ECLI:NL:OGHACMB:2017:197

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
H 16/2017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de overval op woning Blue Bay met dodelijke afloop

Op 5 oktober 2017 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een overval op de woning van een 74-jarige man in Blue Bay, waarbij het slachtoffer door verstikking om het leven is gekomen. De verdachte, geboren in 1982 in Curaçao en thans gedetineerd, werd samen met zijn broer beschuldigd van het medeplegen van deze overval. Een zwakbegaafde getuige die bij het slachtoffer verbleef, herkende de daders, en het Hof oordeelde dat deze herkenningen betrouwbaar waren. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren en 9 maanden, maar het Hof oordeelde unaniem dat een hogere straf gerechtvaardigd was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Het Hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV/TDL
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Zaaknummer: H 16/2017
Parketnummer: 500.00053/16
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte B]geboren op [een datum in het jaar] 1982 in Curaçao,wonende in Curaçao,

thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 april 2016, 5 augustus 2016, 25 augustus 2016 en 15 februari 2017, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2017 in Curaçao. [1]
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. S. La Fleur, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [nabestaande slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van bewijsgronden zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf – en in zoverre opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de door het gerecht in eerste aanleg gegeven strafkorting van 3 maanden voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht, heeft de procureur-generaal laten weten zich te conformeren aan het oordeel van het Hof.
In eerste aanleg is het ten laste gelegde medeplegen van een overval (een diefstal met geweld en bedreiging met geweld) met de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg bewezen verklaard en de verdachte is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig toegewezen en is ten behoeve daarvan aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] is in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust, behoudens de opgelegde staf en de strafmotivering. Het Hof zal hierna niet alleen overwegingen wijden aan de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd, maar ook aan de verweren die ter terechtzitting in hoger beroep door zijn raadsvrouw zijn gevoerd.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Een formeel onderdeel van dat verweer heeft betrekking op de in de mobiele telefoon van de verdachte aangetroffen WhatsApp-berichten. Die berichten zijn volgens de raadsvrouw onrechtmatig verkregen en moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan in beslag genomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Gegevens die zijn opgeslagen in computers of andere elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, zoals smartphones, zijn daarvan niet uitgezonderd. De wettelijke basis voor dat onderzoek door opsporingsambtenaren is gelegen in het samenstel van bepalingen waarop de bevoegdheid tot inbeslagneming is gebaseerd.
De raadsvrouw kan worden toegegeven dat die bepalingen niet steeds zonder meer een voldoende wettelijke grondslag vormen voor een onderzoek aan in beslag genomen smartphones. De algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren biedt slechts een voldoende legitimatie, indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd. Dit zal het geval kunnen zijn, indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van bepaalde op de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de smartphone, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen (vgl. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:592).
Het Hof heeft zich gelet hierop voor de vraag gesteld of in dit geval sprake is geweest van een zo verstrekkend onderzoek dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van de verdachte. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de stukken blijkt dat de telefoon van de verdachte is uitgelezen. [2] Het Hof veronderstelt dat daarbij gebruik is gemaakt van technische hulpmiddelen. Naar het oordeel van het Hof maakt dat evenwel nog niet dat sprake is van een verstrekkend onderzoek als hiervoor bedoeld. Met die technische hulpmiddelen is het ook, of misschien wel juist, mogelijk om een beperkte zoeking te doen. Daarbij kan worden gedacht aan een zoeking die is afgebakend tot een specifieke periode of specifieke bestandsgroepen. Het Hof is tot de conclusie gekomen dat – nu het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting daarvoor aanknopingspunten bieden – niet aannemelijk is geworden dat het onderzoek aan de smartphone zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van de verdachte. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte desgevraagd zich niet precies kon herinneren welke privé-informatie zijn smartphone bevatte behoudens een aantal foto’s.
