ECLI:NL:OGHACMB:2015:76

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
EJ 67668/14 - H 417/14 en EJ 67643/14 - H 418/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontbindingsverzoeken van arbeidsovereenkomsten en de beoordeling van doorbrekingsgronden

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de beschikkingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) die op 4 november 2014 zijn gegeven in twee afzonderlijke ontbindingsprocedures. De appellanten, [appellante] en [appellant], hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de GEA waarbij de ontbinding van hun arbeidsovereenkomsten is uitgesproken op verzoek van respectievelijk de naamloze vennootschap Refineria di Korsou N.V. (RdK) en de besloten vennootschap Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU). De appellanten hebben gesteld dat er sprake is van doorbrekingsgronden die hen in staat zouden moeten stellen om in hoger beroep te worden gehoord, ondanks het wettelijke verbod op rechtsmiddelen tegen de beschikkingen van het GEA.

De mondelinge behandeling van de hoger beroepen vond plaats op 12 augustus 2015, waarbij de gemachtigden van de partijen, mr. E.E. Rosenstand en mr. D.E. Liqui-Lung, hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft de procedure en de argumenten van de partijen zorgvuldig overwogen. Het Hof oordeelt dat de doorbrekingsgronden die door de appellanten zijn aangevoerd niet aanwezig zijn. Het Hof concludeert dat de GEA de ontbindingsverzoeken op juiste wijze heeft behandeld en dat er geen sprake is van een onterecht gegeven beslissing of een fundamenteel rechtsbeginsel dat is veronachtzaamd.

Het Hof verwerpt het hoger beroep en bevestigt de bestreden beschikkingen, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is gedaan door de rechters G.C.C. Lewin, D. Radder en V.P. Maria en is op 8 september 2015 openbaar gemaakt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Beschikking no.:
Registratienummers: EJ 67668/14 - H 417/14 en EJ 67643/14 - H 418/14
Uitspraak: 8 september 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak (EJ 67668/14 - H 417/14) van:
[APPELLANTE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand,
tegen
de naamloze vennootschap
REFINERIA DI KORSOU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung,
en in de zaak (EJ 67643/14 - H 418/14) van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand,
tegen
de besloten vennootschap
CURAÇAO REFINERY UTILITIES B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung.
De partijen worden hierna [appellante], RdK, [appellant] en CRU genoemd.

