ECLI:NL:OGHACMB:2017:196

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
H 19/2017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overval op woning met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een overval op de woning van een 74-jarige man, die door verstikking om het leven is gekomen. De overval vond plaats op 21 december 2015, waarbij de verdachte en zijn broer de slachtoffers met geweld hebben overmeesterd. De getuige, die zwakbegaafd is, heeft de daders herkend, en het Hof heeft deze herkenningen als betrouwbaar beoordeeld. Het Hof oordeelt unaniem dat de opgelegde straf in eerste aanleg te laag was en legt een gevangenisstraf op van 12 jaren en 9 maanden. De verdachte had eerder een straf van 11 jaren en 9 maanden gekregen. Het Hof houdt rekening met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van de nabestaande van het slachtoffer niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV/TDL
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Zaaknummer: H 19/2017
Parketnummer: 500.00055/16
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte A]geboren op [een datum in het jaar] 1988 in Curaçao,wonende in Curaçao,

thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 april 2016, 5 augustus 2016, 25 augustus 2016 en 15 februari 2017, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2017 in Curaçao. [1]
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [nabestaande van slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van bewijsgronden zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf – en in zoverre opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de door het gerecht in eerste aanleg gegeven strafkorting van 3 maanden voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht, heeft de procureur-generaal laten weten zich te conformeren aan het oordeel van het Hof.
In eerste aanleg is het ten laste gelegde medeplegen van een overval (een diefstal met geweld en bedreiging met geweld) met de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg bewezen verklaard en de verdachte is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig toegewezen en is ten behoeve daarvan aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] is in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, behoudens de opgelegde staf en de strafmotivering. Het Hof zal hierna niet alleen overwegingen wijden aan de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd, maar ook aan de verweren die ter terechtzitting in hoger beroep door zijn raadsvrouw zijn gevoerd.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 2] het enige directe bewijs vormen van betrokkenheid van de verdachte en dat die verklaringen voor wat betreft het meest cruciale onderdeel – de herkenning van de verdachte op de plaats delict – niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verklaringen van de getuige [getuige 1] over de verkoop van de sieraden kunnen volgens de raadsvrouw evenmin als betrouwbaar worden aangemerkt, wanneer in aanmerking wordt genomen dat hij op de dag van de vermeende voorverkenning op het erf van het slachtoffer is gezien door een van de bewakers. De verdachte ontkent zijn betrokkenheid en betrouwbaar, overtuigend bewijs van het tegendeel is niet voorhanden, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
Vooropstaat dat bij de waardering van verklaringen als die van getuige [slachtoffer 2] – een getuige die op een zwakbegaafd niveau functioneert – de nodige behoedzaamheid moet worden betracht. Het Hof heeft daarom uiterst zorgvuldig gekeken naar de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Van belang is dat de getuige [slachtoffer 2] van meet af aan heeft laten blijken dat hij een van de daders aan de ogen meende te herkennen. In de nacht van 21 december 2015 – op het moment dat politieagenten naar aanleiding van meldingen over de overval naar Blue Bay waren gekomen – heeft hij in zijn verklaring de volgende omschrijving van dader 2 gegeven:
“Een man, zwart/witte blouse lange mouwen, donkere lange broek, alleen ogen zichtbaar. Ogen lijken mij een bekende met wie hij (het Hof begrijpt: ik) naar de [school] is (het Hof: ben) gegaan.” [2]
Dat bekent dat de stelling van de raadsvrouw dat hij tijdens dit verhoor op geen enkel moment heeft laten weten dat hij een van de daders kent, feitelijke grondslag mist.
