ECLI:NL:OGHACMB:2014:47

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
63699 - HAR 73/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling Nederlanderschap van kind en mogelijkheid tot verkrijging

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een kind, ingediend door de vader en moeder, beiden woonachtig in Curaçao. Het verzoekschrift, ingediend op 26 juli 2013, was gebaseerd op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwNed). De ouders, die als wettelijk vertegenwoordigers van hun kind optraden, stelden dat het kind van rechtswege Nederlander zou zijn geworden door erkenning door de vader, die op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat.

Tijdens de procedure werd vastgesteld dat het kind op 17 maart 2008 was erkend door de vader, maar dat de moeder op dat moment geen Nederlandse nationaliteit had. Het Hof oordeelde dat het kind niet van rechtswege Nederlander was geworden, omdat de erkenning niet terugwerkte naar het moment van geboorte. De relevante wetgeving, zoals artikel 3 lid 1 en artikel 6 lid 1 aanhef en onder c van de RwNed, werd besproken, evenals de wijzigingen die in 2009 zijn doorgevoerd.

Het Hof concludeerde dat het kind wel het Nederlanderschap kan verkrijgen, maar dat hiervoor een schriftelijke verklaring (optie) vereist is, die moet worden afgelegd bij het kabinet van de Gouverneur. De ouders werden hierover geïnformeerd door het openbaar ministerie. Uiteindelijk werd het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen, zonder dat het Hof aanleiding zag voor een kostenveroordeling. De beschikking werd uitgesproken op 12 augustus 2014 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienr. 63699 - HAR 73/13
Uitspraak: 12 augustus 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
In de zaak van:
1. [vader],
hierna te noemen: de vader,
2. [moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende in Curaçao,
verzoekers,
thans procederende in persoon,
optredend als wettelijk vertegenwoordigers van hun kind:
[kind], geboren op [datum]2008 in Curaçao,
hierna te noemen: het kind,
belanghebbenden:
3. de minister van Justitie van Curaçao,
4. het openbaar ministerie van Curaçao,
5. het Hoofd Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (basisregistratie persoonsgegevens) van Curaçao.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Bij op 26 juli 2013 ingekomen verzoekschrift ingevolge artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna ook: RwNed), met producties, hebben verzoekers aan het Hof verzocht het Nederlanderschap van het kind vast te stellen.
1.2.
Van de zijde van het openbaar ministerie is een schrijven van 9 mei 2014, met producties ingekomen.
1.3.
Op 27 mei 2014, de voor een mondelinge behandeling bepaalde dag is enkel de waarnemend Procureur-Generaal verschenen.
1.4.
Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.

2.Beoordeling

2.1.
Het kind is geboren op [datum] 2008 uit de moeder die op dat moment niet de Nederlandse nationaliteit bezat. Het kind is op 17 maart 2008 erkend door de vader die op dat moment de Nederlandse nationaliteit bezat. Op het tijdstip van de geboorte ([datum] 2008) luidde artikel 3 lid 1 RwNed (oud) echter:
Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
2.2.
Voorts luidde op het tijdstip van geboorte ([datum] 2008) artikel 6 lid 1 aanhef en onder c RwNed (oud):
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid het Nederlanderschap:
(…)
c. de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander is erkend of zonder erkenning door wettiging het kind van een Nederlander is geworden, indien hij na de erkenning of wettiging zonder erkenning gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging is geworden;.
2.3.
Bij rijkswet van 27 juni 2008, Stb. 270 is de Rijkswet op het Nederlanderschap gewijzigd met ingang van 1 maart 2009. De regeling van artikel 6 lid 1 aanhef en onder c RwNed (oud) is komen te luiden:
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
(…)
c. de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander is erkend en die niet op grond van de artikelen 3 of 4 Nederlander is of is geworden, indien hij onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend;
2.4.
Voorts bepaalt artikel II lid 1 aanhef en onder a van deze wijzigingsrijkswet:
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt het Nederlanderschap door een bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap
a. de vreemdeling die vóór de inwerkingtreding van deze Rijkswet maar op of na 1 april 2003, vóór de leeftijd van zeven jaar is erkend door een Nederlander,
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het kind door de erkenning – die plaats vond na de geboorte en niet terugwerkte (artikel 1:203 lid 2 BW) – niet van rechtswege Nederlander is geworden. De regeling neergelegd in artikel 4 lid 2 RwNed, waarop de vader en moeder zich beroepen, bestond niet ten tijde van de erkenning, maar is pas ingevoerd bij voornoemde rijkswet per 1 maart 2009.
2.6.
Het kind kan wel het Nederlanderschap verkrijgen, maar daarvoor is een schriftelijke verklaring (optie) nodig (zie artikel 6 lid 1 aanhef en onder c RwNed voornoemd en artikel II lid 1 aanhef en onder a van de rijkswet van 27 juni 2008, Stb. 270 voornoemd), af te leggen bij het kabinet van de Gouverneur. Aan de vader en moeder is ter zake voorlichting gegeven door het openbaar ministerie (bijlage bij brief openbaar ministerie van 9 mei 2014).
2.7.
Het verzoek, dat uitgaat van een verkrijging van rechtswege, moet worden afgewezen. Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

3.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en F.J. Lourens, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.