ECLI:NL:OGHACMB:2016:133

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
AR 69688 - H 56/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over achterstallige huur en herstelkosten tussen huurder en verhuurder

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], de huurder, en [geïntimeerde], de verhuurder, betreffende de betaling van achterstallige huur en herstelkosten. De huurovereenkomst werd in mei 2013 aangegaan, waarbij [geïntimeerde] de woning aan [appellant] verhuurde voor een huurprijs van NAf 1.000,- per maand. Na een geschil over de elektriciteitsvoorziening en het afsluiten van water en elektriciteit door [geïntimeerde], heeft [appellant] de woning in december 2013 verlaten. In eerste aanleg heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallige huur en kosten toegewezen. [Appellant] is in hoger beroep gegaan, waarbij hij onder andere aanvoert dat de huurovereenkomst eerder ontbonden zou zijn en dat hij kosten heeft moeten maken door het handelen van [geïntimeerde]. Het Hof oordeelt dat [appellant] kosteloos mag procederen, maar dat hij wel de huur over de maanden november 2013 tot en met januari 2014 verschuldigd is. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van water- en elektriciteitskosten wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij het Hof de kosten vermindert. De vordering van [appellant] tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA voor het overige en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 69688 - H 56/2016
Uitspraak: 16 augustus 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Kleist,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.H.M. Helder.
Partijen worden hierna respectievelijk [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 16 november 2015. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
Appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen door indiening op 28 december 2015 van een als akte van beroep aan te merken ‘pro forma beroepschrift’. Na op 4 februari 2016 om uitstel te hebben verzocht, heeft [appellant] op 23 februari 2016 een memorie van grieven ingediend, waarbij veertien grieven zijn voorgedragen en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en de (reconventionele) vordering van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Tevens heeft [appellant] verzocht hem gratis admissie te verlenen.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft geen memorie van grieven ingediend.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen schriftelijk pleidooi gevoerd.
1.5
Vervolgens is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep zal worden uitgegaan van het volgende.
2.2 [
Appellant] en [geïntimeerde] zijn in mei 2013 een huurovereenkomst aangegaan op grond waarvan [geïntimeerde] aan [appellant] per 1 juni 2013 voor de duur van 12 maanden verhuurt de woning gelegen aan [de woning] te Curaçao (hierna: de woning) tegen een huurprijs van NAf 1.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste van iedere maand.
2.3
In de huurovereenkomst is - voor zover hier van belang - als volgt bepaald:
“Artikel 7: (…) voor rekening van huurder zijn alle kosten van gebruik van gas, electra, afvalstoffenbelasting en andere energie benevens die der meters, zijn voor rekening van huurder, ook indien deze door de leverancier aan de verhuurder in rekening worden gebracht. (…) De huurder zal voor het behoud van de aanwezige airconditioners in het gehuurde zorg dragen ‘als een goed huisvader’, waaronder wordt verstaan dat deze tenminste één maal per maand de filters reinigt en tweemaal per jaar de airco’s laat onderhouden door een deskundige.
(…)
Artikel 9: huurder is verplicht het gehuurde bij het eindigen van de huur in goede staat van onderhoud terug te geven, bij gebreke waarvan het nodige vanwege verhuurder op kosten van huurder zal geschieden. Partijen moeten gezamenlijk het gehuurde twee weken voor het einde van de huur en/of het gebruik inspecteren, waarvan door verhuurder een inspectierapport wordt opgesteld, en schriftelijk overeenkomen op welke wijze de bij die inspectie eventueel nodig blijkende reparaties en het achterstallige onderhoud, voor zover die voor rekening komen van de huurder, zullen worden verricht. (…) De huurder zal uiterlijk op de laatste dag van de huurovereenkomst het gehuurde geheel ontruimd en in schone staat achterlaten en de sleutels aan de verhuurder overhandigen.
Artikel 19: naast het gehuurde staat een appartement welke is aangesloten op het electriciteitsnetwerk van gehuurde. Dit appartement is voorzien van een eigen electriciteitsmeter. Huurder en huurder van het appartement zullen maandelijks de verbruikte stroom met elkaar verrekenen volgens de geldende prijzen van Aqualectra”.