Echter, zelfs indien het onderzoek wel als zodanig zou zijn aan te merken, leidt dat niet tot het door de raadsvrouw beoogde rechtsgevolg. Op grond van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd en overigens uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vermag het Hof niet in te zien waarom aan de hand van wettelijke beoordelingsfactoren (artikel 413 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen) – het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond – zou moeten worden geconcludeerd dat zo’n normschending tot bewijsuitsluiting of strafvermindering zou moeten leiden.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar verweer voorts aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 2] voor wat betreft het meest cruciale onderdeel – de herkenning van de verdachte op de plaats delict – niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verklaringen van de getuige [getuige 1] over de verkoop van de sieraden zijn volgens de raadsvrouw (innerlijk) tegenstrijdig c.q. inconsistent en worden op generlei wijze ondersteund, zodat deze evenmin als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verdachte ontkent zijn betrokkenheid en betrouwbaar, overtuigend bewijs van het tegendeel is niet voorhanden, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
Vooropstaat dat bij de waardering van verklaringen als die van getuige [slachtoffer 2] – een getuige die op een zwakbegaafd niveau functioneert – de nodige behoedzaamheid moet worden betracht. Het Hof heeft daarom uiterst zorgvuldig gekeken naar de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Van belang is dat de getuige [slachtoffer 2] van meet af aan heeft laten blijken dat hij een van de daders aan de ogen leek te herkennen. In de nacht van 21 december 2015 – op het moment dat politieagenten naar aanleiding van meldingen over de overval naar Blue Bay waren gekomen – heeft hij in zijn verklaring de volgende omschrijving van dader 2 gegeven:
“Een man, zwart/witte blouse lange mouwen, donkere lange broek, alleen ogen zichtbaar. Ogen lijken mij een bekende met wie hij (het Hof begrijpt: ik) naar de [school] is (het Hof: ben) gegaan.” [3]
Zeker tegen deze achtergrond wekt het geen bevreemding dat na de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachten op 29 januari 2016 is besloten over te gaan tot het houden van een meervoudige fotoconfrontatie met de getuige [slachtoffer 2]. Die fotoconfrontatie vond plaats op 10 februari 2016 en blijkens het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, wees hij zonder te aarzelen de foto van medeverdachte [A] aan. Hij heeft daarbij het volgende verklaard:
“Dat is hem. Hij is [tweede voornaam van A]. Ik ken hem van de woonwijk Westpunt. Hij is de man die ik aan zijn ogen had herkend tijdens de beroving. Hij was degene die de doek om zijn gezicht had tijdens de beroving. Ik had met [A] op school te Westpunt gezeten. Hij is de man waarover ik had verklaard dat hij samen met mij op school had gezeten.” [4]
De (inmiddels: ex-)vriendin van voornoemde medeverdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij door iedereen [tweede voornaam van A] wordt genoemd. [5]
De getuige [slachtoffer 2] heeft later, mogelijk met deze herkenning in gedachten, ook de tweede dader herkend. Over deze dader had hij in de nacht van 21 december 2015 onder meer verklaard dat zijn gezicht helemaal afgedekt was met een masker van een doodshoofd. Bij de meervoudige fotoconfrontatie wees hij de foto van de verdachte – de broer van medeverdachte [A] – aan en verklaarde daarbij het volgende:
“De man onder foto 1 herken ik als de mij bekende man [bijnaam van de verdachte]. Hij was de man met het doodshoofd op tijdens de beroving. Ik had hem aan zijn stem herkend als [bijnaam van de verdachte]. Dit gezien ik [bijnaam van de verdachte] heel goed ken. Ik ken hem onder andere van de woonwijk van Westpunt. Zijn gevlochten haren kwamen aan de achterzijde onder het masker uit.” [6]
De verdachte heeft verklaard dat hij “[bijnaam van de verdachte]” wordt genoemd. [7]
De herkenning van de verdachte kan naar het oordeel van het Hof niet los worden gezien van de herkenning van medeverdachte [A]. Alleen over deze laatste herkenning heeft de getuige immers reeds in de nacht van 21 december 2015 verklaard.
Het Hof stelt vast dat de getuige aangaande de herkenningen tijdens de verschillende verhoren consistent heeft verklaard. Voor zover er sprake is van verschillen, zijn die naar het oordeel van het Hof van ondergeschikte aard en te verklaren vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de getuige.
Het Hof betrekt hierbij dat de psycholoog heeft laten weten dat verklaringen van de getuige kunnen worden gebruikt zolang in een rustige en vriendelijke setting naar feitelijke gebeurtenissen wordt gevraagd en wordt bedacht dat hij moeite kan hebben met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. In dat licht moeten de door de raadsvrouw naar voren gebrachte verklaringen worden gezien, zoals dat hij en ‘tio [voornaam slachtoffer 1]’ (het Hof: wijlen [slachtoffer 1]) de bewuste avond werden achtervolgd door degenen die hen later hebben overvallen en dat hij de verdachte en medeverdachte [A] al voorafgaande aan de overval in de mondi heeft gezien (van een afstand, in het donker). Het Hof beschouwt deze verklaringen niet als mededelingen van hetgeen hij feitelijk heeft waargenomen of ondervonden, maar als naar aanleiding daarvan getrokken conclusies.
Het Hof deelt niet het standpunt van de raadsvrouw dat van een deugdelijke herkenning geen sprake kan zijn. De herkenningspunten – de ogen voor wat betreft de ene dader (medeverdachte [A]) en de stem en de gevlochten haren voor wat betreft de andere dader (de verdachte) – zijn daarvoor naar hun aard niet zonder meer ongeschikt.
