ECLI:NL:OGHACMB:2016:206

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
H-170/16 500.00465/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep na intrekking verzoek

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gedateerd 16 september 2016. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar heeft op 27 mei 2018, via zijn raadsman, verzocht om zijn hoger beroep in te trekken. De procureur-generaal heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek.

De zittingen in hoger beroep vonden plaats op 24 augustus 2017, 18 januari 2018 en 30 augustus 2018. De verdachte was tijdens de zittingen van 18 januari en 30 augustus 2018 aanwezig via een videoverbinding. Tijdens de laatste zitting heeft de verdachte zijn verzoek tot intrekking van het hoger beroep herhaald, zonder aanwezigheid van zijn raadsman. Het Hof heeft vervolgens de vordering van de procureur-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep in overweging genomen.

Het Hof overweegt dat het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 416 lid 2 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Echter, het Hof besluit om aansluiting te zoeken bij de Nederlandse jurisprudentie, die de rechter de discretionaire bevoegdheid geeft om een verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, mits hierom wordt verzocht en er nog geen inhoudelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Aangezien aan deze voorwaarden is voldaan, heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, mede gezien het standpunt van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Parketnummer 500.00465/10
H-170/16
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 16 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [woonplaats]([geboorteland]), aan [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 augustus 2017, 18 januari 2018 en 30 augustus 2018. De terechtzittingen van 18 januari 2018 en 30 augustus 2018 zijn door verdachte, bijgewoond via een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Utrecht.
Na de zitting van 18 januari 2018 is door de verdachte bij brief van 27 mei 2018 aangevoerd dat hij zijn hoger beroep wenst in te trekken en dat hij verder geen belang meer heeft bij verdere behandeling van de zaak. Mr. L.F. Herben heeft bij brief van 11 juni 2018 het verzoek van de verdachte, die zich via zijn raadsman, mr. S. Meeuwsen, tot hem had gewend, herhaald. Per e-mailbericht van 15 juni 2018 verzoekt de verdediging het Hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De procureur-generaal heeft namens het openbaar ministerie – dat zelf geen hoger beroep heeft ingesteld – per e-mailbericht van 22 juni 2018 te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de verzochte niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte.
Het Hof heeft per e-mailbericht van 28 juni 2018 om redenen van efficiëntie op voorhand aan de verdediging laten weten dat het Hof welwillend staat tegenover het verzoek van de verdachte, mits hij zijn verzoek tot intrekking van het hoger beroep ter terechtzitting van 30 augustus 2018 herhaalt.
Ter terechtzitting van 30 augustus 2018 heeft de verdachte, buiten aanwezigheid van zijn raadsman mr. S. Meeuwsen, ondubbelzinnig te kennen gegeven dat hij zijn verzoek tot intrekking handhaaft.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep.
Het Hof overweegt:
Het Wetboek van Strafvordering voorziet niet in een soortgelijke bepaling als artikel 416 lid 2 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 451 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is intrekking van het hoger beroep mogelijk (tot) onmiddellijk na de voordracht middels een daartoe strekkende verklaring. Dat moment is in de onderhavige zaak inmiddels verstreken, gelet op de voordracht die is gedaan ter terechtzitting van 24 augustus 2017. Het Hof ziet evenwel aanleiding om aansluiting te zoeken bij het in Nederland geldende artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafvordering en de daarop van toepassing zijnde jurisprudentie. Dit betekent dat aan de rechter een discretionaire bevoegdheid toekomt om een verdachte ook in een later stadium niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, mits hij daarom verzoekt en er nog geen (inhoudelijk) onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden. Nu van beide gevallen sprake is en er geen andere belangen aan in de weg staan, zal het Hof – mede gelet op het standpunt van het openbaar ministerie – de verdachte in zijn hoger beroep bij het ontbreken van enig belang niet ontvankelijk verklaren.

BESLISSING:

Het Hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, S.A. Carmelia en D. Radder, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, griffier, en ter openbare terechtzitting van het Hof te Curaçao uitgesproken op 30 augustus 2018.