Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
“voor onder meer deze klacht”aan [appellant] de straf van berisping is opgelegd, en aan f wordt toegevoegd dat de uitspraak van de Raad van Toezicht
“ten aanzien van de klacht”is bevestigd.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, is het hoger beroep ingesteld door de appellant, die oorspronkelijk gedaagde was in de eerste aanleg. De appellant heeft op 11 januari 2016 een akte van hoger beroep ingediend en op 22 februari 2016 een memorie van grieven met zeven grieven. De appellant verzocht het Hof om het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) te vernietigen en de geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren of zijn vordering alsnog af te wijzen. De geïntimeerde heeft op 31 maart 2016 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij concludeerde tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en toewijzing van de vermeerderde vordering.
De feiten van de zaak zijn vastgesteld op basis van het vonnis van het GEA van 30 november 2015, dat in hoger beroep niet is bestreden. Het GEA had de vordering van de geïntimeerde om de appellant te veroordelen tot betaling van NAf 6.423,58, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. De appellant betoogde in zijn grieven dat het GEA de zaak ten onrechte niet naar de rol had verwezen voor voortprocederen en dat hij geen eerlijk proces had gehad. Het Hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de appellant tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.
Het Hof oordeelde dat de appellant aansprakelijk was voor de schade die de geïntimeerde had geleden als gevolg van de tekortkoming, en dat de gevorderde schadevergoeding van NAf 6.423,58 toewijsbaar was. De geïntimeerde had zijn eis in hoger beroep mogen vermeerderen, en de gevorderde kosten voor juridisch advies werden als redelijk aangemerkt. Het Hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vermeerderde vordering toe, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van NAf 7.923,58, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de geïntimeerde.