Zeker tegen deze achtergrond wekt het geen bevreemding dat na de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachten op 29 januari 2016 is besloten over te gaan tot het houden van een meervoudige fotoconfrontatie met de getuige [slachtoffer 2]. Die fotoconfrontatie vond plaats op 10 februari 2016 en blijkens het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, wees hij zonder te aarzelen de foto van de verdachte aan. Hij heeft daarbij het volgende verklaard:
“Dat is hem. Hij is [tweede voornaam van A]. Ik ken hem van de woonwijk Westpunt. Hij is de man die ik aan zijn ogen had herkend tijdens de beroving. Hij was degene die de doek om zijn gezicht had tijdens de beroving. Ik had met [A] op school te Westpunt gezeten. Hij is de man waarover ik had verklaard dat hij samen met mij op school had gezeten.” [3]
De (inmiddels: ex-)vriendin van de verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte door iedereen [tweede voornaam A] wordt genoemd. [4]
De getuige [slachtoffer 2] heeft later, mogelijk met deze herkenning in gedachten, ook de tweede dader herkend. Over deze dader had hij in de nacht van 21 december 2015 onder meer verklaard dat zijn gezicht helemaal afgedekt was met een masker van een doodshoofd. Bij de meervoudige fotoconfrontatie wees hij de foto van medeverdachte [B] – de broer van de verdachte – aan en verklaarde daarbij het volgende:
“De man onder foto 1 herken ik als de mij bekende man [bijnaam B]. Hij was de man met het doodshoofd op tijdens de beroving. Ik had hem aan zijn stem herkend als [bijnaam B]. Dit gezien ik [bijnaam B] heel goed ken. Ik ken hem onder andere van de woonwijk van Westpunt. Zijn gevlochten haren kwamen aan de achterzijde onder het masker uit.” [5]
Medeverdachte [B] heeft verklaard dat hij “[bijnaam B]” wordt genoemd. [6]
De herkenning van medeverdachte [B] kan naar het oordeel van het Hof niet los worden gezien van de herkenning van de verdachte. Alleen over deze laatste herkenning heeft de getuige immers reeds in de nacht van 21 december 2015 verklaard.
Het Hof stelt vast dat de getuige aangaande de herkenningen tijdens de verschillende verhoren consistent heeft verklaard. Voor zover er sprake is van verschillen, zijn die naar het oordeel van het Hof van ondergeschikte aard en te verklaren vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de getuige. Het Hof betrekt hierbij dat de psycholoog heeft laten weten dat verklaringen van de getuige kunnen worden gebruikt zolang in een rustige en vriendelijke setting naar feitelijke gebeurtenissen wordt gevraagd en wordt bedacht dat hij moeite kan hebben met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. In dat licht moeten de door de raadsvrouw naar voren gebrachte verklaringen worden gezien, zoals dat hij en ‘tio [voornaam slachtoffer 1]’ (het Hof: wijlen [slachtoffer 1]) de bewuste avond werden achtervolgd door degenen die hen later hebben overvallen en dat hij de verdachte en medeverdachte [B] al voorafgaande aan de overval in de mondi heeft gezien (van een afstand, in het donker). Het Hof beschouwt deze verklaringen niet als mededelingen van hetgeen hij feitelijk heeft waargenomen of ondervonden, maar als naar aanleiding daarvan getrokken conclusies.
Het Hof deelt niet het standpunt van de raadsvrouw dat een herkenning aan de ogen niet mogelijk is. Wel moet bij zo’n herkenning terughoudendheid worden betracht. Het Hof heeft zich voor de vraag gesteld of moet worden vastgesteld dat de politie de getuige op enigerlei wijze heeft gesouffleerd, zoals uit zijn tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring zou kunnen worden afgeleid. Het Hof is tot de conclusie gekomen dat die mogelijkheid als niet aannemelijk geworden terzijde moet worden gesteld. Evenals het gerecht in eerste aanleg plaatst het Hof hetgeen de getuige [slachtoffer 2] hierover heeft verklaard in het licht van de moeite die de getuige heeft met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Het Hof betrekt hierbij bovendien dat hij ter terechtzitting in hoger beroep een andersluidende verklaring heeft afgelegd. Bij die gelegenheid verklaarde hij desgevraagd als volgt:
“Mij wordt voorgehouden dat de politie mij tijdens een verhoor een aantal foto’s heeft getoond. Ja, dat kan ik mij herinneren. Mij wordt gevraagd of ik kan uitleggen wat mij is verteld voordat ik de foto’s te zien kreeg. De politie heeft tegen mij gezegd: “Kijk naar deze foto’s en zeg ons wie je herkent.” Ik heb toen [A] en [B] herkend.”
