ECLI:NL:OGHACMB:2016:200

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
H 126/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vuurwapenbezit in Curaçao

Op 10 november 2016 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 in de Dominicaanse Republiek en wonende in Curaçao. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 17 augustus 2015, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer [A] schoot. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren voor poging tot doodslag en vuurwapenbezit. De procureur-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. Het Hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd, maar kwam tot een andere bewijsvoering en oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan poging tot doodslag en vuurwapenbezit. Het Hof oordeelde dat de verdachte met opzet en met een vuurwapen schoten heeft gelost in de richting van het slachtoffer, wat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord, omdat het bewijs tekortschiet voor voorbedachte raad. Het Hof legde de verdachte een gevangenisstraf van 5 jaren op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte opheffen of uitsluiten.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 | AV
Datum uitspraak: 10 november 2016
Zaaknummer: H 126/2016
Parketnummer: 500.00481/15
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 juli 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren op [een datum in het jaar] 1996 in de Dominicaanse Republiek,
wonende in Curaçao, [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 13 april 2016 en 8 juli 2016, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2016 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M.S.L. Leeflang, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, impliciet primair, ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1. primair:
dat hij op of omstreeks 17 augustus 2015, althans in of omstreeks de maand augustus 2015 te Curaçao (ter hoogte van perceel [adres 1]), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een vuurwapen een of meerdere ma(a)1(en) op en/of in de richting van die [A] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/ of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262, 2:259 j° 1:119 Wetboek van Strafrecht van Curaçao);
althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden, subsidiair:
dat hij op of omstreeks 17 augustus 2015, althans in of omstreeks de maand augustus 2015 te Curaçao (ter hoogte van perceel [adres 1]), ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [A], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotwonden, toe te brengen, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar met een vuurwapen op, althans in de richting van die [A] geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:275/276 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015, althans op een tijdstip in de maand augustus 2015 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een vuistvuurwapen) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(art 3 j° 11 van de Vuurwapenverordening 1930).
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich in grote lijnen verenigen met het vonnis waarvan beroep, maar komt tot een ietwat andere bewijsvoering en met name andere overwegingen omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde. Om die reden zal het Hof, vanuit het oogpunt van efficiëntie, het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Vrijspraak van de onder 1 primair, impliciet primair, ten laste gelegde poging tot moord
Het Hof is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij het onder 1 primair ten laste gelegde met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal daarom van de onder 1 primair, impliciet primair, ten laste gelegde poging tot moord worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande:
1.
dat hij op
of omstreeks17 augustus 2015
, althans in of omstreeks de maand augustus 2015te Curaçao
(ter hoogte van perceel [adres 1]), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en -al dan niet- met voorbedachten rade[A] van het leven te beroven, met dat opzet
en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen,met een vuurwapen
een ofmeerdere
ma(a)l(en)op en/ofin de richting van die [A] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte,
en/ of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op
of omstreeks17 augustus 2015
, althans op een tijdstip in de maand augustus 2015te Curaçao
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen
(te weten een vuistvuurwapen)in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen [1]
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Op maandag 17 augustus 2015, omstreeks 20:00 uur, werd verbalisant [verbalisant 1] door de centrale meldkamer gedirigeerd naar [straat adres 2] voor een schietpartij. Hij is direct ter plaatse gegaan voor het instellen van een forensisch onderzoek en heeft over zijn bevindingen het volgende gerelateerd:
“Op maandag 17 augustus 2015 […] ging ik […] naar [straat ter hoogte van adres 2] (het Hof: in Curaçao) voor het instellen van een forensisch onderzoek. […] [Die straat] is een zijweg van de [straat adres 1] […].
Bij het door mij […] ingestelde forensisch onderzoek ter plaatse zag ik aan de overkant van het perceel [adres 2] een betonnen vloer. Op de betonnen vloer zag ik […] een koperen mantel van een kogel. […]
Verder zag ik […] een kogelinslag aan de middelste spijl van de schuifpoort van de garage van het perceel [adres 2]. […] De hoogte van deze kogelinslag is op ongeveer 1.65 meter, gemeten vanaf de grond. […]
Aan de rechterkant van de schuifpoort van de garage, net op de rand van de muur van de afrastering zag ik een kogelbeschadiging. Bedoelde kogelbeschadiging werd door mij […] voorzien van het nummer 3 […].
