ECLI:NL:OGHACMB:2014:47
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling Nederlanderschap van kind en mogelijkheid tot verkrijging
In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een kind, ingediend door de vader en moeder, beiden woonachtig in Curaçao. Het verzoekschrift, ingediend op 26 juli 2013, was gebaseerd op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwNed). De ouders, die als wettelijk vertegenwoordigers van hun kind optraden, stelden dat het kind van rechtswege Nederlander zou zijn geworden door erkenning door de vader, die op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat.
Tijdens de procedure werd vastgesteld dat het kind op 17 maart 2008 was erkend door de vader, maar dat de moeder op dat moment geen Nederlandse nationaliteit had. Het Hof oordeelde dat het kind niet van rechtswege Nederlander was geworden, omdat de erkenning niet terugwerkte naar het moment van geboorte. De relevante wetgeving, zoals artikel 3 lid 1 en artikel 6 lid 1 aanhef en onder c van de RwNed, werd besproken, evenals de wijzigingen die in 2009 zijn doorgevoerd.
Het Hof concludeerde dat het kind wel het Nederlanderschap kan verkrijgen, maar dat hiervoor een schriftelijke verklaring (optie) vereist is, die moet worden afgelegd bij het kabinet van de Gouverneur. De ouders werden hierover geïnformeerd door het openbaar ministerie. Uiteindelijk werd het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen, zonder dat het Hof aanleiding zag voor een kostenveroordeling. De beschikking werd uitgesproken op 12 augustus 2014 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.