ECLI:NL:OGHACMB:2016:152

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
Ghis AR 72571 – H 224/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging tekortkoming in de overeenkomst van opdracht met advocaat

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, is het hoger beroep ingesteld door de appellant, die oorspronkelijk gedaagde was in de eerste aanleg. De appellant heeft op 11 januari 2016 een akte van hoger beroep ingediend en op 22 februari 2016 een memorie van grieven met zeven grieven. De appellant verzocht het Hof om het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) te vernietigen en de geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren of zijn vordering alsnog af te wijzen. De geïntimeerde heeft op 31 maart 2016 een memorie van antwoord ingediend, waarin hij concludeerde tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en toewijzing van de vermeerderde vordering.

De feiten van de zaak zijn vastgesteld op basis van het vonnis van het GEA van 30 november 2015, dat in hoger beroep niet is bestreden. Het GEA had de vordering van de geïntimeerde om de appellant te veroordelen tot betaling van NAf 6.423,58, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. De appellant betoogde in zijn grieven dat het GEA de zaak ten onrechte niet naar de rol had verwezen voor voortprocederen en dat hij geen eerlijk proces had gehad. Het Hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de appellant tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.

Het Hof oordeelde dat de appellant aansprakelijk was voor de schade die de geïntimeerde had geleden als gevolg van de tekortkoming, en dat de gevorderde schadevergoeding van NAf 6.423,58 toewijsbaar was. De geïntimeerde had zijn eis in hoger beroep mogen vermeerderen, en de gevorderde kosten voor juridisch advies werden als redelijk aangemerkt. Het Hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vermeerderde vordering toe, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van NAf 7.923,58, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de geïntimeerde.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: Ghis AR 72571 – H 224/16
Uitspraak: 27 september 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
wonende in Curaçao.
Partijen worden hierna [appellant] en De [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 30 november 2015. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
appellant] is in hoger beroep gekomen door indiening op 11 januari 2016 van een daartoe strekkende akte van hoger beroep. Op 22 februari 2016 heeft [appellant] een memorie van grieven ingediend waarbij zeven grieven zijn voorgedragen en toegelicht. [appellant] heeft daarin – naar het Hof begrijpt – verzocht dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel zijn vordering alsnog zal afwijzen.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft op 31 maart 2016 een memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, ingediend waarin hij heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en toewijzing van de vermeerderde vordering.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag, 16 augustus 2016, hebben partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1
De feitenvaststelling van het GEA in rov. 1, a tot en met g van het bestreden vonnis is in hoger beroep niet bestreden en dient het Hof als uitgangspunt, met dien verstande dat aan e wordt toegevoegd dat
“voor onder meer deze klacht”aan [appellant] de straf van berisping is opgelegd, en aan f wordt toegevoegd dat de uitspraak van de Raad van Toezicht
“ten aanzien van de klacht”is bevestigd.

