ECLI:NL:OGHACMB:2014:122

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
HLAR 67083/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onpartijdigheid rechter en afwijzing verzoek om vergoeding van orthodontiekosten voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige, een verzoek heeft ingediend om vergoeding van orthodontiekosten. Het verzoek werd in eerste instantie afgewezen door het Uitvoeringsorgaan, dat oordeelde dat de gevraagde behandeling niet doelmatig was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 16 oktober 2013, die het bezwaar gegrond verklaarde en het Uitvoeringsorgaan opdroeg een nieuwe beschikking te geven.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 7 april 2014 behandeld. De orthodontist J.H. Walker D.M.D. had namens appellante verzocht om vergoeding van de kosten, met als argument dat er sprake was van 'crowding'. Het Hof heeft de eerdere beschikking van het Uitvoeringsorgaan vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Landsverordening administratieve rechtspraak. Het Hof oordeelde dat het Uitvoeringsorgaan onvoldoende had gemotiveerd waarom de behandeling niet vergoed zou worden, en dat de deskundigenadviezen niet adequaat waren behandeld.

Uiteindelijk heeft het Hof geconcludeerd dat de mate van crowding niet ernstig genoeg was om in aanmerking te komen voor vergoeding onder de geldende regelgeving. Appellante's argument dat de behandeling noodzakelijk was, werd verworpen omdat de deskundigen niet hadden aangetoond dat de crowding zou leiden tot een gestoorde eruptie van elementen. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 67083/13
Datum uitspraak: 23 mei 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige], beiden wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 16 oktober 2013 in zaak nr. Lar nr. 266 van 2013 in het geding tussen:
appellante
en
het Uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering.