Zelfs als het Hof – in het voordeel van de verdachte – ervan uitgaat dat tegen de getuige inderdaad is gezegd dat de verdachte was aangehouden, betekent dat overigens niet dat de herkenning geen bewijswaarde kan hebben. Voor de bruikbaarheid en de bewijswaarde van de herkenning acht het Hof uiteindelijk bepalend in hoeverre deze bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Een belangrijke bevestiging ziet het Hof in het feit dat een foto van het masker dat medeverdachte [B] volgens de getuige heeft gedragen, is aangetroffen in de telefoon van de verdachte. Die foto is op 15 december 2015, aldus voorafgaand aan de overval, in zijn telefoon opgeslagen en zijn (ex-)vriendin heeft daarover verklaard dat de foto in haar slaapkamer is gemaakt. [7]
Het Hof ziet verder steun in de combinatie van de camerabeelden van de avond waarop de overval heeft plaatsgevonden, de auto die bij een huiszoeking is aangetroffen en de daarover door de (ex-)vriendin van de verdachte afgelegde verklaring. Op de camerabeelden van het bedrijf [bedrijf] is te zien dat de door de daders weggenomen witte Jeep [merk] op 20 december 2015 om 22:23:05 uur van de [straat 1] in de richting van het voetbalveld [naam] reed en dat voor die Jeep een witte Kia Rio reed. De Kia Rio kwam om 22:25:04 uur opnieuw in beeld; dit keer werd daarmee richting de [straat 1] gereden. [8] De verdachte verbleef indertijd in de woning van zijn (ex-)vriendin aan de [straat 1] [huisnummer]. [9] Bij die woning is een witte [auto] met kenteken [kentekennummer] aangetroffen. [10] Verdachtes (ex-)vriendin heeft verklaard dat de verdachte in de avond van 20 december 2015 met deze auto is weggegaan. [11]
Er is nog meer relevant steunbewijs. Er is in hoger beroep namelijk ook een bevestiging gekomen van de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] – afgelegd al tijdens het eerste politieverhoor en herhaald ter zitting in hoger beroep – waarin hij repte over twee schoten die hij had gehoord. Niet alleen blijkt uit in hoger beroep ingebrachte bewijsstukken dat in een op de plaats delict veiliggesteld kussen een kogel van het kaliber .22 is aangetroffen, maar ook dat de verdachte over een revolver met dat kaliber heeft beschikt en die revolver zelfs heeft getest. In het WhatsApp-gedeelte van de telefoon van de verdachte bevonden zich namelijk afbeeldingen, opgeslagen in december 2015 (onder meer op 5, 15, 16 en 19 december), waarop steeds een revolver te zien was; een forensisch rechercheur heeft aan de hand van de afbeeldingen vastgesteld dat het om twee afzonderlijke revolvers gaat, een met een kaliber .22 (ofwel 5.5 mm) en een ander met het kaliber .22 kort. Er is ook een foto op verdachtes telefoon aangetroffen met een doos scherpe patronen van het kaliber .22 kort. Op een van de foto’s is verder te zien dat de revolver met het kaliber .22 (de eerstgenoemde revolver) in een hand ligt van iemand wiens arm is getatoeëerd met een aantal sterren. [12] Het Hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de verdachte op zijn arm soortgelijke tatoeages heeft. [13] De
(ex-)vriendin van de verdachte heeft de arm van de verdachte op de foto herkend aan de hand van zijn tatoeages. [14] Uit WhatsApp-berichten die de verdachte met medeverdachte [B] heeft gewisseld, kan worden afgeleid dat de verdachte op 14 december 2016 de revolver heeft getest op een bord in het Christoffelpark. Het Hof wijst op de volgende berichten:
Datum en tijdstip
Verzender
Ontvanger
Inhoud
15 december 2015
07:12:52 uur
[A]
(verdachte)
[B]
(medeverdachte)
Weetje het ding schreeuwt wel
15 december 2015
07:13:20 uur
[A]
(verdachte)
[B]
(medeverdachte)
Ik had het gisteren in de afrastering van Christofel getest , weet je, alwaar de afrastering eindigt wanneer je van West komt, wel ze hebben toch een bord daar gezet, daarin
De verdachte heeft vervolgens een foto van het desbetreffende bord verzonden. [15] De politie heeft daarnaar onderzoek gedaan. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat dit informatiebord langs de Weg van Westpunt ter hoogte van het Christoffelpark is geplaatst en dat daarin vier gaten werden aangetroffen die door het afvuren van .22 munitie zijn veroorzaakt. [16]
Voor het Hof vormen deze feiten en omstandigheden de belangrijkste bevestigingen van de herkenning door de getuige [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van het Hof kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs van de aan de verdachte ten laste gelegde overval.