3.De beoordeling

3.1
Bij vonnis van 30 november 2015 heeft het GEA de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] ter zake van als gevolg van wanprestatie geleden schade te veroordelen tot betaling van NAf 6.423,58, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, toegewezen, met veroordeling van [appellant] in proceskosten van [geïntimeerde]. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3.2
De zevende grief betoogt dat het GEA de zaak ten onrechte niet naar de rol heeft verwezen voor voortprocederen, maar heeft behandeld als een bevel tot betaling-procedure. Deze grief wordt verworpen. De zaak is aangebracht en afgedaan als een gewone bodemprocedure. Dat [appellant] een verzoek heeft gedaan om na de comparitie voort te procederen is niet gesteld of gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat het GEA dat in verband met hoor en wederhoor of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk had dienen te achten.
3.3
De zesde grief betoogt dat [appellant] geen eerlijk proces heeft gehad omdat het GEA in de onderhavige procedure waarin hij als burger optreedt, de uitspraken in de tuchtprocedure waarin zijn handelen als advocaat werd beoordeeld, als basis heeft gebruikt. Deze grief faalt. Van schending van het recht op een eerlijk en zorgvuldig proces is geen sprake. [appellant] is advocaat en is in die hoedanigheid een overeenkomst van opdracht aangegaan met [geïntimeerde]. Het GEA heeft in het kader van die rechtsverhouding de vordering van [geïntimeerde] beoordeeld. Aangezien het GEA daarbij tot overeenkomstige conclusies kwam als de tuchtrechter die in het kader van diezelfde rechtsverhouding een klacht heeft beoordeeld, stond het het GEA vrij te verwijzen naar de overwegingen van de Raad van Appel.
3.4
De grieven 1 tot en met 5, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, zijn eveneens tevergeefs voorgesteld. De stelling van [appellant] dat aansprakelijkheid van een advocaat op grond van het Burgerlijk Wetboek is uitgesloten en de burgerlijke rechter onbevoegd is omdat in de Advocatenlandsverordening een regeling omtrent beroepsaansprakelijkheid van advocaten ontbreekt, vindt geen steun in het recht. [appellant] heeft in zijn hoedanigheid van advocaat met [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht gesloten als bedoeld in artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW was [appellant] gehouden te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelende vakgenoot te werk zou zijn gegaan.
3.5
Dat [appellant] [geïntimeerde] onnodig op kosten heeft gejaagd door in een volstrekt kansloze zaak hoger beroep in te stellen, zoals [geïntimeerde] stelt, heeft [appellant] – mede in het licht van de uitspraken in de tuchtprocedure – niet voldoende gemotiveerd betwist. Zoals het GEA terecht heeft overwogen had het hoger beroep in die procedure slechts kans van slagen gehad indien argumenten waren aangevoerd die ertoe hadden kunnen leiden dat de wederpartij van [geïntimeerde], Gomez Shipping – die blijkens de Bill of Lading geen contractspartij bij de vervoersovereenkomst met [geïntimeerde] was – (toch) aansprakelijk zou zijn jegens [geïntimeerde]. Dat dergelijke argumenten zijn aangevoerd, heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aangevoerd. Processtukken waaruit dit zou kunnen worden afgeleid, zijn evenmin overgelegd.
3.6
Gezien het voorgaande sluit het Hof zich aan bij het oordeel van het GEA dat [appellant] jegens [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de overeenkomst van opdracht voortvloeiende verplichtingen, in die zin dat in strijd met die verplichtingen hoger beroep is ingesteld, en aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg daarvan geleden schade, bestaande uit de ten gevolge van die fout gemaakte kosten. [appellant] heeft de hoogte van de gestelde schade en de daarover gevorderde wettelijke rente niet (voldoende gemotiveerd) betwist. De gevorderde schade van NAf 6.423,58 is dan ook toewijsbaar.
3.7 [
Geïntimeerde] is ingevolge artikel 109 lid 1 jo. 278 lid 1 Rv bevoegd in hoger beroep zijn eis te vermeerderen. [appellant] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vermeerderde vordering. De gevorderde kosten van NAf 1.500,- voor juridisch advies betreffen schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Deze kosten, die genoegzaam zijn onderbouwd, komen het Hof redelijk voor en moeten – mede gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] zich in beide instanties niet door een professionele procesgemachtigde heeft laten bijstaan – als redelijk gemaakte kosten worden aangemerkt. De gevorderde vergoeding daarvan is daarom toewijsbaar. De eveneens gevorderde betekeningskosten komen in het kader van de proceskosten aan de orde.
3.8
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven falen en dat de in hoger beroep vermeerderde vordering zal worden toegewezen. Teneinde executiegeschillen te voorkomen zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en de vermeerderde vordering worden toegewezen als volgt.
3.9 [
Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden begroot op in totaal NAf 526,- aan betekeningskosten en
NAf 450,- aan griffierechten.
BESLISSING
Het Hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van NAf 7.923,58, vermeerderd met de wettelijke rente over NAf 6.423,58 vanaf 2 maart 2015 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep, gezamenlijk tot op heden begroot op NAf 976,- .
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.A.M. Tijhuis, H.J. Fehmers en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 27 september 2016.