Dat wordt niet anders als de getuige – en het Hof gaat daarvan uit – door de herkenning van medeverdachte [A] op het spoor van de verdachte is gezet. Wel moet bij zulke herkenningen terughoudendheid worden betracht. Het Hof heeft zich voor de vraag gesteld of moet worden vastgesteld dat de politie de getuige op enigerlei wijze heeft gesouffleerd, zoals uit zijn tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring zou kunnen worden afgeleid. Het Hof is tot de conclusie gekomen dat die mogelijkheid als niet aannemelijk geworden terzijde moet worden gesteld. Evenals het gerecht in eerste aanleg plaatst het Hof hetgeen de getuige [slachtoffer 2] hierover heeft verklaard in het licht van de moeite die de getuige heeft met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Het Hof betrekt hierbij bovendien dat hij ter terechtzitting in hoger beroep een andersluidende verklaring heeft afgelegd. Bij die gelegenheid verklaarde hij desgevraagd als volgt:
“Mij wordt voorgehouden dat de politie mij tijdens een verhoor een aantal foto’s heeft getoond. Ja, dat kan ik mij herinneren. Mij wordt gevraagd of ik kan uitleggen wat mij is verteld voordat ik de foto’s te zien kreeg. De politie heeft tegen mij gezegd: “Kijk naar deze foto’s en zeg ons wie je herkent.” Ik heb toen [A] en [B, de verdachte] herkend.”
Zelfs als het Hof – in het voordeel van de verdachte – ervan uitgaat dat tegen de getuige inderdaad is gezegd dat medeverdachte [A] was aangehouden, betekent dat overigens niet dat de herkenningen geen bewijswaarde kunnen hebben. Voor de bruikbaarheid en de bewijswaarde van de herkenningen acht het Hof uiteindelijk bepalend in hoeverre deze bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de herkenning van medeverdachte [A]
Een belangrijke bevestiging van de juistheid van de herkenning van medeverdachte [A] ziet het Hof in het feit dat een foto van het masker dat de verdachte volgens de getuige heeft gedragen, is aangetroffen in de telefoon van medeverdachte [A]. Die foto is op 15 december 2015, aldus voorafgaand aan de overval, in zijn telefoon opgeslagen en zijn (ex-)vriendin heeft daarover verklaard dat de foto in haar slaapkamer is gemaakt. [8]
Het Hof ziet verder steun in de combinatie van de camerabeelden van de avond waarop de overval heeft plaatsgevonden, de auto die bij een huiszoeking is aangetroffen en de daarover door de (ex-)vriendin van medeverdachte [A] afgelegde verklaring. Op de camerabeelden van het bedrijf [bedrijf] is te zien dat de door de daders weggenomen witte Jeep [merk] op 20 december 2015 om 22:23:05 uur van de [straat 1] in de richting van het voetbalveld [naam] reed en dat voor die Jeep een witte [auto] reed. De [witte auto] kwam om 22:25:04 uur opnieuw in beeld; dit keer werd daarmee richting de [straat 1] gereden. [9] Medeverdachte [A] verbleef indertijd in de woning van zijn (ex-)vriendin aan de [straat 1] [huisnummer]. [10] Bij die woning is een witte [auto] met kenteken [kentekennummer] aangetroffen. [11] De (ex-)vriendin van medeverdachte [A] heeft verklaard dat hij in de avond van 20 december 2015 met deze auto is weggegaan. [12]
Er is nog meer relevant steunbewijs. Er is in hoger beroep namelijk ook een bevestiging gekomen van de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] – afgelegd al tijdens het eerste politieverhoor en herhaald ter zitting in hoger beroep – waarin hij repte over twee schoten die hij had gehoord. Niet alleen blijkt uit in hoger beroep ingebrachte bewijsstukken dat in een op de plaats delict veiliggesteld kussen een kogel van het kaliber .22 is aangetroffen, maar ook dat medeverdachte [A] over een revolver met dat kaliber heeft beschikt en die revolver zelfs heeft getest. In het WhatsApp-gedeelte van de telefoon van deze medeverdachte bevonden zich namelijk afbeeldingen, opgeslagen in december 2015 (onder meer op 5, 15, 16 en 19 december), waarop steeds een revolver te zien was; een forensisch rechercheur heeft aan de hand van de afbeeldingen vastgesteld dat het om twee afzonderlijke revolvers gaat, een met een kaliber .22 (ofwel 5.5 mm) en een ander met het kaliber .22 kort. Er is ook een foto op de telefoon van medeverdachte [A] aangetroffen met een doos scherpe patronen van het kaliber .22 kort. Op een van de foto’s is verder te zien dat de revolver met het kaliber .22 (de eerstgenoemde revolver) in een hand ligt van iemand wiens arm is getatoeëerd met een aantal sterren. [13] De (ex-)vriendin van medeverdachte [A] heeft de arm van de verdachte op de foto herkend aan de hand van zijn tatoeages. [14] Uit WhatsApp-berichten die medeverdachte [A] met de verdachte heeft gewisseld, kan worden afgeleid dat hij op 14 december 2016 de revolver heeft getest op een bord in het Christoffelpark. Het Hof wijst op de volgende berichten:
Datum en tijdstip
Verzender
Ontvanger
Vertaling inhoud
15 december 2015
07:12:52 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Weetje het ding schreeuwt wel
15 december 2015
07:13:20 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Ik had het gisteren in de afrastering van Christofel getest , weet je, alwaar de afrastering eindigt wanneer je van West komt, wel ze hebben toch een bord daar gezet , daarin
Medeverdachte [A] heeft vervolgens een foto van het desbetreffende bord verzonden. [15] De politie heeft daarnaar onderzoek gedaan. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat dit informatiebord langs de Weg van Westpunt ter hoogte van het Christoffelpark is geplaatst en dat daarin vier gaten werden aangetroffen die door het afvuren van .22 munitie zijn veroorzaakt. [16]
Voor het Hof vormen deze feiten en omstandigheden de belangrijkste bevestigingen van de herkenning van medeverdachte [A] door de getuige [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van het Hof kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs dat medeverdachte [A] een van de daders van de ten laste gelegde overval was.