De verdachte heeft voor dit bewijs geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over de voor hem belastende feiten en omstandigheden, acht het Hof zelfs ronduit ongeloofwaardig.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het masker niet herkende en dat hij zich de kamer waar de foto van het masker is genomen – nota bene de kamer van zijn (ex-)vriendin – niet kon herinneren. Nadat daarop werd doorgevraagd, beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg wist hij zich overigens nog wel te herinneren dat hij foto’s van het masker heeft gemaakt. Bij die gelegenheid heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hem werd gevraagd van wie het masker was en waar het masker nu is.
De foto’s van de revolvers herkende hij ter terechtzitting. Hij verklaarde daarover dat een Venezolaanse kennis daarmee bij hem was gekomen met de bedoeling die te verkopen, maar hij haastte zich eraan toe te voegen dat hij zoiets niet doet en dat hij dit ook aan die kennis heeft verteld. Tegelijkertijd kon hij geen steekhoudende verklaring geven waarom in zijn telefoon dan foto’s van de revolvers zijn aangetroffen. Met betrekking tot de foto waarop een van de revolvers te zien was in de hand van iemand met een getatoeëerde arm – de arm van de verdachte volgens zijn (ex-)vriendin –, verklaarde hij dat hij de foto niet goed kon zien om zich vervolgens op zijn zwijgrecht te beroepen. Van het gesprek dat hij met zijn broer heeft gevoerd over het testen van een revolver, wist hij zich naar eigen zeggen niets te herinneren.
Aangezien gesteld noch aannemelijk is geworden dat de verdachte aan een stoornis van zijn geheugenfunctie lijdt, kan het Hof aan deze verklaringen van de verdachte geen enkel geloof hechten.
Hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de verklaringen van medeverdachte [getuige 1] heeft aangevoerd, strekt evenmin tot ontzenuwing van dat bewijs. Het moge zo zijn dat een van de bewakers hem op de dag van de voorverkenning op 16 december 2015 heeft herkend op het erf van het latere slachtoffer – mogelijk betekent dat dat hij een grotere rol heeft gehad dan tot nu toe bekend was –, maar dat doet nog niet af aan de betrouwbaarheid van zijn voor het bewijs gebruikte verklaringen.
Sterker nog, die verklaringen sterken het Hof in de overtuiging dat de verdachte zich aan de overval schuldig heeft gemaakt.
Het Hof concludeert dat de verdachte en zijn medeverdachte [B] degenen waren die gezamenlijk de overval op de woning hebben uitgevoerd. Zij waren de twee overvallers die in de woning aanwezig waren en beide ook geweld hebben gebruikt c.q. daarmee gedreigd.
Anders dan de raadsvrouw meent, is daarmee evident sprake van medeplegen. Er is bewust en nauw samengewerkt door het tweetal. Het Hof is dan ook tot dezelfde slotsom gekomen als het gerecht in eerste aanleg, namelijk dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de overval.
Het verweer van de raadsvrouw wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een (woning)overval, die de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad.