Aan de rechterkant van de rand van bedoelde muur, onder de plastic watertank, zag ik […] een kogelbeschadiging op de muur. De kogelbeschadiging op de muur werd door mij […] voorzien van het nummer 4 […].
De hoogte van de beschadigingen 3 en 4 zijn op een hoogte van ongeveer 1.55 meter, gemeten vanaf de grond.” [2]
2.
Op dinsdag 18 augustus 2015 ontving voornoemde verbalisant van een collega-inspecteur drie hulzen. Hij heeft daarover het volgende gerelateerd:
“Op dinsdag 18 augustus 2015, ontving ik […] uit handen van inspecteur [verbalisant 2], dienst doende bij het Wijkteam Rio Canario, drie hulzen van het kaliber .380 […].
Deze hulzen werden op de grond bij de hoek van de kruising [straat 3 en straat ter hoogte van adres 2] aangetroffen en veiliggesteld.” [3]
3.
Op woensdag 19 augustus 2015 deed [A] aangifte van onder andere poging tot doodslag. Bij die gelegenheid heeft hij in reactie op een vraag naar de schietpartij op 17 augustus 2015 het volgende verklaard:
“Mijn adres is [adres 1]. […] De hekpoort van mijn woning ligt […] op [straat adres 1] en […] op [straat adres 2]. Mijn woning is een hoekperceel. […] Er ontstond [die dag] een woordenwisseling [met een man]. […] De man bleef vloeken en liep verder weg. Kort hierna […] kwam hij terug met de voor mij bekende man [de verdachte] (het Hof: de verdachte [naam van de verdachte]) in een grijs gelakte auto […]. Er ontstond weer een woordenwisseling, waarna ik hen […] uitdaagde om uit de auto te stappen en als mannen te komen vechten. Hierna reden ze weer weg. […] Na […] korte tijd kwam [de verdachte] alleen aanlopen en liep zonder iets te zeggen voorbij. Ik zag hem en zei tegen [de verdachte] om, nu dat hij alleen is, als twee mannen te komen vechten. Hierna hield hij zijn hand aan zijn broekzak en rende weg.
Even later zag ik [de verdachte] in een wit gelakte pick-up […] aan komen rijden. Hij reed van [straat adres 1], [straat adres 2] in, en reed mijn woning voorbij. Kort hierna zag ik hem weer aan komen rijden, maar deze keer van de kruising [straat 3] met [straat adres 2]. Ik zag dat hij rechtstreeks in onze richting aan kwam rijden. Ik zag dat hij de pick-up […] stopte. Hij keek mij aan en zei tegen mij: “Smoel awo no, smoel awo no?”. Gelijk beantwoordde ik hem: “Stap vanuit de pick-up en kom maar vechten”. Hierna zag ik dat hij zijn rechterarm uitstak met een vuurwapen in zijn hand. Vervolgens loste hij drie schoten gericht op mij af. Ik moest voor dekking naar beneden kruipen. Ik hoorde de kogelinslagen tegen zowel de hekpoort als de muur waar ik mijn dekking achter zocht. […] Vervolgens hoorde ik dat [de verdachte] met zijn auto met volle vaart wegreed.
Ik moet verder verklaren dat ik op de volgende dag op de plek waar [de verdachte] geschoten had, ging staan en op die plek drie hulzen aantrof. […] Ik heb de hulzen opgepakt en deze aan de politieambtenaar, genaamd [verbalisant 2] (het Hof: inspecteur [verbalisant 2]) afgegeven.” [4]
4.