Ten aanzien van de herkenning van de verdachte
Het voorgaande vormt een belangrijk uitgangspunt voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte. Indien immers de herkenning van de medeverdachte onjuist zou zijn, dan zou de verdachte daarmee ten onrechte op het spoor van de verdachte zijn gezet. Nu de herkenning van de medeverdachte als juist wordt aangemerkt, betekent dat ook dat de getuige daardoor niet op het verkeerde been is gezet. Desalniettemin moet ook worden bezien of de herkenning van de verdachte een afdoende bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Het Hof overweegt in dat verband allereerst dat degene met wie medeverdachte [A] op 15 december 2016 sprak over een met een revolver uitgevoerde schiettest, de verdachte is. De verdachte heeft vervolgens later die dag aan de medeverdachte gevraagd om van de revolver een foto te sturen:
Datum en tijdstip
Verzender
Ontvanger
Vertaling inhoud
15 december 2015
20:13:27 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Heb je een foto ervan om te sturen, zodat de man het kan zien
Medeverdachte [A] heeft de daaropvolgende dag een foto van een in zijn hand liggende revolver verzonden. De verdachte heeft die foto ontvangen, blijkens zijn daaropvolgende bericht (inhoud van dat bericht: “Oké”). [17]
Dit gesprek staat niet op zichzelf. In de avond van de daaropvolgende dag, op de 16e december dus, was de verdachte ter plaatse van het Blue Bay Resort met het kennelijke doel een voorverkenning uit te voeren. Die conclusie trekt het Hof op grond van de volgende omstandigheden. De zus van de verdachte, medeverdachte [C], heeft die avond als beveiliger van het Blue Bay Resort de hefboom opengedaan voor een naderende grijze [auto], hoewel collega’s even daarvoor juist via de portofoon hadden doorgegeven dat die auto moest worden tegengehouden. [18] De verdachte is door twee beveiligers herkend als een van de inzittenden. De ene beveiliger, [beveiliger 1], herkende de verdachte bij het zien van een foto in de Vigilante en de andere, [beveiliger 2], herkende hem bij een meervoudige fotoconfrontatie. [19] Anders dan de raadsvrouw is het Hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan aan deze herkenningen zouden moeten worden getwijfeld. Integendeel zelfs, de volgende WhatsApp-berichten vormen een bevestiging daarvan:
Datum en tijdstip
Verzender
Ontvanger
Vertaling inhoud
16 december 2015
20:57:53 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Nu
16 december 2015
20:58:18 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Ben je er, alles is ok
16 december 2015
20:58:22 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Nu broer
16 december 2015
20:58:37 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Dingen die lopen
16 december 2015
20:58:46 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Al klaar of nog niet
16 december 2015
20:58:57 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Rustig papa, nog niet papa
16 december 2015
20:59:09 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Ik app je broer
16 december 2015
20:59:22 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Meld me bij de post gelijk gelijk
16 december 2015
20:59:49 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Gelijk broer
16 december 2015
21:00:07 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Vergeet niet ik ben op straat
16 december 2015
21:01:07 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Nee zwager app je
16 december 2015
21:01:09 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Broer
16 december 2015
21:01:49 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Hoe is het met [naam]?
