ECLI:NL:OGHACMB:2014:77

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HLAR 52972/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval en de toepassing van de McBride-tabellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant na een bedrijfsongeval op 36% heeft vastgesteld. De appellant, die als gevolg van een ongeval op 10 juni 2005 arbeidsongeschikt is geraakt, heeft in eerdere procedures betoogd dat de SVB ten onrechte deze mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De SVB heeft zijn aanspraak op ongevallengeld vastgesteld op Naf 18,04 per dag.

De procedure begint met een beschikking van de SVB van 7 juli 2009, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Na een aantal rechtszaken, waaronder een uitspraak van het Gerecht in 2011 en een eerdere uitspraak van het Hof in 2012, heeft de SVB de eerdere besluiten gehandhaafd. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de SVB de McBride-tabellen onterecht heeft toegepast en dat de AMA-guides niet geschikt zijn voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid.

Het Hof heeft de zaak op 19 november 2013 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De SVB heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft geoordeeld dat de SVB de McBride-tabellen op een juiste manier heeft toegepast en dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 36% voldoende is gemotiveerd. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van het Gerecht bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing van het Hof is op 24 januari 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HLAR 52972/13
Datum uitspraak: 24 januari 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
24 juli 2013 in zaak nr. 2011/52972 in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank.

