ECLI:NL:OGHACMB:2016:4

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AR 186/12 - ghis 67835 - H 105/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Arubus voor schadevergoeding na ongeval met scooter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de naamloze vennootschap COMPANIA ARUBIANO DI BUS (ARUBUS) N.V. naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 25 september 2009. [appellant] vorderde schadevergoeding van Arubus, die hij stelt verantwoordelijk te zijn voor het ongeval. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft in eerdere vonnissen de aansprakelijkheid van Arubus vastgesteld, maar in deze uitspraak wordt verder ingegaan op de vraag of [appellant] een helm droeg ten tijde van het ongeval. De bewijsvoering rondom het al dan niet dragen van een helm is cruciaal voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. Het Hof heeft verschillende stukken in het geding gebracht, waaronder verklaringen van getuigen en rapporten van deskundigen, maar kan niet met voldoende zekerheid vaststellen of [appellant] daadwerkelijk een helm droeg. De bewijslast ligt bij Arubus, die onvoldoende bewijs heeft geleverd om de stelling dat [appellant] geen helm droeg te onderbouwen. Het Hof oordeelt dat Arubus voor 100% aansprakelijk is voor de schade van [appellant]. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de vraag of de rechter rekening moet houden met Spaanstalige producties in het dossier. Het Hof besluit dat in dit geval geen vertaling van de Spaanstalige stukken nodig is, maar dat er behoefte is aan deskundigen om de medische situatie van [appellant] te beoordelen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere akte.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 186/12 - ghis 67835 - H 105/14
Uitspraak: 19 januari 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen
de naamloze vennootschap
COMPANIA ARUBIANO DI BUS (ARUBUS) N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.C.A. Crouch.
De partijen worden hierna [appellant] en Arubus genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 19 mei 2015 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor memorie na tussenvonnis aan de zijde van [appellant]. [appellant] heeft op
18 augustus 2015 een gedingstuk getiteld akte uitlating, tevens akte wijziging c.q. vermeerdering van eis, met producties, ingediend. Arubus heeft op
13 oktober 2015 een gedingstuk getiteld akte uitlating producties, met producties ingediend. [appellant] heeft op 15 december 2015 een gedingstuk getiteld uitlating producties ingediend. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1 [
appellant] heeft, naar het Hof begrijpt, de vordering ter zake van de verklaring voor recht gehandhaafd, maar geen verwijzing naar de schadestaatprocedure en geen toekenning van voorschotten meer gevorderd. Wel heeft hij veroordeling van Arubus gevorderd tot betaling van schadevergoeding van Afl. 1.610.939,96, met wettelijke rente vanaf
25 september 2009.
2.2
Met betrekking tot de vraag of [appellant] een helm droeg, zijn de volgende in het geding gebrachte geschriften van belang.
2.2.1
Op een schadeformulier, gedateerd op 25 september 2009 en ondertekend door buschauffeur [chauffeur], (prod. IV-B bij gedingstuk van 13 oktober 2015) is achter de vraag "Werd - zover bij u bekend – de valhelm/autogordel door wederpartij en passagiers gedragen" het antwoord "Nee" aangekruist.
2.2.2
Het politierapport d.d. 10 mei 2011 (prod. 1 inleidend verzoekschrift) vermeldt hier niets over.
2.2.3
Een rapport van expert H.L.J. van der Huls van Cunningham Lindsey van 19 maart 2012 (prod. 5 conclusie van antwoord) vermeldt:
"De op 19 november 2009 gemaakte Country scans van het hoofd laten rechts frontaal een gat zien dat 4 cm boven de rechter oogkasrand begint, een lacune vormt van 3 cm hogerop en van 5 cm parietaal (richting rechter oor).
Bij het dragen van een goede motorhelm zou dit hele gebied afgeschermd zijn en zou bij een impact op die plaats niet een dergelijke gat/fractuur kunnen ontstaan.
Met andere woorden, het is zeer onwaarschijnlijk dat een motorhelm werd gedragen ten tijde van de impact van dit ongeval."
2.2.4
Een rapport van W.E. Hart en S.L. Eduarda van 6 juni 2011 (prod. 6 inleidend verzoekschrift) vermeldt hier niets over.
2.2.5
Het rapport van onderzoeksbureau DAC van 12 juni 2011 (prod. 4 inleidend verzoekschrift) vermeldt als tegenover de onderzoeker afgelegde verklaringen:
- [ appellant]: "Ik droeg een helm";
- [ buschauffeur]: "Ik zag dat de bestuurder van de scooter een voorwerp aan het
vervoeren was en dat zijn aandacht niet volledig bij de weg was. De
scooter reed langzaam (...)".
- Kinderen die volgens het rapport het ongeval zagen gebeuren: "Op een
gegeven moment zagen wij iemand op een scooter aan komen rijden.
Hij keek even opzij en toen weer voor zich. (...)"
2.2.6
Een volgens [appellant] in de media verschenen foto (prod. 2 bij gedingstuk van 18 augustus 2015) toont een man die over een op de grond liggende scooter buigt en een pijl naar wat eruit lijkt te zien als een helm bij het stuur. Een tweede foto lijkt eveneens een helm bij een op de grond liggende scooter te tonen.