2.4
Naar aanleiding van een geschil tussen [appellant] en de huurder van het aan de woning grenzende appartement, dat op hetzelfde elektriciteitsnetwerk is aangesloten als de woning, over het elektriciteitsverbruik door deze huurder, heeft [appellant] op 28 november 2013 de elektriciteitstoevoer naar het appartement van de huurder doen afsluiten.
2.5
Op 28 november 2013 heeft [geïntimeerde] de water- en elektriciteitstoevoer naar de woning doen afsluiten.
2.6 [
Appellant] en zijn echtgenote, [echtgenote van appellant] (hierna: echtgenote van appellant), hebben de woning in december 2013 verlaten.

3.De beoordeling

3.1
Nu [appellant] een bewijs van onvermogen heeft overgelegd, wordt hem toegestaan kosteloos te procederen.
3.2
In deze procedure vordert [geïntimeerde] van [appellant] en (het Hof begrijpt:) [echtgenote van appellant] betaling van de achterstallige huurpenningen (NAf 7.000,-), kosten voor water en elektriciteit (NAf 3.117,83) en de kosten van herstel van de woning (NAf 1.583,37 en NAf 2.015,-), vermeerderd met de kosten voor de inspectie, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] en [echtgenote van appellant] hebben de vordering bestreden en in onder meer de conclusie van antwoord aangevoerd dat zij door het handelen van [geïntimeerde] kosten hebben moeten maken en schade hebben geleden.
3.3
In eerste aanleg heeft het GEA de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, aldus dat [appellant] en (het Hof begrijpt:) [echtgenote van appellant] aan [geïntimeerde] NAf 3.000,- aan achterstallige huur en de kosten van water en elektriciteit, beide vermeerderd met de wettelijke rente, dienen te betalen. Voorts heeft het GEA geoordeeld dat [appellant] en [echtgenote van appellant] geen eis in reconventie hebben geformuleerd en aan de door hen genoemde kosten en schade geen gevolg hebben verbonden. Tot slot heeft het GEA [appellant] en [echtgenote van appellant] veroordeeld in de kosten van het geding. Tegen deze oordelen en beslissingen richt zich het hoger beroep van [appellant].
Ontvankelijkheid
3.4 [
Geïntimeerde] heeft zich in hoger beroep allereerst op het standpunt gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de memorie van grieven te laat is ingediend, het griffierecht te laat is betaald en onduidelijk is waartegen precies beroep is ingesteld.
3.5
Het Hof oordeelt hierover als volgt.
3.6
Op grond van het bepaalde in artikel 271 Rv is de appellant bevoegd binnen zes weken na het instellen van de verklaring van hoger beroep een memorie van grieven in te dienen. Deze termijn is van openbare orde. Uitstel van de termijn wordt niet verleend, zodat de memorie van grieven op 23 februari 2016 te laat is ingediend. Deze omstandigheid brengt echter, anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd, niet mee dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Gevolg van het te laat indienen van de memorie van grieven is dat het Hof deze buiten beschouwing zal laten. Nu voorts het griffierecht blijkens het bewijs van betaling op 28 december 2015, en daarmee tijdig, is voldaan en uit het als akte van beroep aan te merken ‘pro forma beroep’ genoegzaam blijkt dat het beroep tegen de beslissing van het GEA van 16 november 2015 is ingesteld, bestaat ook overigens voor niet-ontvankelijkheid geen grond. Het verweer faalt.
3.7
Uit de pleitnota van [appellant] komt een dertiental grieven naar voren die hieronder zullen worden besproken.
Niet bestaande gedaagde
3.8 [
Appellant] heeft in de eerste plaats gegriefd dat in de procedure in eerste aanleg als gedaagde sub 2 is betrokken “[naam]”, dat deze persoon hem niet bekend is en dat deze niet bestaande persoon ten onrechte in de procedure is betrokken. Het vonnis dient om die redenen volgens [appellant] te worden vernietigd. Dit betoog wordt gepasseerd. De omstandigheid dat naast [appellant] een ander tot betaling aan [geïntimeerde] is veroordeeld en eventuele executieproblemen ten aanzien van die veroordeling, regarderen [appellant], die zelfstandig tot betaling is veroordeeld, immers niet. Overigens was [appellant] zijn echtgenote, [echtgenote van appellant], van rechtswegen medehuurder (artikel 7:233 BW).