16 december 2015
21:01:54 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Hij is goed hij is thuis
16 december 2015
21:06:35 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Dus het is klaar
16 december 2015
21:07:25 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
E
16 december 2015
21:10:47 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
16 december 2015
21:11:47 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
16 december 2015
22:31:36 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Plan B
16 december 2015
22:31:39 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Niets
16 december 2015
22:32:21 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Nog niets
16 december 2015
22:33:10 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Gelijk gelijk laat mij weten
16 december 2015
22:33:10 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Figo (het Hof: oké)
16 december 2015
22:33:28 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Alles is goed aan het lopen
16 december 2015
22:33:32 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
16 december 2015
22:33:43 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Oké
16 december 2015
22:33:45 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Ik app je
16 december 2015
22:33:51 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Goed
16 december 2015
23:07:55 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
Nu laat mij weten hoe de stand van zaken is, ik ga hier naar beneden daarom, maar ik ben in afwachting
16 december 2015
23:08:01 uur
[B]
(de verdachte)
[C]
(medeverdachte)
16 december 2015
23:27:16 uur
[C]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Goed [20]
Op de camerabeelden van de beveiligingspost van het Blue Bay Resort is te zien dat medeverdachte [C] om 23:17:42 uur – en aldus tussen het laatste en het een-na-laatste bericht – de knop indrukt om de hefboom voor het uitgaande verkeer open te maken. Zij keek daarbij even in de richting van het ressort. Veertien seconden later kwam de [grijze auto] voorbijrijden. [21]
Niet onvermeld mag blijven verder dat de verdachte ook iemand heeft ingeschakeld voor de verkoop van sieraden, die bij de overval waren buitgemaakt. De raadsvrouw heeft zich tegen deze vaststelling gekeerd, maar dat pleidooi kan niet slagen. Het Hof is met het gerecht in eerste aanleg van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [getuige 1] – gelet op de gedetailleerdheid en de ondersteuning door WhatsApp-berichten die de verdachte en medeverdachte [A] met elkaar hebben gewisseld – als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“[B] heeft mij op het werk benaderd en zei dat zijn broer gouden sieraden had. Hij vroeg mij of ik die voor hem wilde verpanden. Ik had daar gezegd dat ik het voor hem kon doen met de voorwaarde dat ik er iets voor krijg.
Enkele dagen daarna ben ik met [B] naar een pandhuis in Punda gereden. Daar overhandigde [B] mij een zakje met een gouden polshorloge en gouden ketting. Ik ging naar binnen en overhandigde de medewerkster de ketting en zij heeft mij het geld betaald. Nadien reden wij naar de Chinese minimarket. Na ongeveer 10 tot 15 minuten kwam [A] vergezeld van nog een andere broer van hun bij ons. [A] heeft mij toen NAf 200,-- gegeven.
De volgende dag heb ik het horloge verpand bij het pandhuis in Dupont Mall. Ik heb hiervoor NAf 5.000,-- gekregen verdeeld in cash en een cheque. De bank wilde de cheque niet inwisselen en toen ben ik terug geweest naar het pandhuis waar ze me de rest van het geld contant hadden gegeven. Daarna heb ik [B] ontmoet en hem het geld gegeven. Hij heeft mij toen NAf 500,-- gegeven.” [22]
Dit vindt bevestiging in de volgende WhatsApp-berichten:
Datum en tijdstip
Verzender
Ontvanger
Vertaling inhoud
24 december 2015
10:26:32 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
[getuige 1] (het Hof: [getuige 1] [23] ) is erg kwaad
24 december 2015
10:27:17 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Waarom
24 december 2015
10:27:18 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Ze hebben hem een cheque gegeven
24 december 2015
10:27:56 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Hij bleef in de rij staan bij de bank, uiteindelijk was de cheque ongedekt
24 december 2015
10:28:14 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
En nu
24 december 2015
10:28:35 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Zonet zei hij tegen mij als hij klaar is, gaat hij weer naar de locatie terug. Hij wil geen klote cheque, geeft hem geld. Ze hebben hem een cheque gegeven, die ongedekt is. Hij laat me weten. Hij zal ze zeggen dat hij geen klote van check wil hebben. Hij wil geld. De cheque is ongedekt.
24 december 2015
10:31:29 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Wat is dat man? Hoe komt het dat de cheque ongedekt is. Hoe komt dat. Wat zijn de mensen er mee bezig? Wat is dit? Als ze hem dat niet kan teruggeven, Figo, zegt tegen hem om het ding terug te nemen. Neemt het ding terug.
24 december 2015
10:33:21 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Dat gaat hij ook nu doen
24 december 2015
10:55:03 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Laat me weten hoe het met hem is verlopen
24 december 2015
11:04:19 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Hij heeft ze al gebeld, ze hadden hem 2000 gegeven en de rest aan cheque
24 december 2015
11:16:59 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Uhmmm oké oké
24 december 2015
11:23:32 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Hij gaat toch vandaag de cheque wel ophalen
24 december 2015
12:20:43 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Hij is wel klaar
24 december 2015
12:30:35 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Oké
24 december 2015
12:30:50 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Neem het geld bij hem
24 december 2015
12:30:54 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Geef hem 300
24 december 2015
12:30:58 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Is goed toch?