2.2.7
Een ongedateerde schriftelijke verklaring van [chauffeur] (prod. 3 bij gedingstuk van 18 augustus 2015), inhoudende, onder meer: "Ik heb gezien dat de jongeman een helm droeg".
2.2.8
Prod. 8 bij inleidend verzoekschrift bevat medische gegevens, waaronder scans ("Country scans" van 19 november 2009) van letsel aan de schedel van [appellant], en enige voor het merendeel Spaanstalige geschriften.
2.2.9
Een rapport van forensisch deskundigen J.R. ten Hove en
F.R.W. van de Goot van het NFO te Hilversum van 10 juli 2015 (prod. II-A bij gedingstuk van 13 oktober 2015) vermeldt onder meer:
"(Aangegeven kan worden) dat, indien het slachtoffer een goed bevestigde (integraal) helm zou hebben gedragen, het vastgestelde letsel veel minder waarschijnlijk is om op te lopen dan wanneer het slachtoffer ten tijde van de geweldsinwerking geen helm zou hebben gedragen.
(...)
Indien echter sprake zou zijn van een helm (bijvoorbeeld een fietshelm of een slecht bevestigde pothelm) die bij geweldsinwerking kan afvliegen of kan verschuiven ontstaat een compleet ander beeld. Immers, door contact met de bus zou de helm verschoven kunnen zijn waarna het hoofd onbeschermd was ten tijde van een navolgende val of andere geweldsinwerking."
2.3
Uit het voorgaande valt niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden of [appellant] een helm droeg, en zo ja, welke soort helm en op welke wijze deze op het hoofd was bevestigd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden die de schadevergoedingsplicht verminderen of doen vervallen, rusten op Arubus. Arubus heeft geen voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan. Daarom wordt de stelling dat [appellant] geen helm droeg, of dat de helm niet geschikt was of niet goed was bevestigd, gepasseerd. Mede gelet op hetgeen in rov. 2.6 van het vonnis van 19 mei 2015 is overwogen, leidt dit tot het oordeel (de eindbeslissing) dat Arubus voor 100% aansprakelijk is voor de door het ongeval veroorzaakte schade van appellant]. Indien de buschauffeur uit de wijze waarop op of bij de kruising een afzetting was geplaatst, heeft afgeleid dat hij voorrang had, komt dat voor risico van Arubus en vermindert dat de schadevergoedingsplicht niet, noch via causaliteitstoerekening, noch via de billijkheidscorrectie. Indien Arubus een verlieslatend bedrijf is, leidt ook dat niet tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, nu van Arubus redelijkerwijs verlangd mag worden dat zij toereikend verzekerd is tegen aansprakelijkheid voor dit soort schade (wellicht is zij ook daadwerkelijk toereikend verzekerd).
2.4
De omstandigheid dat Spaans geen voertaal is in de zin van art. 9 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, leidt er niet zonder meer toe dat de rechter geen acht mag slaan op Spaanstalige producties.
De vraag in hoeverre de rechter in het Caribische deel van het Koninkrijk acht dient te slaan op producties die in een andere taal dan de Nederlandse zijn gesteld, wordt niet beantwoord in art. 9 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie en is ook overigens niet geregeld in de wet. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten.
Bij de beoordeling van het geschil dient acht te worden geslagen op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in een andere taal dan de Nederlandse zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan, als de rechter en de wederpartij een vertaling niet nodig hebben voor een goede beoordeling van de inhoud van die producties. Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Papiamentse, Engelse of Spaanse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal (vergelijk voor de rechter in het Europese deel van het Koninkrijk: HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:65).
2.5
In dit geval verlangt het Hof in dit stadium geen vertaling van de overgelegde Spaanstalige stukken. Het Hof kan echter niet met voldoende mate van zekerheid uit de (Spaanstalige en overige) medische stukken afleiden of een eindtoestand is bereikt en zo ja, welke beperkingen er in die eindtoestand bestaan. Het Hof heeft dus behoefte aan voorlichting door een of meer door het Hof te benoemen (niet noodzakelijkerwijs Spaanstalige) medische deskundigen. Het is goed mogelijk dat ook arbeidskundige en actuariële voorlichting nodig zal zijn. Het is mogelijk om eerst medische voorlichting, vervolgens arbeidskundige voorlichting en daarna actuariële voorlichting in te winnen, maar het is wellicht uit een oogpunt van proceseconomie te prefereren dat een gecombineerde opdracht wordt verstrekt aan deskundigen van verschillende disciplines. Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het aantal, de discipline(s) en de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en de aan hem/haar/hen te stellen vragen. Hoewel [appellant] zich al enigszins hierover heeft uitgelaten, zal het Hof eerst hem en dan Arubus in de gelegenheid stellen dit bij akte te doen. Partijen wordt in overweging gegeven, al was het maar in het eigen belang, te trachten over dit een en ander - en wellicht ook over de bevoorschotting - overeenstemming te bereiken.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 februari 2016 voor akte aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 januari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.