ECLI:NL:OGHACMB:2016:205

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
500.00424/15 en H 86/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een gevangenisstraf van 14 jaar voor schietpartij op politieagenten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in Venezuela en thans gedetineerd in Curaçao, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar voor het schieten op twee politieagenten. De zaak kwam aan het Hof na een hoger beroep ingesteld door de verdachte, die zich niet kon verenigen met de eerdere uitspraak. Tijdens de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep zijn verschillende getuigenverklaringen en bewijsstukken gepresenteerd, waaruit bleek dat de verdachte de schoten had gelost. De procureur-generaal heeft de bevestiging van het vonnis gevorderd, en het Hof heeft deze vordering gehonoreerd. Het Hof oordeelde dat de eerdere bekennende verklaringen van de verdachte, ondersteund door getuigenverklaringen en technisch bewijs, geloofwaardig waren. De verdediging had betoogd dat de opgelegde straf onevenredig hoog was in vergelijking met die van een medeverdachte, maar het Hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte een gevangenisstraf van 14 jaar rechtvaardigden. Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg werd bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 | AV
Datum uitspraak: 24 november 2016
Zaaknummer: H 86/2016
Parketnummer: 500.00424/15
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren op [een datum in het jaar] 1993 (volgens eigen opgave [andere datum in het jaar] 1993) in Venezuela, wonende in Venezuela,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 10 februari 2016 en 18 mei 2016, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2016 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. O.D. Lodowica naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest. Verder is de vordering van de benadeelde partij [A] toegewezen tot een bedrag van NAf 7.434,68; ter meerdere zekerheid van de betaling daarvan is aan de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij is voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering duurt niettemin in hoger beroep van rechtswege voort, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, nu het Hof zich daarmee kan verenigen. In verband met het verweer dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoerd, zullen aan het vonnis de navolgende overwegingen worden toegevoegd.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger opnieuw bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Aan dit verweer is ten grondslag gelegd dat de verdachte eerst vrijwillig en later onder bedreiging de schuld op zich heeft willen nemen, zoals hij in tweede instantie heeft verklaard. Met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal is het hof echter van oordeel dat dit scenario als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Ook het Hof houdt de verdachte aan zijn eerdere bekennende verklaringen, die steun vinden in de verklaringen van aangevers, de verklaringen van medeverdachten en in objectief technisch bewijs. Dat er geen nadere informatie is over de geestestoestand van de verdachte ten tijde van het voorval maakt dit niet anders. Het Hof verwijst voor het overige naar de overwegingen van het Gerecht in eerste aanleg.
Aanvulling van de strafmaatoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de door het Gerecht in eerste aanleg opgelegde en door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren onevenredig hoog is ten opzichte van de straf die aan medeverdachte [B] is opgelegd. Het Hof is echter van oordeel dat het de verdachte - en uitsluitend de verdachte - is geweest die op de twee politieagenten heeft geschoten; de rol van medeverdachte [B] beperkte zich tot het als bestuurder wegrijden van de auto, waar de verdachte zich in bevond, na afloop van dit schietincident en het daarbij in levensgevaar achterlaten van de beide politieagenten.
Het Hof is met het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, ook voor een first offender zoals de verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden is.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 juni 2016 met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Doelder, mr. D. Radder en mr. T.E. van der Spoel, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 november 2016.
mr. H. de Doelder en mr. D. Radder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.