De zoon van aangever, [B], heeft als getuige het volgende verklaard:
“Op maandag 17 augustus 2015, omstreeks 17:30, gingen wij - mijn vader, twee vrienden van mij en ikzelf -, zoals gewoonlijk, na ons werk buiten zitten. Mijn vrienden zijn genaamd [C] en [D]. Met buiten bedoel ik aan de overkant van onze woning. […] Na een kwartiertje of zo liep een man ons […] voorbij. […] Hij […] keek ons met een boos gezicht aan. […] Er ontstond een woordenwisseling tussen ons en de man. Hierna liep hij weg. Ongeveer na vijf minuten zagen wij hem met een Dominicaanse vriend in een personenauto aan komen rijden. Hij trad op als bestuurder en de Dominicaanse vriend als mede-inzittende. […] De bestuurder bracht de auto tot stilstand, alwaar wij stonden en ze begonnen ons in liederlijke taal uit te schelden.
Wij daagden hen uit om uit de auto te stappen, maar ze bleven in de auto zitten. Hierna reed de bestuurder de auto achteruit en reed terug naar een woning in de buurt […]. Even later kwam de Dominicaanse man terug, doch deze keer te voet, en liep ons voorbij, en liep ons voorbij zonder iets te zeggen […]. Kort hierna kwam hij terug in zijn witgelakte pick-up […]. Hij […] was alleen in de pick-up. Hij reed ons in volle vaart voorbij. […] Even later kwam hij weer aanrijden. […] Wij […] zagen hem bij de kruising [straat 3]/[straat adres 2]. Hij bracht de auto hier tot stilstand, ongeveer op een afstand van 20 meter van ons af. […] Op dat moment […] begon hij te schieten. Hij bleef in de auto zitten, maar van alwaar ik stond kon ik de vlam afkomstig van het vuurwapen zien. […] Nadat de Dominicaanse man geschoten had, reed hij weg in zijn pick-up […]. We hadden toen de politie opgebeld. Hierna constateerden wij dat er kogelinslagen waren op de omheining en ook op de poort. Wij hadden ook enkele hulzen gevonden bij vermelde kruising, alwaar hij aan het schieten was. […] Het schietincident […] was omstreeks 20:00 uur. […] Het was […] al donker.” [5]
5.
[B] heeft voorts ten overstaan van de rechter-commissaris het volgende verklaard:
“[Naam van de verdachte] (het Hof: de verdachte) […] kwam uit [straat 3] aanrijden en […] stopte en begon te schelden. Ik en mijn vader zeiden hem uit om uit de auto te komen om het als een man uit te vechten. Hij bleef in de auto zitten en begon te schieten. Zeker drie keer. Ik trok mijn vader naar binnen om de kogels te ontwijken.” [6]
6.
Een man die ook getuige was van het schietincident, was [E]. Hij heeft de volgende getuigenverklaring afgelegd:
“Op 17 augustus 2015 […] bevond ik mij bij [A] thuis. Wij waren op [straat adres 2]. Het was maandag en wij – [A], zijn zoon [B], enkele andere mannen en ik - zaten tegenover het huis van [A]. […]
Op een gegeven moment zag ik een man langs lopen […]. De man liep ons voorbij en even later […] kwam hij weer terug. Ik zag deze man in de richting van [A] met een boos gezicht kijken. […] Er ontstond een woordenwisseling […]. Vervolgens liep de man weg. Kort hierna zag ik dat de man weer terugkwam, maar deze keer als bestuurder van een grijsgelakte auto. Hij was vergezeld van een andere man. De man stopte de auto […] en er ontstond weer een woordenwisseling tussen de man en [B] en [A]. Hierna zag ik dat de man achteruit terugreed.
Vervolgens zag ik de man die naast hem zat, te voet aan komen lopen. Deze man liep ons voorbij […]. Ongeveer 10 minuten later zag ik deze man […] in een witgelakte pick-up met volle vaart van [straat adres 1] [straat adres 2] opreed. Hij reed verder weg. Kort daarna […] zag ik de man in de pick-up weer aan komen rijden. Maar deze keer kwam hij via [straat 3]. Ik zag dat hij de pick-up op de kruising [straat 3] en [straat adres 2] stopte. Gelijk begon de man […] uit te dagen.
Hij zei: “Doe nu iets, doe nu iets” en gelijk stak hij zijn arm uit de pick-up met een vuurwapen in zijn hand en begon enkele schoten af te lossen. […] Ik hoorde de kogels inslaan tegen de muur en de hekpoort van het huis van [A]. […] Ik zag dat de man gericht op [A] geschoten heeft.” [7]
7.