Het gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest, met dien verstande dat hij zich conformeert aan het oordeel van het Hof voor wat betreft de door het gerecht in eerste aanleg gegeven strafkorting van 3 maanden voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft, bij wijze van een subsidiair standpunt, gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft met zijn broer [B], conform een uitvoerige voorbereiding, een overval voltrokken op twee kwetsbare slachtoffers, namelijk op de 74-jarige [slachtoffer 1] en de zwakbegaafde [slachtoffer 2] die op dat moment bij [slachtoffer 1] verbleef. Met gezichtsbedekking, tape en een schietklaar revolver togen zij naar de woning van [slachtoffer 1] op het Blue Bay Resort, waar een paar dagen ervoor al een voorverkenning had plaatsgevonden. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden met geweld overmeesterd en gekneveld; zij werden bovendien met behulp van tape tot stilzwijgen gedwongen.
[Slachtoffer 1] was zo getapet – [slachtoffer 2] omschreef het ter terechtzitting in hoger beroep treffend: “heel zijn gezicht, helemaal rondom” – dat zijn luchtwegen werden geblokkeerd. De verdachten hebben zich om hem in het geheel niet bekommerd.
Integendeel zelfs, niet werd nagelaten om hem een nog grotere schrik aan te jagen door ook twee schoten te lossen. De verdachten hebben de kluis met inhoud uit de woning gesleept en deze vervolgens samen met de Jeep van [slachtoffer 1] weggenomen. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden aan hun lot overgelaten. Voor [slachtoffer 1] bleek dat fataal te zijn. Hij is door verstikking om het leven gekomen. Een verstikkingsdood treedt niet onmiddellijk in; het kan niet anders dan dat hij een afschuwelijke dood is gestorven.
Het Hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Het gerecht in eerste aanleg heeft terecht overwogen dat de overval lafhartig en schokkend is. De familie van slachtoffer [slachtoffer 1] en haar naaste omgeving is een immens en onherstelbaar verdriet aangedaan. Wat [nabestaande slachtoffer 1] – de zoon van het slachtoffer – in het kader van zijn vordering tot schadevergoeding over de gevolgen van het strafbare feit naar voren heeft gebracht, maakt de enorme impact die het verlies van zijn vader op zijn leven en dat van de andere gezinsleden heeft, pijnlijk duidelijk.
Slachtoffer [slachtoffer 2], die niet alleen de dood van zijn ‘Tio [voornaam slachtoffer 1]]’ van dichtbij heeft moeten meemaken, maar ook zelf is geconfronteerd met geweld en bedreiging met geweld, kampte ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk nog steeds met angstgevoelens.
Het Hof slaat ook acht op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Buiten het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, spreekt echter vrijwel niets in zijn voordeel. De verdachte heeft geen opening van zaken gegeven, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en geen enkel berouw getoond. Dat zal het verwerkingsproces van de nabestaanden van [slachtoffer 1] niet bevorderen. De verdachte is, zo blijkt uit het psychologisch rapport dat over hem is opgemaakt, volledig toerekeningsvatbaar en de kans op recidive wordt ingeschat op gemiddeld.
Het behoeft geen betoog dat gelet op deze feiten en omstandigheden niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Hof is met eenparigheid van stemmen tot het de slotsom gekomen dat de door het gerecht in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf niet geheel recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. In het bijzonder de in eerste aanleg nog niet bewezen omstandigheid dat tijdens de woningoverval ook schoten zijn gelost, noopt naar het oordeel van het Hof tot strafverhoging. Het Hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren passend en geboden is. Het Hof is met het gerecht in eerste aanleg van oordeel dat een strafkorting van 3 maanden op zijn plaats is voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht. De verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 9 maanden met aftrek van het door de verdachte ondergane voorarrest.
Vorderingen benadeelde partijen
Het Hof is ten aanzien van de vordering die [nabestaande slachtoffer 1] heeft ingediend en in hoger beroep heeft gehandhaafd, met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat deze niet van zodanige aard is dat deze zich leent voor een beslissing in een strafzaak. Het Hof verenigt zich daarom met de beslissing van het gerecht in eerste aanleg tot niet-ontvankelijkverklaring.
