ECLI:NL:OGHACMB:2017:163

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
EJ 674/16 – Ghis: 82664– H 176/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegd pensioen en beëindigingsvergoeding: uitleg en wijziging omstandigheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA (W.E.B.) N.V. en een voormalige werknemer, hierna aangeduid als [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is met vervroegd pensioen gegaan op 1 juli 2011, toen hij 55 jaar oud was, en had recht op een APFA-overheidspensioen. Bij de beëindiging van zijn dienstverband is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin een beëindigingsvergoeding werd toegekend voor de periode tot de AOV-pensioneringsleeftijd van 60 jaar. Echter, door een wetswijziging werd de AOV-pensioneringsleeftijd verhoogd naar 61 jaar, waardoor [geïntimeerde] verzocht om wijziging van de vaststellingsovereenkomst om het 'pensioengat' te dichten. Het Gerecht in eerste aanleg (GEA) heeft dit verzoek gehonoreerd, wat leidde tot hoger beroep door W.E.B.

In het hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie geoordeeld dat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet zo moet worden geïnterpreteerd dat de leeftijd van 60 jaar gelijkstaat aan de AOV-pensioneringsleeftijd. De overeenkomst was bedoeld om de beëindiging van de dienstbetrekking te regelen en de partijen hadden bij het sluiten van de overeenkomst rekening moeten houden met mogelijke wetswijzigingen. Het Hof concludeert dat de bestreden beschikking van het GEA moet worden vernietigd en het verzoek van [geïntimeerde] moet worden afgewezen. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak van:
de naamloze vennootschap WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA (W.E.B.) N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: WEB,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.H.J. Martis,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk verzoeker, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 674 van 2016 gegeven en op
18 oktober 2016 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
WEB heeft in een als beroepschrift aan te merken ‘akte van hoger beroep’, op 22 november 2016 ingediend ter griffie van het GEA hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. In een ‘memorie van grieven/toelichting beroepschrift’, met productie, heeft zij drie grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3.
Op 28 november 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor WEB is haar gemachtigde verschenen. [geïntimeerde] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. [geïntimeerde] en de gemachtigden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van [geïntimeerde] aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1. [
[geïntimeerde], geboren op 6 december 1955, is met ingang van 1 juli 2011 – hij was toen 55 jaar oud – met vervroegd pensioen bij WEB gegaan. Hij had toen voldoende dienstjaren (ten minste 30 jaren) voor een APFA-overheidspensioen. Op dat moment was de AOV-pensioneringsleeftijd 60 jaar. Tussen [geïntimeerde] en WEB is op 8 juni 2011 een ‘VASTSTELLINGSOVEREENKOMST’ gesloten (productie 2 bij inleidend verzoekschrift), waarin gerefereerd is aan het APFA-pensioen en aan [geïntimeerde] een ‘beëindigingsvergoeding in de vorm van een lumpsumbedrag als tegemoetkoming voor gederfde inkomsten gedurende de periode vanaf 1 juli 2011 tot de dag van het bereiken van de leeftijd van 60 jaar (“de overbruggingsperiode”) wordt toegekend.
3.2.
Door een vervolgens tot stand gebrachte wetswijziging kreeg [geïntimeerde] zijn AOV-pensioen niet op 60-jarige leeftijd, maar een jaar later (1 januari 2017). [geïntimeerde] verzocht, met een beroep op artikel 6:258 BW, wijziging van de ‘vaststellingsovereenkomst’ ter dichting van het ‘pensioengat’ dat bestond tussen zijn 60-jarige en 61-jarige leeftijd. Ter zitting heeft WEB verklaard dat andere werknemers die met vervroegd pensioen zijn gegaan en een beëindigingsvergoeding ontvingen, niet in actie zijn gekomen.
3.3.
Het GEA heeft [geïntimeerde]s verzoek aldus gehonoreerd dat voor ‘de dag van het bereiken van de leeftijd van 60 jaar’ onderscheidenlijk ‘zijn 60ste’ en ‘de zestigjarige leeftijd’ moet worden gelezen: de dag waarop [geïntimeerde] wettelijk pensioengerechtigd is (rov. 3.3.2 en dictum). Hiertegen richt zich het hoger beroep van WEB.
3.4.
Het hoger beroep slaagt. Uitleg van de ‘vaststellingsovereenkomst’ naar de Haviltex-maatstaf leidt er niet toe dat ‘de leeftijd van 60 jaar’ redelijkerwijs betekent: de leeftijd waarop [geïntimeerde] recht krijgt op een AOV-pensioen. De overeenkomst betrof de beëindiging van de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden. Het kan zijn dat partijen ter bepaling van de hoogte van de lumpsum in 2011 zijn uitgegaan van de toen geldende wetgeving, die inhield dat er met 60 jaar recht ontstond op een AOV-pensioen, maar door aan te knopen aan een specifieke leeftijd in jaren (en niet aan de AOV-pensioneringsleeftijd) hebben partijen verdisconteerd dat de wetgeving kon veranderen. Volgens WEB hing verhoging van de AOV-leeftijd zowel in Aruba als ook elders al lang in de lucht. In elk geval hoefde WEB niet te begrijpen dat ‘60 jaar’ niet per se 60 jaar is. Waar in de vaststellingsovereenkomst gesproken wordt van ‘pensioen’ slaat dit op het APFA-overheidspensioen, waarop [geïntimeerde] in 2011 recht had, niet op het AOV-pensioen.
3.5.
Het contract bevat een kwijtingsclausule, wat ook duidt op een in beginsel verdiscontering van eventueel te wijzigen omstandigheden.
3.6.
Het contract sluit uitdrukkelijk een ontbinding overeenkomstig de artikelen 6:258 (wijziging door de rechter op grond van onvoorziene omstandigheden) en 6:265 (ontbinding wegens wanprestatie) BW uit. Voor artikel 6:258 BW is deze uitsluiting nietig (zie artikel 6:250 BW). Echter, niet kan worden gezegd dat WEB naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ook kan worden gezegd dat de verhoging bij wet van de AOV-pensioneringsleeftijd krachtens de aard van de ‘vaststellingsovereenkomst’ en de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [geïntimeerde] komt.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het verzoek van [geïntimeerde] moet worden afgewezen. [geïntimeerde] dient de kosten van deze procedure te dragen.

4.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van WEB gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op Afl. 2.500,-- aan gemachtigdensalaris en voor het hoger beroep op Afl. 2.000,-- aan gemachtigdensalaris en Afl. 900,-- aan verschotten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, D. Radder en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.