Huurovereenkomst
3.9 [
Appellant] heeft zich op dwaling beroepen, stellende dat de woning niet bleek te zijn zoals aangeboden en vele gebreken vertoonde. Zo bleek het bij de woning behorende terrein kleiner en stond daarop een container geplaatst, zat er ongedierte in de keukenkastjes en gaten in de bodem, waren de airconditioner, jacuzzi, elektriciteitsmeter van het appartement en afvoerpijpen kapot, lekte het toilet en stond de garage vol rotzooi, aldus [appellant]. Dit - door [geïntimeerde] weersproken - beroep faalt. Uit de stellingen van [appellant] zelf (onder meer derde alinea eerste pagina van de conclusie van antwoord) volgt dat hij reeds voor het tekenen van de huurovereenkomst had gezien dat het terrein kleiner was dan in de advertentie van de woning aangeboden en dat er een container stond, zodat dienaangaande niet van een onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de overeenkomst sprake was. Met betrekking tot de gestelde gebreken geldt voorts dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat [appellant] dienaangaande door [geïntimeerde] onjuist is geïnformeerd, zodat, indien en voor zover al voor juist moet worden gehouden dat [appellant] die gebreken bij het aangaan van de overeenkomst niet kende, voor vernietiging van de huurovereenkomst vanwege dwaling geen grond bestaat.
3.1
Het GEA heeft geoordeeld dat de tussen [appellant] en [geïntimeerde] aangegane huurovereenkomst in januari 2014 is ontbonden. [appellant] heeft hiertegen gegriefd en gesteld dat de huurovereenkomst reeds per 28 november 2013, toen [geïntimeerde] volgens hem ‘contractbreuk’ pleegde, is ontbonden. Nu echter de enkele omstandigheid dat een partij zijn verplichtingen uit een overeenkomst niet nakomt nog niet met zich brengt dat de overeenkomst is ontbonden en [appellant] geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit een schriftelijke ontbinding op die dag blijkt of volgt, treft ook deze stelling geen doel. Het achterlaten van de sleutel van de woning en het verlaten van de woning door [appellant] brengen evenmin mee dat de huurovereenkomst is ontbonden. De precieze gang van zaken bij het ‘teruggeven’ van de sleutels van de woning kan daarom in het midden blijven. De in dit verband aangevoerde grief behoeft geen bespreking.
Achterstallige huurpenningen
3.11
Nu de huurovereenkomst in januari 2014 is ontbonden, is [appellant] - zoals het GEA heeft geoordeeld - de huur over de maanden november en december 2013 en januari 2014 aan [geïntimeerde] verschuldigd. [appellant] heeft zich ter zake op opschorting beroepen, stellende dat hij de betaling van de huur heeft opgeschort zolang [geïntimeerde] de woning van water en elektra afgesloten liet. Een beroep op opschorting laat evenwel de verschuldigdheid onverlet en omdat de huurovereenkomst inmiddels is ontbonden en daarom geen belang bij opschorting meer bestaat, treft het beroep op opschorting niet langer doel. [appellant] dient de huurpenningen over voormelde maanden aan [geïntimeerde] te betalen. In zoverre faalt het beroep.
Kosten voor water en elektriciteit
3.12
Tussen partijen is niet in geschil dat het aan de woning grenzende appartement op hetzelfde elektriciteitsnetwerk is aangesloten als de woning, dat [appellant] krachtens het bepaalde in de huurovereenkomst de door Aqualectra (op naam van [geïntimeerde]) verzonden facturen voor het gebruik van elektra door [appellant] en de huurder van het appartement aan [geïntimeerde] dient te betalen en dat [appellant] dit dient te verrekenen met de huurder van het appartement. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat de elektriciteitsmeter van het appartement niet goed functioneerde en daardoor een te laag verbruik van de huurder registreerde, dat [geïntimeerde] weigerde dit te (laten) herstellen en dat [geïntimeerde] zich daarom (zo begrijpt het Hof) niet op voormelde contractuele bepaling mag beroepen. Dit betoog kan niet slagen. [geïntimeerde] heeft betwist dat de elektriciteitsmeter van het appartement niet goed functioneerde. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [appellant] gelegen zijn andersluidende stelling met concrete, voor bewijs vatbare feiten en/of omstandigheden te schragen. Nu hij dit heeft nagelaten, treft zijn stelling geen doel. [appellant] heeft weliswaar zijn stelling met door hem gemaakte berekeningen onderbouwd, maar deze berekeningen zijn gebaseerd op niet nader onderbouwde stellingen en daarom onvoldoende voor (een begin van) bewijs van de stelling dat de meter niet zou functioneren.