Procesverloop

Bij beschikking van 6 juli 2012 heeft het Uitvoeringsorgaan een verzoek van appellante om vergoeding van kosten van orthodontie voor [de minderjarige] afgewezen.
Bij beschikking van 24 januari 2013 heeft het Uitvoeringsorgaan het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2013 heeft het Gerecht het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat het Uitvoeringsorgaan een nieuwe beschikking op het door appellante gemaakte bezwaar geeft.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 27 november 2013, hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar appellante en [de minderjarige], bijgestaan door mr. N.R. Sneek en P. Nuboer, tandarts, en het Uitvoeringsorgaan, vertegenwoordigd door mr. S.E. van Spall, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering, voor zover thans van belang, heeft een verzekerde aanspraak op tandheelkundige en mondhygiënische hulp, naar de omvang te bepalen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Ingevolge artikel 2 van het Landsbesluit tandheelkundige hulp AZV (hierna: LbthAZV) worden de tandheelkundige of orthodontische hulp die behandelingen omvat die naar het oordeel van het uitvoeringsorgaan onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig zijn, niet vergoed.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, heeft de jeugdige verzekerde aanspraak op orthodontische hulp door een orthodontist na machtiging door het uitvoeringsorgaan op basis van de limitatieve indicatielijst, bedoeld in bijlage IV.
In de bij de LbthAZV behorende bijlage IV is als volgt vermeld:
Indicatielijst orthodontie
Gradatie noodzaak
A. t/m F.
(…)
G.
ernstige contactpunt verplaatsing, groter dan 4 mm;
H. t/m J.
(…).
Gradatie ernstige noodzaak
A.
gestoorde eruptie van elementen (behalve derde molaren) als gevolg van het op elkaar liggen van de tanden, een te smalle kaak of te vroege extractie van de melkelementen (crowding), ectopie, boventallige elementen, persistente melkelementen (ankylose), of andere pathalogische oorzaak;
B. t/m F.
(…).
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover thans van belang, wordt de beslissing op het bezwaarschrift met redenen omkleed en gaat zij vergezeld van een afschrift van het advies van de commissie en van het verslag van de hoorzitting.
Ingevolge het tweede lid worden, indien de beslissing van het advies afwijkt, de redenen voor die afwijking vermeld en wordt een afschrift van de beslissing aan de bezwaaradviescommissie toegezonden.
2.
Op 3 april 2012 heeft de orthodontist J.H. Walker D.M.D. het Uitvoeringsorgaan namens appellante verzocht om vergoeding van kosten voor orthodontie voor [de minderjarige]. Daaraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd: “our chief concern was: crowding.” Voorts heeft hij daaraan de diagnose “moderate maxillary crowding” ten grondslag gelegd.
Bij de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie heeft de tandarts drs. P. Nuboer op verzoek van appellante zijn aan de hand van metingen gegeven oordeel dat, voor zover thans van belang, sprake is van crowding in de vorm van een tekort van 6 mm in de onderkaak nader toegelicht.
3.
Aan de beschikking van 24 januari 2013 heeft het Uitvoeringsorgaan ten grondslag gelegd dat de verzochte behandeling naar zijn oordeel niet doelmatig is, nu moderate crowding een minimale afwijking is die geen disfunctionele stoornis tot gevolg heeft. Daarbij is het afgeweken van het advies van de bezwaaradviescommissie.
4.
Naar aanleiding van een verzoek van het Gerecht heeft de orthodontist dr. E. Croes op 7 juni 2013 het Gerecht als deskundige bericht dat sprake is van “moderate maxillary crowding” en [de minderjarige] “according to the previous studies and my evaluation […] orthodontic treatment [requires].”
5.
Bij brief van 11 juni 2013 heeft het Uitvoeringsorgaan zich in reactie daarop op het standpunt gesteld dat de indicatie bij [de minderjarige], zoals door zowel Walker D.M.D. als dr. Croes gediagnosticeerd, niet in de bij het LbthAZV behorende bijlage IV voorkomt.
6.
Het Gerecht heeft de beschikking van 24 januari 2013 vernietigd, omdat deze van het advies van de bezwaaradviescommissie afwijkt en de redenen voor die afwijking in strijd met artikel 21, tweede lid, van de Lar daarin niet zijn vermeld. Het heeft voorts onderzocht of de door het Uitvoeringsorgaan in beroep gegeven nadere motivering aanleiding geeft de rechtsgevolgen van die beschikking in stand te laten. Het heeft de nader gegeven motivering daarvoor echter onvoldoende draagkrachtig geacht, nu het Uitvoeringsorgaan in zijn reactie op het deskundigenbericht van dr. Croes niet op de daarin gestelde diagnose “klasse II occlusie met betrekking tot een hoektand” is ingegaan en aldus niet toereikend heeft gemotiveerd, waarom die occlusie niet zou kunnen resulteren in een ectopie, als bedoeld in A van de gradatie ernstige noodzaak in bijlage IV, tot welke conclusie de bezwaaradviescommissie is gekomen.
Het heeft verder overwogen dat het Uitvoeringsorgaan de mate van crowding in redelijkheid niet zodanig ernstig heeft kunnen oordelen, dat deze valt onder hetgeen onder A van de gradatie ernstige noodzaak in bijlage IV is vermeld. Daarbij heeft het, mede in het licht van de aan het Uitvoeringsorgaan bij artikel 2 van het LbthAZV toegekende beoordelingsruimte, de uitleg van het Uitvoeringsorgaan dat bij gematigde crowding geen ernstige noodzaak voor behandeling bestaat niet rechtens onjuist geacht. Nu de conclusie van het Uitvoeringsorgaan dat geen sprake is van een disfunctionele stoornis, door de deskundigen niet wordt weersproken, heeft het Gerecht de afwijzing in zoverre wel voldoende draagkrachtig gemotiveerd geacht.
7.
Appellante betoogt dat het Gerecht daarmee heeft miskend dat een jeugdige verzekerde ingevolge artikel 9, eerste lid, van het LbthAZV aanspraak heeft op orthodontische hulp, indien zich een indicatie voordoet als vermeld in de bij dat Landsbesluit behorende bijlage IV. Nu daarin de indicatie “crowding” is vermeld, drs. Nuboer crowding in de vorm van een tekort van 6 mm in de onderkaak heeft vastgesteld en zowel Walker D.M.D. als dr. Croes de diagnose “moderate maxillary crowding” hebben gesteld, was het Uitvoeringsorgaan gehouden de kosten van orthodontische hulp te vergoeden. Daaraan doet het bepaalde in artikel 2 van het LbthAZV niet af, nu daarin een algemene regel is gegeven en in artikel 9 een speciale, aldus appellante.
7.1.
In bijlage IV bij het LbthAZV is niet bepaald dat iedere crowding aanspraak geeft op vergoeding van kosten van de behandeling ervan. Zodanige aanspraak bestaat eerst, indien de crowding een gestoorde eruptie van elementen tot gevolg heeft. In de beschikking van 24 januari 2013 heeft het Uitvoeringsorgaan gesteld dat de geconstateerde moderate crowding een minimale afwijking is die geen functionele stoornis tot gevolg heeft. Het Hof begrijpt dat aldus dat, nu de bij [de minderjarige] geconstateerde mate van crowding geen gestoorde eruptie van elementen veroorzaakt, de behandeling ervan naar het oordeel van het Uitvoeringsorgaan tandheelkundig niet doelmatig is en daarom geen aanspraak op vergoeding van de kosten ervan bestaat. In de door appellante overgelegde deskundigenberichten van Walker D.M.D. en drs. Nuboer, noch in dat van dr. Croes is gesteld dat de crowding bij [de minderjarige] een gestoorde eruptie van elementen tot gevolg heeft of zal hebben. Reeds omdat zich in zoverre geen indicatie, als neergelegd in Bijlage IV van het LbthAZV, voordoet, faalt het betoog.
8.
Appellante heeft in het hogerberoepschrift niet betoogd dat het Gerecht heeft miskend dat [de minderjarige] aanspraak heeft op vergoeding van kosten voor orthodontie, omdat zich ernstige contactpuntverplaatsing, groter dan 4 mm, voordoet, zoals vermeld onder G van de gradatie noodzaak in bijlage IV. Voor zover appellante dat voor het eerst ter zitting in hoger beroep heeft gedaan, wordt dat betoog wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling betrokken, nu zij niet heeft gesteld dat zij dat niet eerder heeft kunnen doen.
9.
Appellante betoogt voorts dat het Gerecht, door de feiten niet volledig weer te geven, haar betoog onjuist weer te geven en dr. Croes, die een contract heeft met het Uitvoeringsorgaan, als deskundige te benoemen, in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het verdrag) niet onpartijdig is geweest.
9.1.
Ingevolge die verdragsbepaling heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
9.2.
Bij de beoordeling van de stelling dat de rechter niet onpartijdig is geweest, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn benoeming moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter jegens een rechtzoekende vooringenomenheid koestert, althans de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door appellante gestelde feiten en omstandigheden zijn geen uitzonderlijke omstandigheid in vorenbedoelde zin. Dat het Gerecht in de uitspraak, naar appellante stelt, niet alle feiten heeft vermeld, maakt niet dat het Gerecht partijdig is gebleken of dat sprake was van een oneerlijk proces. De procedure bij het Gerecht, waarbij hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, is met voldoende waarborgen omkleed. Voorts mist het betoog van appellante dat het Gerecht in de uitspraak haar betoog onjuist heeft weergegeven feitelijke grondslag. Ten slotte heeft het Gerecht een terzake deskundige orthodontist mogen benoemen om een nader deskundigenbericht uit te brengen. Dat die deskundige niet onafhankelijk van het Uitvoeringsorgaan was, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt.
10.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014