ECLI:NL:OGHACMB:2016:206
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- M.C.B. Hubben
- S.A. Carmelia
- D. Radder
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep na intrekking verzoek
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gedateerd 16 september 2016. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar heeft op 27 mei 2018, via zijn raadsman, verzocht om zijn hoger beroep in te trekken. De procureur-generaal heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek.
De zittingen in hoger beroep vonden plaats op 24 augustus 2017, 18 januari 2018 en 30 augustus 2018. De verdachte was tijdens de zittingen van 18 januari en 30 augustus 2018 aanwezig via een videoverbinding. Tijdens de laatste zitting heeft de verdachte zijn verzoek tot intrekking van het hoger beroep herhaald, zonder aanwezigheid van zijn raadsman. Het Hof heeft vervolgens de vordering van de procureur-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep in overweging genomen.
Het Hof overweegt dat het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 416 lid 2 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Echter, het Hof besluit om aansluiting te zoeken bij de Nederlandse jurisprudentie, die de rechter de discretionaire bevoegdheid geeft om een verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, mits hierom wordt verzocht en er nog geen inhoudelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Aangezien aan deze voorwaarden is voldaan, heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, mede gezien het standpunt van het openbaar ministerie.