3.13
Reeds omdat de stelling van [appellant] dat de elektriciteitsmeter van het appartement niet goed functioneerde niet kan slagen, faalt zijn ook in dit verband gedane beroep op opschorting. [appellant] is gehouden de factuur van Aqualectra aan [geïntimeerde] te voldoen. Het is aan hem om de kosten van het verbruik door de huurder van het appartement op deze huurder te verhalen.
3.14
Blijkens de stellingen van [appellant] beroept hij zich ter zake van de elektriciteitskosten op verrekening met de door hem betaalde borg van NAf 1.000,-. Nu ook [geïntimeerde] blijkens haar bij inleidende dagvaarding geformuleerde vordering uit gaat van verrekening van de borg, dient het door [appellant] te betalen bedrag met de borg te worden verrekend. In zoverre slaagt derhalve het beroep. Het toegewezen bedrag ter zake van de kosten van water en elektriciteit (NAf 3.117,83) dient te worden verminderd tot een bedrag van NAf 2.117,83.
Herstelkosten
3.15 [
Geïntimeerde] heeft gesteld dat de woning na het vertrek van [appellant] uit de woning gebreken vertoonde en dat zij door deze gebreken schade heeft geleden. Volgens de door [geïntimeerde] gegeven onderbouwing bestaat deze schade uit de schoonmaakkosten voor huis en tuin, het herstellen en aanbrengen van tegels, het schilderen van de binnenwanden, het aanbrengen van ‘afvoer siphone’ en een nieuwe wc-bril en het vervangen van twee tuinkranen. Ter adstructie van haar stellingen heeft [geïntimeerde] foto’s overgelegd van (volgens haar) de staat van de woning voordat [appellant] zijn intrek nam en een proces-verbaal van bezichtiging van een deurwaarder nadat [appellant] de woning had verlaten. [appellant] heeft bestreden dat hij de gestelde gebreken heeft veroorzaakt en aangevoerd dat de woning bij aanvang van de huurovereenkomst al gebreken vertoonde en dat het voor hem niet mogelijk was de woning schoon te maken omdat [geïntimeerde] het water naar de woning had afgesloten.
3.16
Dienaangaande geldt als volgt.
3.17
Op grond van de huurovereenkomst is [appellant] gehouden de woning bij vertrek ‘in dezelfde goede staat van onderhoud’ (het Hof begrijpt: als bij aanvang van de huur) en in schone staat op te leveren. Over de staat van onderhoud van de woning bij aanvang van de huur verschillen partijen van mening. In het licht van de betwisting daarvan door [appellant] en nu uit de door [geïntimeerde] overgelegde foto’s niet blijkt wanneer deze zijn gemaakt, kan niet worden gezegd dat deze foto’s de staat van de woning voor de intrek van [appellant] in de woning op juiste wijze weergeven. Nu voorts geen beschrijving van de woning is opgemaakt geldt ingevolge artikel 7:224 lid 3 BW het weerlegbare vermoeden dat de huurder ten aanzien van het onderhoud dat ten laste van de huurder komt wordt verondersteld de woning in goede staat te hebben ontvangen en moet hij de woning in die staat teruggeven. Op [appellant] rust dan ook de stelplicht en bewijslast dat de door [geïntimeerde] gestelde gebreken reeds bij aanvang van de huurovereenkomst aanwezig waren. Nu uit de door hem (in de conclusie van antwoord opgenomen) foto’s niet blijkt dat dit de staat van onderhoud bij aanvang van de huur betreft en ook overigens geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de stelling van [appellant] dat de gebreken reeds bij aanvang van de huur in de woning aanwezig waren schragen, moet als vaststaand worden aangenomen dat [appellant] het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst niet heeft opgeleverd volgens de oorspronkelijke staat van de woning terwijl hij dit wel had moeten doen en is [appellant] ten opzichte van [geïntimeerde] schadeplichtig.
