In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 11 september 2013 werd gedaan. De appellant had een verzoek ingediend bij de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu om een vergunning tot verblijf te verlenen, welke op 12 oktober 2012 werd afgewezen. Vervolgens heeft de appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op dit bezwaar, maar het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 7 april 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. G.M.N. Maduro. De appellant betoogde dat zijn belang bij het beroep niet verloren was gegaan door de op 9 november 2012 verleende verblijfsvergunning, omdat hij in zijn bezwaarschrift om vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand had verzocht. Het Hof oordeelde echter dat er geen verplichting bestaat voor het bestuursorgaan om deze kosten te vergoeden bij het uitblijven van een beschikking op het bezwaar. De Landsverordening administratieve rechtspraak voorziet hier niet in.
Het Hof concludeerde dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat hij niet in een gunstiger positie kon geraken door het gebruik van het rechtsmiddel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.