ECLI:NL:OGHACMB:2014:46

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
KG 64156/13 – H 432/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeleiding van een kind naar Nederland in kort geding

In deze zaak heeft de vader, wonende in Nederland, een vordering ingediend om zijn kind, dat momenteel bij de moeder in Curaçao verblijft, terug te laten leiden naar Nederland. De vader, vertegenwoordigd door mr. V.S. La Fleur, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn verzoek was afgewezen. De moeder, die in Curaçao woont en wordt vertegenwoordigd door mr. A.J. Henriquez, heeft geen memorie van antwoord ingediend. Het Hof heeft op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van de vader ongegrond werd verklaard.

Het Hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van spoedeisend belang, wat cruciaal is in kort geding procedures. Het Hof heeft zich aangesloten bij de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg, dat heeft vastgesteld dat het kind inmiddels zijn gewone verblijfplaats in Curaçao heeft en dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Bovendien is er geen bewijs dat het kind in een onveilige situatie verkeert bij de moeder. Het Hof heeft ook opgemerkt dat Curaçao niet is aangesloten bij de kinderontvoeringsverdragen, wat de situatie verder compliceert.

De beslissing van het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis KG 64156/13 – H 432/13
Uitspraak: 12 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[vader],
wonende in Nederland,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: thans mr. V.S. La Fleur,
tegen
[moeder],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez.
Partijen zijn de ouders van:
[kind], geboren op [datum] te ’s-Gravenhage Nederland,
hierna te noemen: het kind.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met KG nummer 64156 van 2013 in kort geding gewezen en op 18 september 2013 uitgesproken vonnis. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vader is door op 2 oktober 2013, dus tijdig, een akte van appel in te dienen in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op dezelfde dag ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij elf grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot teruggeleiding van het kind gedaan door de Centrale Autoriteit in Nederland zal honoreren, althans dat uitvoering zal worden gegeven aan het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 oktober 2012 tot afgifte door de moeder van het kind aan de vader, althans een andere beslissing in goede justitie zal nemen, alsmede zal bepalen dat het kind voorlopig elders dan bij de moeder zal worden ondergebracht, kosten rechtens.
1.3.
De moeder heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4.
Op 28 januari 2014, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden pleitaantekeningen overgelegd. Beide gemachtigden hebben tevoren producties ingezonden.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3.Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan

Het GEA heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het Hoger beroep van de vader is ongegrond. Het gaat hier om een kort geding. Het Hof sluit zich aan bij de beslissing van het GEA – gebaseerd op een gebrek van spoedeisend belang, alsmede op een belangenafweging – en maakt deze tot de zijne. Het Hof acht de volgende feiten en omstandigheden doorslaggevend:
  • de moeder heeft het eenhoofdig gezag,
  • dat aan de vader destijds een blokkaderecht toekwam is twijfelachtig,
  • het door de vader ingeroepen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 oktober 2012 is op 3 december 2013 in verzet vernietigd (productie V van de moeder in appel),
  • een procedure omtrent het gezag en de hoofdverblijfplaats is in Nederland aanhangig (productie XIII van de moeder in appel), en
  • er zijn geen aanwijzingen dat het thans niet goed gaat met het kind bij de moeder.
Hier komt bij dat het kind inmiddels – na twee jaren – zijn gewone verblijfplaats in Curaçao heeft verkregen.
4.2.
Het Hof voegt nog toe dat Curaçao niet is aangesloten bij de kinderontvoeringsverdragen, te weten het
Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, Luxemburg 20 mei 1980 en het
Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, ’s-Gravenhage 25 oktober 1980 (Haags Kinderontvoeringsverdrag). Voor een analogische toepassing in de verhouding tot Nederland is daarom geen aanleiding. Een vergelijkbare interregionale regeling bestaat niet.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Gelet op de aard van het geschil worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, S. Verheijen en F.J. Lourens, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.