3.18 [
Appellant] heeft voorts niet, althans onvoldoende weersproken dat de woning niet schoon is teruggegeven. Nu hij daartoe krachtens de huurovereenkomst wel was verplicht en ook hier geldt dat [appellant] niets heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de staat van de woning waarin deze door [appellant] is teruggegeven dezelfde is als bij aanvang van de huur, is [appellant] ook gehouden deze schade aan [geïntimeerde] te vergoeden. Dat [appellant], zoals hij heeft gesteld, vanwege het afsluiten van het water de woning niet schoon heeft kunnen maken, doet daar niet aan af. Zoals hiervoor is geoordeeld kan zijn stelling dat de elektriciteitsmeter niet functioneerde niet slagen. [appellant] heeft derhalve de water- en elektriciteitsrekening ten onrechte onbetaald gelaten. Het door hem gestelde gevolg van het afsluiten van het water dient daarom voor zijn rekening en risico te komen.
3.19
Nu de hoogte van de gevorderde schade niet door [appellant] is betwist, heeft het GEA [appellant] terecht in deze kosten veroordeeld. Ten aanzien van de herstelkosten faalt het beroep.
Reconventionele vordering
3.2
In zijn pleitnota grieft [appellant] dat het GEA ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] geen reconventionele eis heeft geformuleerd. Deze grief slaagt. Hoewel geen petitum is geformuleerd, blijkt uit de stellingen van [appellant] voldoende duidelijk dat hij heeft beoogd een reconventionele vordering tegen [geïntimeerde] in te stellen en wat deze vordering behelst. Dat dit ook zo door [geïntimeerde] is begrepen blijkt uit het door haar tegen deze vordering gevoerde verweer. Gelet hierop en nu naar het oordeel van het Hof aan de wijze waarop een in persoon procederende partij een reconventionele vordering instelt geen al te hoge eisen moeten worden gesteld, zal het Hof ook de oorspronkelijke reconventionele vordering van [appellant] (zoals vermeerderd bij conclusie van dupliek) in zijn beoordeling betrekken.
3.21 [
Appellant] vordert schadevergoeding van [geïntimeerde] van in totaal NAf 22.890,46. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij kosten heeft moeten maken voor het bijvullen en gebruik van zijn eigen airconditioner, voor de gedwongen verhuizing naar een andere woning en voor het herstel van de gebreken die [geïntimeerde] verzuimd heeft te herstellen. Volgens [appellant] heeft hij verder schade geleden ten gevolge van het afsluiten van elektra en water en door het verminderd huurgenot en is schade aan de gezondheid van [echtgenote van appellant] toegebracht die aan hem moet worden vergoed. Tot slot vordert [appellant] terugbetaling van de door hem voor het sluiten van de huurovereenkomst aan de makelaar betaalde courtage en wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft de gestelde schade en haar aansprakelijkheid daarvoor bestreden.
3.22
Het Hof oordeelt als volgt.
3.23
In de eerste plaats vordert [appellant] betaling van de kosten voor het bijvullen van het gas van de airconditioner en een vergoeding voor het gebruik en installeren van zijn eigen airconditioner. Deze vordering is niet toewijsbaar. Krachtens het bepaalde in artikel 7 van de huurovereenkomst komen de kosten van onderhoud van de airconditioner voor rekening van [appellant] en in het licht van de betwisting daarvan door [geïntimeerde] kan de niet, althans onvoldoende nader onderbouwde stelling van [appellant] dat de airconditioner bij aanvang van de huur al niet functioneerde, niet slagen. Ook de gevorderde kosten van het herstel door [appellant] van gebreken die [geïntimeerde] volgens [appellant] verzuimd heeft te herstellen, zijn niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de gestelde, en overigens niet nader gespecificeerde, gebreken zou herstellen. De enkele door [appellant] (blijkens de door hem bij conclusie van dupliek overgelegde) op de concept-huurovereenkomst bij artikel 7 (reparaties en onderhoud) geplaatste opmerking “wel zorgen dat alles in orde is voordat we verhuizen”, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat op [geïntimeerde] de verplichting rustte gebreken te herstellen, zodat ook niet kan worden gezegd dat zij dienaangaande in verzuim is komen te verkeren.