24 december 2015
12:31:11 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
500 in twee dagen
24 december 2015
12:31:40 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Ja man
24 december 2015
13:22:25 uur
[A]
(medeverdachte)
[B]
(de verdachte)
Man, [bijnaam D] (het Hof: medeverdachte [D] [24] ) zei om er 5 van te maken
24 december 2015
13:26:06 uur
[B]
(de verdachte)
[A]
(medeverdachte)
Oké, goed [25]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 30 december 2015 nog sieraden van medeverdachte [A] heeft gekregen, dat daartussen ook een plaatje zat waarop de naam “[voornaam slachtoffer 1]” met diamanten steentjes stond gegraveerd, dat hij dat plaatje niet heeft willen verpanden, maar dat hij vervolgens wel een aantal van de andere sieraden heeft verpand bij Gold 2 Cash. [26] Een foto van deze sieraden is getoond aan [nabestaande slachtoffer 1], zoon van het overleden slachtoffer. Hij heeft verklaard dat deze sieraden van zijn vader waren. [27]
Voor het Hof vormen deze feiten en omstandigheden de belangrijkste bevestigingen van de herkenning door de getuige [slachtoffer 2]. De bewering van de raadsvrouw dat de verdachte een alibi heeft, kan het Hof niet volgen. De getuige [getuige 2] die dat zou moeten onderbouwen, is daarover zo wisselvallig en onzeker dat daaruit geen enkele conclusie valt te trekken. Daar komt bij dat de verdachte daarover eveneens bijzonder wisselvallig heeft verklaard:
  • op 30 januari 2016 heeft hij tijdens zijn tweede politieverhoor nog verklaard dat hij op 20 december 2015 thuis, op het adres [thuisadres], is gebleven;
  • op 1 februari 2016 heeft hij in het kader van de voorgeleiding tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij niet weet hoe het komt dat zijn telefoon een signaal heeft afgegeven in de buurt van Blue Bay, dat hij ’s middags met zijn zoon is gaan zwemmen en dat hij die avond gewoon thuis is gebleven;
  • op 2 februari 2016 heeft hij zich tijdens zijn derde politieverhoor beroepen op zijn zwijgrecht;
  • op 5 februari 2016 heeft hij tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij die zondag rond 18:00 uur naar bed is gegaan om de volgende dag vroeg naar zijn werk te kunnen gaan;
  • op 10 februari 2016 en 19 februari 2016, tijdens respectievelijk het vierde en het vijfde politieverhoor, heeft hij zich opnieuw beroepen op zijn zwijgrecht.
Eerst hierna is de verdachte met zijn vermeend alibi naar voren gekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij door zijn aanhouding zo was geschrokken dat hij “maar heeft gezegd dat hij op [thuisadres] was”, maar dat dit niet waar is en dat in werkelijkheid bij een Chinees restaurant in de buurt van het Blue Bay Resort was. Het Hof acht dat niet geloofwaardig. Het zou immers voor de hand hebben gelegen dat de verdachte, zeker nadat hem bij de voorgeleiding is voorgehouden dat zijn telefoon een zendmast in de buurt van het Blue Bay Resort heeft aangestraald en hij daarover met zijn raadsvrouw heeft kunnen overleggen, veel sneller op zijn aanvankelijke verklaringen zou zijn teruggekomen dan hij nu heeft gedaan.
Het Hof is gelet op dit alles met het gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het opgevoerde alibi als niet aannemelijk geworden terzijde moet worden geschoven.
Gelet daarop kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, naar het oordeel van het Hof redengevend worden geacht voor het bewijs van de aan de verdachte ten laste gelegde overval.
De verdachte heeft voor dit bewijs geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich niets te herinneren van de WhatsApp-berichten die hij op 15 december 2015 met medeverdachte [A] heeft gewisseld over een revolver. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde hij nog dat het “gewoon een gesprek was” en dat medeverdachte [A] hem “misschien een verkeerde foto heeft gestuurd”. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over het gebeuren op 16 december 2015 verklaard dat hij niet naar het Blue Bay Resort is geweest en dat hij ook niet met zijn zus (het Hof: [C]) heeft gesproken. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij daarover eerst verklaard dat hij zich de die dag met zijn zus gewisselde WhatsApp-berichten niet herinnerde om vervolgens – nadat hem de berichten waren voorgehouden – zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Over de verklaringen van de medeverdachte [getuige 1] over de verkoop van sieraden heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit valse verklaringen zijn, maar hij kon desgevraagd niet bedenken welke reden medeverdachte [getuige 1] daarvoor zou kunnen hebben gehad. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard niet te weten waarover de berichten gaan die hij met medeverdachte [A] via WhatsApp heeft gewisseld over het geld dat aan [getuige 1] moest worden gegeven. Deze verklaringen overtuigen geenszins. Het Hof kan daaraan dan ook geen geloof hechten.
Het Hof concludeert daarom dat de verdachte en zijn medeverdachte [A] degenen waren die gezamenlijk de overval op de woning hebben uitgevoerd. Zij waren de twee overvallers die in de woning aanwezig waren en beide ook geweld hebben gebruikt c.q. daarmee gedreigd. Anders dan de raadsvrouw meent, is daarmee evident sprake van medeplegen. Er is bewust en nauw samengewerkt door het tweetal. Het Hof is dan ook tot dezelfde slotsom gekomen als het gerecht in eerste aanleg, namelijk dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de overval.
Het verweer van de raadsvrouw wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een (woning)overval, die de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad.