De verdachte heeft tijdens zijn tweede politieverhoor het volgende verklaard:
“Op 17 augustus 2015 […] was [F] bij mij gekomen. [F] was kwaad en vertelde mij dat hij […] was […] uitgedaagd. Naar aanleiding hiervan […] besloot ik met [F] naar hen te gaan […]. Bij de woning van [A] aangekomen, vroeg ik aan [A] wat het probleem met [F] was. […] Hierna begon [A] mij uit te schelden. […] [A] daagde mij uit […]. Hierna heb ik aan [F] gezegd om van daar weg te gaan. […] Terug in de garage […] bleven wij met elkaar praten. Op een gegeven moment […] vertelde ik hem dat ik […] te voet naar huis wilde gaan. […] Ik liep langs de woning van [A]. […] [A] daagde mij […] uit, maar ik schonk verder geen aandacht aan zijn woorden. Ik liep verder […]. In mijn woning heb ik vervolgens een vuurwapen genomen. Het betrof een […] vuurwapen van het kaliber .380. Ik had vervolgens de autosleutels van de witte pick-up van mijn oom genomen […] en ik reed vervolgens naar de woning van [A]. […] Ik stopte […]. Ik trok het […] vuurwapen en loste vervolgens 3 a 4 schoten in de richting van [A]. […] [A] [….] vluchtte […] weg. Hierna reed ik met hoge snelheid weg.” [8]
8.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“Het vuurwapen waarmee ik op 17 augustus 2015 heb geschoten, was een Walther PPK.” [9]
9.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts het volgende verklaard:
“Die dag was er een discussie met [A]. […] Ik ben toen weggegaan. Vervolgens moest ik naar huis […] en onderweg daarnaar toe liep ik langs het huis van [A]. […] Er was daar een man of zes of zeven. […] Hij zei: “Ben je er nu klaar voor. Je hebt een grote mond.” […] Ik liep door […]. Mij wordt gevraagd of ik boos was. Ja, ik was boos. […] Ik ben later inderdaad teruggegaan met de pick-up. […] Ik heb mijn wapen tevoorschijn gehaald en volgens mij drie schoten gelost. […] Ik heb vanuit de pick-up geschoten. […] Ik had het wapen nog niet eerder gebruikt. […] Ik wist wel hoe het werkte. Dat is mij geleerd toen ik het heb gekocht.” [10]
Bewijsoverwegingen
Anders dan ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep geen bewijsverweer gevoerd. In reactie op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, overweegt het hof ambtshalve echter het navolgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het zijn bedoeling was om [A] te laten schrikken. Naar het oordeel van het Hof kan deze verklaring niet wegnemen dat verdachtes opzet minstgenomen in voorwaardelijke zin op de dood van [A] was gericht.
De verdachte - naar eigen zeggen een ongeoefend schutter - heeft in het donker vanuit een pick-up schoten gelost in de richting van [A]. Er is een kogelinslag aangetroffen op een hoogte van ongeveer 1.65 meter. Twee andere kogelbeschadigingen werden aangetroffen op een hoogte van ongeveer 1.55 meter. De verdachte heeft dan ook niet richting de grond of in de lucht geschoten, maar ongeveer ter hoogte van het bovenlichaam van een gemiddeld volwassen persoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich op die hoogte van het lichaam kwetsbare en vitale organen bevinden. De verdachte heeft door zo te handelen de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het Hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op dat gevolg gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden kunnen staan, is het Hof niet gebleken.