3.24
De door [appellant] gevorderde kosten van zijn verhuizing naar een andere woning (bestaande uit de huur en borg van de nieuwe woning en de kosten van de verhuizer) zijn evenmin toewijsbaar. Niet alleen kan de door [appellant] voor de nieuwe woning betaalde borg niet als schade worden aangemerkt, ook vinden deze kosten hun oorzaak in de beslissing van [appellant] om de woning te verlaten voordat de huurovereenkomst was geëindigd. Dat [appellant] hiertoe door toedoen van [geïntimeerde] was gedwongen, is, nu zoals hiervoor reeds is geoordeeld niet kan worden gezegd dat op [geïntimeerde] de verplichting rustte gebreken te herstellen en (de gevolgen van) het afsluiten van het water en de elektra voor rekening en risico van [appellant] komt, niet gebleken.
3.25 [
Appellant] heeft voor de bemiddeling van de huur van de woning NAf 1.000,- aan een makelaar betaald. Indien en voor zover geldt dat deze makelaar [appellant] geen courtage in rekening had mogen brengen, betreft dat de rechtsverhouding tussen [appellant] en de makelaar en gaat dat deze procedure te buiten. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag gelijk aan de betaalde courtage bestaat geen grond. Ook dit deel van de vordering is niet toewijsbaar.
3.26
Voorts vordert [appellant] de schade die hij ten gevolge van het afsluiten van het water en de elektra heeft geleden en die volgens hem bestaat uit NAf 600,- ter zake van bedorven voedsel en NAf 900,- ter zake van de aankoop van flessenwater. Deze schade is niet toewijsbaar. Zoals hiervoor reeds meermalen is overwogen, heeft [appellant] de water- en elektriciteitsrekening ten onrechte onbetaald gelaten en dienen de gevolgen van het afsluiten van het water en de elektra daarom voor zijn rekening en risico te blijven. Ook de gevorderde schadevergoeding ten bedrage van NAf 6.420,- omdat [echtgenote van appellant], zoals [appellant] stelt, door het afsluiten van water en elektra zieker is geworden, is reeds om die reden niet toewijsbaar. Het Hof begrijpt tot slot de stellingen van [appellant] aldus, dat hij vanwege de door hem gestelde gebreken aan de woning en het afsluiten van het water en de elektra schade lijdt bestaande uit verminderd huurgenot. Ook ten aanzien van deze schade geldt dat nu niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde] gebreken had moeten herstellen en de gevolgen van het afsluiten van het water en de elektra voor rekening en risico van [appellant] komen, een (eventueel) verminderd huurgenot niet aan [geïntimeerde] is te wijten. Voor schadevergoeding is dan ook geen plaats.
3.27
Nu de door [appellant] gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is, bestaat ook voor toewijzing van de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten geen grond.
3.28
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van [appellant] ten dele slagen. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd voor zover dat ziet op de veroordeling van [appellant] tot betaling van de kosten van water en elektriciteit ten bedrage van NAf 3.117,83 en dienaangaande zal opnieuw recht worden gedaan als volgt. Het vonnis waarvan beroep zal voor het overige worden bevestigd.
3.29 [
Appellant] wordt als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op NAf 1.500,- aan salaris gemachtigde.

BESLISSING

Het Hof:
- verleent [appellant] toestemming kosteloos te procederen;
- vernietigt het vonnis van beroep voor zover dat ziet op de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van de kosten van water en elektriciteit ten bedrage van NAf 3.117,83;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van de kosten van water en elektriciteit ten bedrage van NAf 2.117,83;
- bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op NAf 1.500,- aan salaris gemachtigden;
- verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, J. de Boer en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 16 augustus 2016.