Het Hof is daarnaast eveneens met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich tegen deze toewijzing gekeerd en aangevoerd dat de benadeelde partij bij zowel de rechter-commissaris als het Hof met een grote glimlach te kennen heeft gegeven dat het goed gaat (“Bon, dushi”) en dat hij geen last meer ervaart. Volgens de raadsvrouw kan daarom niet worden vastgesteld dat hij immateriële schade heeft geleden.
Het Hof deelt dat standpunt niet en acht aannemelijk dat de benadeelde partij, in aanmerking genomen wat hem is overkomen, nog altijd kampt met angstgevoelens. Uit de stukken die bij de vordering zijn overgelegd, komt naar voren dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde letsel aan zijn schoudergewricht heeft opgelopen en dat hij een verdergaande psychologische begeleiding nodig had. Daarmee is met voldoende concrete gegevens onderbouwd dat als gevolg van het bewezen verklaarde de psychische schade van de benadeelde partij is toegenomen. De toegenomen psychische schade kan met andere woorden naar objectieve maatstaven worden vastgesteld.
Het Hof is met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat het gevorderde bedrag van NAf 5.000,-- billijk en niet bovenmatig is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds door het gerecht in eerste aanleg aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 395 en 413 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het gerecht in eerste aanleg met inachtneming van het vorenoverwoge, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 12 (twaalf) jaren en 9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.E. van der Spoel, D. Radder en H. de Doelder, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 5 oktober 2017.
mr. T.E. van der Spoel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het Hof heeft geconstateerd dat de rechter van het gerecht in eerste aanleg het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2016 heeft hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing ter terechtzitting van 13 juli 2016, terwijl de zaak op die terechtzitting door een andere rechter was behandeld. Nu dat kennelijk met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft plaatsgevonden en zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien in welk te respecteren belang de verdachte zou zijn getroffen, volstaat het Hof met een constatering hiervan (vgl. HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8797).
2.Proces-verbaal van getuige d.d. 21 december 2015, pagina 34 van het dossier.
3.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 10 februari 2016, pagina 207-208 van het dossier.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 191 van het dossier.
5.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 27 september 2016, pagina 122-123 van het aanvullend dossier.
6.Proces-verbaal van 1e (sociaal) verhoor verdachte d.d. 29 januari 2016, pagina 29 van zijn persoonsdossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen Samsung Galaxy S5 mini d.d. 3 februari 2016, pagina 170-172; proces-verbaal van bevindingen herkenning masker d.d. 10 februari 2016, pagnia 204-206; proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 194 van het dossier.
8.Proces-verbaal van bevinding beelden witte [auto] bij [bedrijf] d.d. 28 december 2015, pagina 89-90 van het dossier.
9.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte d.d. 29 januari 2016, pagina 26 van zijn persoonsdossier.
10.Proces-verbaal van huiszoeking [straat 1] [huisnummer] d.d. 29 januari 2016, pagina 12-13 van het persoonsdossier van verdachte.
11.Proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 193 van het dossier.
12.Een in hoger beroep ingebracht proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 12 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (hoofdagent en senior forensisch rechercheur bij het Team Forensisch Opsporing Curaçao), met als registratienummer 035/2017.
13.Eigen waarneming van het Hof d.d. 14 september 2017, zoals eventueel later - indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van de terechtzitting zal worden weergegeven.
14.Proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 194 van het dossier.
15.Een in hoger beroep ingebracht schriftelijk bescheid, te weten een stuk met daarin veiliggestelde WhatsApp-gesprekken van de telefoon van [B].
16.Een in hoger beroep ingebracht proces-verbaal met betrekking tot vuurwapens in zaak Blue Bay d.d. 13 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2 en [verbalisant 3] (respectievelijk buitengewoon agent van politie en hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao), met als registratienummer 2015200435.170202.1015.