Voor zover de raadsvrouw in twijfel heeft getrokken of de hiervoor omschreven kogelinslag en kogelbeschadigingen zijn veroorzaakt door de schoten van de verdachte, overweegt het Hof dat voor die twijfel geen enkele grond is. Het Hof wijst er in dat verband op dat van de schietpartij vrijwel direct melding is gemaakt, dat de politie vervolgens direct ter plaatse is gekomen voor het instellen van een forensisch onderzoek en dat de sporen bij dat onderzoek zijn aangetroffen (volgens [B] vond de schietpartij plaats omstreeks 20:00 uur en omstreeks diezelfde tijd werd de melding doorgegeven aan verbalisant [verbalisant 1], die vervolgens ter plaatse is gegaan). Feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden betwijfeld of de sporen aan de schietpartij zijn te relateren, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde is zowel voor wat betreft het vuurwapen als voor wat betreft de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenverordening 1930. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod, voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte komt volgens haar een beroep op noodweer, dan wel putatief noodweer toe.
Het Hof stelt in reactie op dit verweer vast dat aangever en de zijnen de verdachte hebben uitgedaagd. De raadsvrouw heeft daarbij terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat aangever een wapen bij zich droeg. Naar het oordeel van het Hof is dat ook niet aannemelijk geworden en ook niet dat het daar de schijn van had. Zoals uit de selectie en waardering van de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het Hof evenmin anderszins aannemelijk geworden dat de verdachte dusdanig is uitgedaagd, dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Integendeel zelfs: het Hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte, na te zijn uitgedaagd, getergd naar huis is gegaan om vervolgens met een wapen terug te komen en voor de aanval te kiezen. De verdachte heeft dan ook naar het oordeel van het Hof niet uit verdediging gehandeld. Om die reden wordt ook het standpunt van de verdediging dat op zijn minst moet worden aangenomen dat de verdachte zich verschoonbaar heeft vergist omtrent het bestaan van zo’n onmiddellijk dreigende aanranding, terzijde gesteld. Een noodweersituatie is met andere woorden, ook in putatieve zin, niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan vuurwapenbezit.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte voor die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De procureur-generaal heeft zich achter die beslissing geschaard en deze tot zijn eis gemaakt.
De raadsvrouw heeft, bij wijze van een subsidiair standpunt, verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte heeft meegewerkt met het politieonderzoek, dat hij een first offender is en dat het zo ver is gekomen door de woorden die aangever over de moeder van de verdachte heeft geuit.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt opgemerkt dat een poging tot doodslag met behulp van een vuurwapen in het algemeen een hogere straf rechtvaardigt dan de straf die door het Gerecht in eerste aanleg is opgelegd en door de procureur-generaal is gevorderd.
Het Hof is van oordeel dat dit niet anders wordt door de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld; daarvan gaat, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde poging tot doodslag, geen strafverminderende werking uit.
In strafverminderende zin houdt het Hof wel rekening met de wijze waarop aangever heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict. Voorts wordt rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte.
Na dit een en ander te hebben afgewogen, is het Hof tot de slotsom gekomen dat in dit geval de door het Gerecht in eerste aanleg opgelegde en de door de procureur-generaal gevorderde straf passend en geboden is. Het Hof zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, impliciet primair, ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, S.A. Carmelia en T.E. van der Spoel, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 10 november 2016.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, opgenomen in het ongenummerde politiedossier van het Korps Politie Curaçao (Recherche Informatie Dienst), gekenmerkt de onderzoeksnaam “Monserat”.
2.Een niet van het onder voetnoot 1 bedoelde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, te weten het proces-verbaal naar aanleiding van een op 17 augustus 2015 plaatsgehad hebbende schietpartij te [adres 2] d.d. 13 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], inspecteur bij het Korps Politie Curaçao en als forensisch rechercheur werkzaam bij het Team Forensische Opsporing, pagina 1, 3, 7 tot en met 10.
3.Voormeld onder voetnoot 2 bedoelde proces-verbaal d.d. 13 april 2016, pagina 11.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 augustus 2015.
5.Proces-verbaal van getuige d.d. 19 augustus 2015.
6.Een niet van het onder voetnoot 1 bedoelde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, te weten het proces-verbaal verhoor van getuige [B] d.d. 23 maart 2016, opgemaakt door rechter-commissaris mr. J.G.M. Kroeze.
7.Proces-verbaal van getuige d.d. 19 augustus 2015.
8.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [de verdachte] d.d. 27 december 2015.
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 juli 2016, zoals deze is weergegeven op pagina 3 van het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2016, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.