1.Het verloop van de procedures

1.1
Bij beroepschrift van 15 december 2014 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen RdK en [appellante] gegeven en op 4 november 2014 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA). Bij beroepschrift van 15 december 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen CRU en [appellant] gegeven en op 4 november 2014 uitgesproken beschikking van het GEA.
1.2
De beide hoger beroepen zijn gelijktijdig mondeling behandeld op
12 augustus 2015. Mrs. Rosenstand en Liqui-Lung hebben het woord gevoerd overeenkomstig door hen overgelegde pleitnotities. Voorts is [appellante] verschenen en gehoord en is verder debat gevoerd. De behandeling heeft zich beperkt tot de vraag of sprake is van een doorbrekingsgrond. Beschikking is aangezegd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De processuele gang van zaken in eerste aanleg is, samengevat weergegeven en beide zaken gezamenlijk beschouwd, als volgt geweest.
Bij verzoekschrift van 26 maart 2014 heeft CRU ontbinding verzocht van een met [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst. Bij verzoekschrift van
28 maart 2014 heeft RdK ontbinding verzocht van een met [appellante] gesloten arbeidsovereenkomst.
Beide verzoeken zijn (in elk geval) op 25 juni 2014 mondeling behandeld door rechter mr. G.E.M. Polkamp. Bij die behandeling hebben [appellante] en [appellant] tegenverzoeken gedaan, inhoudende, primair, dat de rechter beveelt dat zij zullen worden worden teruggeplaatst in hun oude functies en subsidiair, dat hun wederpartij wordt veroordeeld tot loondoorbetaling, schadevergoeding en rectificatie van negatieve berichtgeving. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Op 11 juli 2014 hebben RdK en CRU een akte ingediend.
Op 1 augustus 2014 hebben [appellante] en [appellant] een akte ingediend.
Op 4 november 2014 heeft het GEA in de persoon van rechter
mr. P.W. van Schendel in elk van beide zaken een beschikking gegeven. In beide zaken is beslist dat voor het geval het desbetreffende ontbindingsverzoek niet zou worden ingetrokken, de arbeidsovereenkomst werd ontbonden met toekenning van een vergoeding. De tegenverzoeken zijn afgewezen.
2.2
De beide beschikkingen zijn (deels, zie hierna onder 2.11) gegeven krachtens art. 7A:1615w BW. Lid 8 van dat wetsartikel bepaalt dat tegen dergelijke beschikkingen generlei voorziening is toegelaten.
2.3
Hoger beroep tegen een krachtens art. 7A:1615w BW gegeven beschikking is niettemin ontvankelijk indien de appellant een zogenaamde doorbrekingsgrond stelt, dat wil zeggen: indien hij stelt dat de rechter in de bestreden uitspraak die bepaling ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied van de bepaling is getreden of bij het nemen van zijn beslissing een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
[appellante] en [appellant] hebben dat gesteld. Zij zijn daarom ontvankelijk in het hoger beroep.
2.4
De appelrechter dient echter slechts over te gaan tot inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, indien hij de gestelde doorbrekingsgrond inderdaad aanwezig acht. Zo niet, dan verwerpt hij het hoger beroep.
2.5 [
appellante] en [appellant] hebben ten eerste gesteld dat het GEA de tegenverzoeken had moeten scheiden van de ontbindingsverzoeken. Het Caribische procesrecht kent deze verplichting echter niet. De omstandigheid dat het GEA dat niet heeft gedaan, levert dan ook geen doorbrekingsgrond op.
2.6 [
appellante] en [appellant] hebben voorts gesteld dat mr. Van Schendel de zaken niet heeft behandeld in de stand waarin deze zich bevonden. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Rosenstand deze stelling aldus toegelicht dat mr. Van Schendel in de bestreden beschikkingen is teruggekomen van een bindende eindbeslissing die mr. Polkamp in beide zaken bij de mondeling behandeling had gegeven, en die inhield dat het GEA terugplaatsing van respectievelijk [appellante] en [appellant] in hun oude functies zou bevelen, tenzij respectievelijk RdK en CRU bij akte genoegzaam zouden aantonen dat dit niet mogelijk was en dat [appellante] en [appellant] in hun oude functies niet goed zouden kunnen functioneren.
2.7
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door mr. Polkamp heeft het Hof geen overwegingen aangetroffen die vatbaar zijn voor de uitleg dat er een bindende eindbeslissing is gegeven. Hetgeen wel is gerelateerd, wijst er juist op dat mr. Polkamp weliswaar voorshands niet onaannemelijk achtte dat [appellante] en [appellant] zouden kunnen worden teruggeplaatst, maar dat hij daarover nog nader schriftelijk debat nodig achtte. Een dergelijke voorshands gegeven beoordeling houdt in de regel juist geen bindende eindbeslissing in. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat in dit geval wel een bindende eindbeslissing is gegeven. Indien er twee mondelinge behandelingen in eerste aanleg zijn geweest, zoals mr. Rosenstand heeft gesteld, maakt dat het voorgaande niet anders. Deze doorbrekingsgrond acht het Hof niet aanwezig.
2.8
Voor zover [appellante] en [appellant] hebben willen aanvoeren dat het GEA een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven, faalt dat betoog, nu de overwegingen in de beschikkingen in voldoende mate aansluiten op hetgeen partijen hadden aangevoerd en onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat de uitlatingen van mr. Polkamp bij de mondelinge behandeling van dien aard waren dat partijen redelijkerwijs niet bedacht behoefden te zijn op de mogelijkheid dat het GEA (hetzij mr. Polkamp, hetzij een andere rechter) alsnog zou oordelen zoals het in de beschikkingen heeft gedaan, zonder partijen opnieuw de gelegenheid te bieden zich uit te laten.
2.9
De gestelde doorbrekingsgronden zijn niet aanwezig. Het hoger beroep moet daarom worden verworpen, voor zover het is gericht tegen de beslissingen op de ontbindingsverzoeken van RdK en CRU.
2.1
Voor de tegenverzoeken van [appellante] en [appellant] geldt het volgende. Anders dan mr. Liqui-Lung heeft aangevoerd, kunnen dergelijke tegenverzoeken in een ontbindingsprocedure gedaan en behandeld worden. De beslissingen op die tegenverzoeken zijn niet krachtens art. 7A:1615w BW gegeven. Het appelverbod van lid 8 van dat artikel is dan ook niet van toepassing op die beslissingen. Nu echter de beslissingen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten in stand blijven, is er geen grondslag meer voor terugplaatsing van [appellante] en [appellant] in hun oude functies, zodat het verzoek tot terugplaatsing niet voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op de petita van de beroepschriften zijn de subsidiaire tegenverzoeken in hoger beroep niet langer aan de orde. De bestreden beschikkingen moeten dus worden bevestigd, voor zover gegeven op de tegenverzoeken.
2.11 [
appellante] en [appellant] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
in zaak EJ 67668/14 - H 417/14:
verwerpt het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing op het verzoek van RdK;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover gegeven op de verzoeken van [appellante];
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van RdK gevallen en tot op heden begroot op NAf 850,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in zaak EJ 67643/14 - H 418/14:
verwerpt het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing op het verzoek van CRU;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover gegeven op de verzoeken van [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van CRU gevallen en tot op heden begroot op NAf 850,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, D. Radder en
V.P. Maria, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.