Het gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest, met dien verstande dat hij zich conformeert aan het oordeel van het Hof voor wat betreft de door het gerecht in eerste aanleg gegeven strafkorting van 3 maanden voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft, bij wijze van een subsidiair standpunt, bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest zal worden opgelegd.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft met zijn broer [A], conform een uitvoerige voorbereiding, een overval voltrokken op twee kwetsbare slachtoffers, namelijk op de 74-jarige [slachtoffer 1] en de zwakbegaafde [slachtoffer 2] die op dat moment bij [slachtoffer 1] verbleef. Met gezichtsbedekking, tape en een schietklaar revolver togen zij naar de woning van [slachtoffer 1] op het Blue Bay Resort, waar een paar dagen ervoor al een voorverkenning had plaatsgevonden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden met geweld overmeesterd en gekneveld; zij werden bovendien met behulp van tape tot stilzwijgen gedwongen.
[Slachtoffer 1] was zo getapet – [slachtoffer 2] omschreef het ter terechtzitting in hoger beroep treffend: “heel zijn gezicht, helemaal rondom” – dat zijn luchtwegen werden geblokkeerd. De verdachten hebben zich om hem in het geheel niet bekommerd. Integendeel zelfs, niet werd nagelaten om hem een nog grotere schrik aan te jagen door ook twee schoten te lossen. De verdachten hebben de kluis met inhoud uit de woning gesleept en deze vervolgens samen met de Jeep van [slachtoffer 1] weggenomen. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden aan hun lot overgelaten. Voor [slachtoffer 1] bleek dat fataal te zijn. Hij is door verstikking om het leven gekomen. Een verstikkingsdood treedt niet onmiddellijk in; het kan niet anders dan dat hij een afschuwelijke dood is gestorven.
Het Hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Het gerecht in eerste aanleg heeft terecht overwogen dat de overval lafhartig en schokkend is. De familie van slachtoffer [slachtoffer 1] en haar naaste omgeving is een immens en onherstelbaar verdriet aangedaan. Wat [nabestaande slachtoffer 1] – de zoon van het slachtoffer – in het kader van zijn vordering tot schadevergoeding over de gevolgen van het strafbare feit naar voren heeft gebracht, maakt de enorme impact die het verlies van zijn vader op zijn leven en dat van de andere gezinsleden heeft, pijnlijk duidelijk.
Slachtoffer [slachtoffer 2], die niet alleen de dood van zijn ‘Tio [voornaam slachtoffer 1]’ van dichtbij heeft moeten meemaken, maar ook zelf is geconfronteerd met geweld en bedreiging met geweld, kampte ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk nog steeds met angstgevoelens.
Het Hof slaat ook acht op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Buiten het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, spreekt echter vrijwel niets in zijn voordeel. De verdachte heeft geen opening van zaken gegeven, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en geen enkel berouw getoond. Dat zal het verwerkingsproces van de nabestaanden van [slachtoffer 1] niet bevorderen. De verdachte is, zo blijkt uit het psychologisch rapport dat over hem is opgemaakt, volledig toerekeningsvatbaar en de kans op recidive wordt ingeschat op gemiddeld.
Het Hof kan de raadsvrouw niet volgen in haar straftoemetingsverweer. Het behoeft geen betoog dat gelet op deze feiten en omstandigheden niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het Hof is met eenparigheid van stemmen tot de slotsom gekomen dat de door het gerecht in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf niet geheel recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. In het bijzonder de in eerste aanleg nog niet bewezen omstandigheid dat tijdens de woningoverval ook schoten zijn gelost, noopt naar het oordeel van het Hof tot strafverhoging. Het Hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren passend en geboden is. Het Hof is met het gerecht in eerste aanleg van oordeel dat een strafkorting van 3 maanden op zijn plaats is voor het feit dat de verdachte langer dan de toegestane 10 dagen in een politiecel heeft doorgebracht. De verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 9 maanden met aftrek van het door de verdachte ondergane voorarrest.
Vorderingen benadeelde partijen
Het Hof is ten aanzien van de vordering die [nabestaande slachtoffer 1] heeft ingediend en in hoger beroep heeft gehandhaafd, met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat deze niet van zodanige aard is dat deze zich leent voor een beslissing in een strafzaak. Het Hof verenigt zich daarom met de beslissing van het gerecht in eerste aanleg tot niet-ontvankelijkverklaring.
Het Hof is daarnaast eveneens met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich tegen deze toewijzing gekeerd en aangevoerd dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven dat hij geen last meer ervaart. Volgens de raadsvrouw kan daarom niet worden vastgesteld dat hij immateriële schade heeft geleden.
Het Hof deelt dat standpunt niet en acht aannemelijk dat de benadeelde partij, in aanmerking genomen wat hem is overkomen, nog altijd kampt met angstgevoelens.
