moet blijven. Zie Statenstukken, zitting 1994-1995-1715, no. 3, bladzijde 5. Het is in de gekozen opzet thans echter aan het eilandgebied te bepalen of zij deze vrijstellingsregeling wensen te activeren. Het eilandgebied kan zulks, in relatie tot de behoefte aan medische beroepsbeoefenaren (algemeen of slechts op bepaalde vakgebieden) immers het beste beoordelen. Het betreft hier veelal medische beroepsbeoefenaren die met een beurs of lening van het Land of een der eilandgebieden in Nederland hebben gestudeerd en terugkeren om hier het beroep uit te oefenen.”
Voor zover de hier van toepassing zijnde bepalingen in ongelijke behandeling van gelijke of gelijk te stellen gevallen voorzien, heeft het Gerecht, gelet op de in de toelichting weergegeven achtergrond daarvan, terecht geoordeeld dat de keuze van de wetgever van redelijke grond is ontbloot, noch tot een ongelijke behandeling leidt die onevenredig is aan dat doel. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de beoordelingsruimte die in overeenstemming met de voormelde uitspraken van het EHRM aan de nationale autoriteiten op het desbetreffende terrein wordt gelaten. Het betoog faalt dan ook.
Beslissing
bevestigt de aangevallen uitspraak.
de griffier,
voor deze,