Procesverloop

Bij beschikking van 7 juli 2009 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant als gevolg van het bedrijfsongeval dat hem op 10 juni 2005 is overkomen per 7 augustus 2009 op 36% vastgesteld en zijn aanspraak op ongevallengeld op Naf. 18,04 per dag.
Bij beschikking van 12 januari 2010 heeft de SVB het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2011 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de SVB opnieuw op het door appellant gemaakte bezwaar beschikt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij uitspraak van 28 mei 2012 in zaak nr. HLAR 47260/11 heeft het Hof het door appellant daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 13 oktober 2011 heeft de SVB het door appellant tegen de beschikking van 7 juli 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en die beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 juli 2013 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar appellant, bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door K. Martis, werkzaam in haar dienst, en N.J.M. Huizing, verzekeringsarts, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: de LvOV) wordt onder arbeidsongeschiktheid verstaan: de toestand waarin de werknemer verkeert, die als gevolg van een ongeval gedurende een etmaal of langer niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze arbeid zo lang niet mag verrichten hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te maken hetzij om te voorkomen dat zijn genezing wordt belemmerd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft de werknemer, die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, genaamd ongevallengeld, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank.
Ingevolge het tweede lid bedraagt het ongevallengeld bij gehele arbeidsongeschiktheid per dag:
a. gedurende de eerste 52 weken: 100% van het dagloon van de werknemer;
b. voor de verdere duur: 80% van het dagloon van de werknemer.
Ingevolge het vierde lid bedraagt het ongevallengeld per dag bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gedurende de in het tweede lid genoemde tijdvakken een in een evenredige verhouding tot het percentage van de arbeidsongeschiktheid staand deel van de in het tweede lid vermelde percentages van het dagloon.
Aan de beschikking van 13 oktober 2011 heeft de SVB een rapport van 11 oktober 2011 van voornoemde dr. N.J.M. Huizing ten grondslag gelegd. Volgens dit rapport is aanvullend onderzoek gedaan naar de belasting van het werk van appellant als bewaker. Daartoe is appellant en zijn voormalig werkgever om nadere informatie verzocht over de inhoud van de functie van bewaker. Aan de hand van deze informatie is onderzocht, met de belasting van welke functie, vermeld in de zogenoemde Disability Evaluation volgens Mc Bride (hierna: de McBride-tabellen), de belasting van de functie van bewaker overeenkomt. Daarbij is in aanmerking genomen dat de belasting in de functie van ”truck driver” het besturen van een truck betreft, waarbij recht vooruit moet worden gekeken en het hoofd moet worden getordeerd, vergelijkbaar met het bekijken van een monitor en het parkeren van bedrijfsauto’s, het in en uit een truck stappen, waarbij omhoog en omlaag gekeken moet worden, vergelijkbaar met het werk van een beveiliger, het naar boven en beneden kijken, trappen klimmen, surveilleren, het tillen van voorwerpen die in en uit de truck geladen moeten worden en het rijden over oneven wegen, drempels, hobbels, vergelijkbaar met het duwen, trekken, beetpakken van individuen die weerstand bieden. Vervolgens is de belasting van de functie ”truck driver”, zoals opgenomen in de McBride-tabellen, opnieuw beoordeeld. Voor de volledigheid is een functiebeschrijving van een vrachtwagenchauffeur opgevraagd bij het Nederlandse Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarna geconcludeerd is dat de functiebelasting ook volgens die beschrijving gelijk is aan die van een beveiligingsbeambte. Voorts is de mate van arbeidsongeschiktheid ook bepaald aan de hand van de McBride-tabellen, uitgaande van de functie “janitor”, omdat de belasting van de functie van bewaker ook met die van die functie overeenkomt. Dit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de LvOV van 30%, aldus het rapport.
In het rapport wordt geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, bepaald aan de hand van de McBride-tabellen, uitgaande van de functie “truck driver”, 36% bedraagt.
Voorts heeft de arts nader lichamelijk onderzoek gedaan, waarbij de meest recente medische informatie over appellant is betrokken. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 29 januari 2013. Deze bevindingen hebben de SVB geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel.
Appellant betoogt dat het Gerecht, door te oordelen dat de SVB voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de zogenoemde AMA Guides to the Evaluation of Permanent Impairment (hierna: de AMA-guides) en de zogenoemde Disability Evaluation volgens Mc Bride (hierna: de McBride-tabellen) gebruik mocht maken en dat met het op verzoek van het Hof door dr. Zahavi, revalidatiearts, uitgebrachte deskundigenbericht de door appellant met betrekking tot het rapport van dr. Jhingoeri, verzekeringsarts, van 1 juli 2009 gewekte twijfel ten aanzien van de toepassing van de McBride-tabellen en of daarmee tot een juiste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant kan worden gekomen, afdoende is weerlegd, heeft miskend dat de AMA-guides dienen om de functionele invaliditeit vast te stellen en de McBride-tabellen ongeschikt zijn om de arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De uitspraak van het Hof van 28 mei 2012 is in zoverre evident onjuist, aldus appellant.
3.1.
Dat betoog faalt. In de door het Gerecht gevolgde uitspraak van 28 mei 2012 heeft het Hof geoordeeld dat de SVB voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 1 van de LvOV, gebruik mocht maken van de AMA-guides en de McBride-tabellen. Voorts heeft het geoordeeld dat met het op verzoek van het Hof door dr. Zahavi uitgebracht deskundigenbericht de door appellant met betrekking tot het rapport van dr. Jhingoeri van 1 juli 2009 gewekte twijfel ten aanzien van de toepassing van de McBride-tabellen en of daarmee tot een juiste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant kan worden gekomen, afdoende is weerlegd. Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de SVB voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid geen gebruik mocht maken van de McBride-tabellen.
4. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de SVB de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte op 36% heeft bepaald, omdat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij verwijst in dit verband naar een brief van dr. Zahavi van 8 april 2013, waarin deze onder verwijzing naar het eerder uitgebrachte deskundigenbericht te kennen geeft dat het goed kan zijn dat appellant zijn werkzaamheden, om een aantal daarin uiteengezette redenen, niet kan hervatten. Tevens staat het percentage medische invaliditeit volgens die brief vaak niet in verband met de werkhervattingsmogelijkheden en is voorzichtigheid geboden bij het gebruiken hiervan als maatstaf. Het Gerecht miskent dat de SVB de McBride-tabellen ten onrechte klakkeloos heeft toegepast, aldus appellant.
4.1.
Niet in geschil is dat de SVB bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is uitgegaan van een juiste vaststelling van de medische beperkingen van appellant. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, heeft het Gerecht verder terecht geoordeeld dat de SVB voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van de McBride-tabellen gebruik mocht maken.
4.2.
Het Gerecht heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de SVB de beschikking van 13 oktober 2011 met de bevindingen van het door de verzekeringsarts verrichte onderzoek, zoals neergelegd in de rapporten van 11 oktober 2011 en 29 januari 2013, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd en bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van 36% geen aansluiting heeft mogen zoeken bij de functie van “truck driver.” Daartoe heeft het Gerecht terecht voormelde rapporten van de verzekeringsarts in aanmerking genomen, waarin, zoals hiervoor onder 2 is overwogen, is uiteen gezet dat en waarom de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant aan de hand van de functie “truck driver” is bepaald. Het Gerecht heeft in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat de SVB deze rapporten niet aan de beschikking van 13 oktober 2011 ten grondslag mocht leggen. De verwijzing door appellant naar de brief van dr. Zahavi is daarvoor onvoldoende, nu daarin niet staat dat en waarom de SVB ten onrechte van de functie “truck driver” is uitgegaan, maar slechts dat het mogelijk is dat appellant zijn werkzaamheden niet kan hervatten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,