ECLI:NL:OGHACMB:2015:28

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
30 november 2015
Zaaknummer
HLAR 70237/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een casinovergunning aan Rectour Corporation N.V. door de Gaming Control Board

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Rectour Corporation N.V. tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 22 april 2015 werd gedaan. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om een casinovergunning door de Gaming Control Board (GCB), namens de minister van Financiën. De minister had in zijn beschikking van 12 augustus 2014 gesteld dat Rectour Corporation N.V. geen hotel exploiteert in de zin van de Eilandsverordening Casinowezen, omdat de inrichting niet als hotel profileert en geen kamers tegen betaling aan toeristen beschikbaar stelt. Het Gerecht heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij het oordeelde dat de inkomsten van Rectour voornamelijk afkomstig zijn van de accommodatie van buitenlanders die als prostituee werkzaam zijn, en deze niet als toeristen kunnen worden aangemerkt.

In hoger beroep betoogt Rectour dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat zij geen hotel exploiteert. Volgens Rectour is haar bedrijvigheid gericht op de internationale markt voor toerisme en kan het vereiste dat zij afhankelijk is van buitenlandse verblijfstoeristen niet uit de definitie van hotel worden afgeleid. Het Hof heeft de zaak op 26 augustus 2015 behandeld, waarbij Rectour werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.F. Murray, en de minister door mr. C.S. Willems, bijgestaan door mr. M.F. Bonapart en mr. P.Ch. M. Tweeboom.

Het Hof oordeelt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat Rectour haar bedrijvigheid richt op de internationale markt voor toerisme. Het aanbieden van prostitutie wordt niet aangemerkt als het uitoefenen van hotelbedrijf. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 70237/15
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Rectour Corporation N.V., gevestigd in Curaçao, appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 22 april 2015 in zaak nr. Lar 2014/70237, in het geding tussen:
appellante
en
de stichting Gaming Control Board, namens de minister van Financiën.

Procesverloop

Bij beschikking van 12 augustus 2014 heeft de GCB namens de minister een verzoek van appellante om haar een casinovergunning te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 22 april 2015 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2015, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.F. Murray, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.S. Willems, werkzaam in dienst van het land, bijgestaan door mr. M.F. Bonapart en mr. P.Ch. M. Tweeboom, beiden advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 1 wordt in de Vergunningslandsverordening onder hotel verstaan: elke gelegenheid, waar aan tien of meer personen, niet zijnde bloed- of aanverwanten van de houder, tot de derde graad inbegrepen, en die niet in dienst van de houder zijn, tegen vergoeding huisvesting met bediening verleend wordt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Eilandsverordening Casinowezen Curaçao wordt in deze eilandsverordening en de daarop berustende bepalingen onder casino verstaan: een in of aan een hotel verbonden ruimte of inrichting, waar hazardspelen bedrijfsmatig worden georganiseerd.
Ingevolge de aanhef en onder e, voor zover thans van belang, wordt in deze eilandsverordening en de daarop berustende bepalingen onder casinovergunning verstaan: de in artikel 3, eerste lid, bedoelde vergunning.
Ingevolge de aanhef en onder h, wordt in deze eilandsverordening en de daarop berustende bepalingen onder hotel verstaan: een gebouw of een op een aaneengesloten terrein zich bevindend complex van gebouwen, waarin in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving het hotelbedrijf wordt uitgeoefend, waarbij de bedrijvigheid aantoonbaar gericht is op de internationale markt voor toerisme.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden een casino te exploiteren, zonder door of namens het bestuurscollege verleende vergunning.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt een casinovergunning verleend voor een of meer specifiek in de vergunning genoemde ruimten of inrichtingen van een in de vergunning aangewezen hotel.
2. Aan de beschikking van 12 augustus 2014 heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellante geen hotel, in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van de Eilandsverordening Casinowezen exploiteert, aangezien zij het hotelbedrijf niet uitoefent. Daartoe heeft de minister in aanmerking genomen dat de door appellante geëxploiteerde inrichting een besloten complex betreft, dat zich niet als hotel profileert en zij geen kamers tegen betaling aan toeristen beschikbaar stelt.
3. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de minister de door appellante geëxploiteerde inrichting terecht niet als een hotel in vorenbedoelde zin heeft aangemerkt. Daartoe heeft het Gerecht in aanmerking genomen dat appellante haar inkomsten voornamelijk genereert met de accommodatie van buitenlanders die aldaar als prostituee werkzaam zijn en deze niet als toerist kunnen worden aangemerkt, omdat hun verblijf aldaar is gericht op het verkrijgen van inkomsten.
4. Appellante betoogt dat het Gerecht aldus heeft miskend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen hotel, in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, van de Eilandsverordening Casinowezen exploiteert. Haar bedrijvigheid is aantoonbaar gericht op de internationale markt voor toerisme. Het vereiste dat zij voor haar inkomsten voornamelijk afhankelijk is van buitenlandse verblijfstoeristen, kan niet uit de definitie van de term hotel worden afgeleid. Voorts heeft het Gerecht miskend dat de minister de dames, die ter plaatse seksuele diensten aanbieden, ten onrechte niet als toerist heeft aangemerkt, aldus appellante.
4.1.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht met juistheid heeft geoordeeld dat de minister terecht door appellante niet aannemelijk gemaakt heeft geacht dat de bedrijvigheid van appellante gericht is op de internationale markt voor toerisme. Het gelegenheid bieden tot prostitutie heeft de minister terecht niet aangemerkt als het uitoefenen van het hotelbedrijf. Volgens het algemeen spraakgebruik is een “hotel” een inrichting, waarin reizigers tegen betaling in een kamer kunnen overnachten. Gelet daarop, heeft de minister, daargelaten of de bedrijvigheid van appellante al dan niet aantoonbaar is gericht op de internationale markt voor toerisme, zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante ter plaatse het hotelbedrijf niet uitoefent, zodat zij geen hotel in de zin van de Eilandsverordening Casinowezen exploiteert. Dat appellante, naast haar voornaamste bedrijvigheid, naar gesteld, mede de mogelijkheid biedt aan buitenlandse mannen om ter plaatste tegen betaling te overnachten, maakt niet dat de bedrijvigheid van appellante door de minister niettemin diende te worden aangemerkt als het uitoefen van het hotelbedrijf. Het betoog faalt reeds om deze reden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. De Haseth
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2015
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,