Uit de stukken die bij de vordering zijn overgelegd, komt naar voren dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde letsel aan zijn schoudergewricht heeft opgelopen en dat hij een verdergaande psychologische begeleiding nodig had.
Daarmee is met voldoende concrete gegevens onderbouwd dat als gevolg van het bewezen verklaarde de psychische schade van de benadeelde partij is toegenomen. De toegenomen psychische schade kan met andere woorden naar objectieve maatstaven worden vastgesteld.
Het Hof is met het gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat het gevorderde bedrag van NAf 5.000,-- billijk en niet bovenmatig is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds door het gerecht in eerste aanleg aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 395 en 413 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het gerecht in eerste aanleg met inachtneming van het vorenoverwogene, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 12 (twaalf) jaren en 9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.E. van der Spoel, D. Radder en H. de Doelder, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 5 oktober 2017.
mr. T.E. van der Spoel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het Hof heeft geconstateerd dat de rechter van het gerecht in eerste aanleg het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2016 heeft hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing ter terechtzitting van 13 juli 2016, terwijl de zaak op die terechtzitting door een andere rechter was behandeld. Nu dat kennelijk met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft plaatsgevonden en zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien in welk te respecteren belang de verdachte zou zijn getroffen, volstaat het Hof met een constatering hiervan (vgl. HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8797).
2.Verwijzing zonder bewijsbestemming: proces-verbaal van bevinding WhatsApp-gesprekken telefoon Etienne d.d. 11 februari 2016, pagina 262 van het dossier.
3.Proces-verbaal van getuige d.d. 21 december 2015, pagina 34 van het dossier.
4.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 10 februari 2016, pagina 207-208 van het dossier.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 191 van het dossier.
6.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 27 september 2016, pagina 122-123 van het aanvullend dossier.
7.Proces-verbaal van 1e (sociaal) verhoor verdachte d.d. 29 januari 2016, pagina 29 van zijn persoonsdossier.
8.Proces-verbaal van bevindingen Samsung Galaxy S5 mini d.d. 3 februari 2016, pagina 170-172; proces-verbaal van bevindingen herkenning masker d.d. 10 februari 2016, pagnia 204-206; proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 194 van het dossier.
9.Proces-verbaal van bevinding beelden witte Kia Rio bij Prowin Motors d.d. 28 december 2015, pagina 89-90 van het dossier.
10.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte d.d. 29 januari 2016, pagina 26 van zijn persoonsdossier.
11.Proces-verbaal van huiszoeking Seroe Loraweg #20 d.d. 29 januari 2016, pagina 12-13 van het persoonsdossier van verdachte.
12.Proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 193 van het dossier.
13.Een in hoger beroep ingebracht proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 12 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (hoofdagent en senior forensisch rechercheur bij het Team Forensisch Opsporing Curaçao), met als registratienummer 035/2017.
14.Proces-verbaal van horen getuige d.d. 21 februari 2016, pagina 194 van het dossier.
15.Een in hoger beroep ingebracht schriftelijk bescheid, te weten een stuk met daarin veiliggestelde WhatsApp-gesprekken van de telefoon van [B].
16.Een in hoger beroep ingebracht proces-verbaal met betrekking tot vuurwapens in zaak Blue Bay d.d. 13 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2 en [verbalisant 3] (respectievelijk buitengewoon agent van politie en hoofdagent van politie bij het Korps Politie Curaçao), met als registratienummer 2015200435.170202.1015.
17.Een in hoger beroep ingebracht schriftelijk bescheid, te weten een stuk met daarin veiliggestelde WhatsApp-gesprekken van de telefoon van [B].
18.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte d.d. 29 januari 2016, pagina 242 van het dossier; proces-verbaal van getuige d.d. 9 februari 2016, pagina 218-219 van het dossier; proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 februari 2016, pagina 224-225 van het dossier; proces-verbaal van getuige d.d. 8 maart 2016, pagina 269-270 van het dossier.
19.Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 februari 2016 met bijlage, pagina 225-227 van het dossier; proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 8 maart 2016, pagina 272-273 van het dossier.
20.Proces-verbaal van bevinding whatsapp-gesprekken telefoon [C] met bijlage d.d. 11 februari 2016, pagina 260-261.
21.Proces-verbaal van bevindingen analyse videobeelden d.d. 19 februari 2016, pagina 231-240.
22.Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte d.d. 24 februari 2016, pagina 139-141 van het dossier.
23.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte d.d. 23 februari 2016, pagina 128 van het dossier.
24.Proces-verbaal van 2de verhoor verdachte d.d. 30 januari 2016, pagina 36 van het persoonsdossier van de verdachte.
25.Proces-verbaal van bevinding WhatsApp-gesprekken telefoon [B] d.d. 11 februari 2016, pagina 109-112 van het dossier.
26.Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte d.d. 24 februari 2016, pagina 141-142 van het dossier.
27.Proces-verbaal van bevinding tonen foto’s d.d. 28 februari 2016, pagina 157.