ECLI:NL:OGHACMB:2017:201

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
100.00025/14 en H 36/2015
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling van voormalig parlementslid voor ambtelijke omkoping met strafvermindering door orkaan Irma

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van een voormalig parlementslid van Sint Maarten, dat was veroordeeld voor ambtelijke omkoping. De verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in Sint Maarten, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en ontzetting uit het recht om ambten te bekleden en zich verkiesbaar te stellen voor een periode van 5 jaren. De zaak kwam in hoger beroep na een vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. Het Hof heeft de veroordeling bevestigd, maar de straf verminderd tot 17 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De strafvermindering werd deels gerechtvaardigd door de ravage die orkaan Irma had aangericht. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het aannemen van giften van een bordeelhouder, wetende dat deze giften bedoeld waren om hem te bewegen om in strijd met zijn plicht als ambtenaar iets te doen. Het Hof oordeelde dat de verdachte het vertrouwen dat in hem als ambtenaar was gesteld, ernstig had beschaamd. De uitspraak benadrukt de ernst van ambtelijke omkoping en de gevolgen daarvan voor de integriteit van het openbaar bestuur.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV
Datum uitspraak: 13 december 2017
Zaaknummer: H 36/2015
Parketnummer: 100.00025/14
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 6 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte B],

geboren op [een datum in het jaar] 1965 in Sint Maarten,
wonende in Sint Maarten, [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 mei 2014, 21 augustus 2014, 26 augustus 2014, 14 januari 2015, 11 februari 2015, 12 februari 2015 en 13 februari 2015, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen. [1] Het is voorts gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 en 11 augustus 2017 in Sint Maarten; dat onderzoek is op 23 augustus 2017 gesloten in Curaçao en daarna – vanwege de gevolgen van de orkaan Irma – heropend om op 22 november 2017 in Curaçao, via een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten, actuele informatie te vergaren over de actuele omstandigheden van de verdachte.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. R.R.H. Richardson, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen en munitie. De onder 1 ten laste gelegde ambtelijke omkoping is bewezen verklaard en de verdachte is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en ontzetting uit het recht tot het bekleden van ambten voor een periode van 5 jaren en het recht te worden verkozen bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen, telkens voor een periode van 5 jaren. Daarnaast zijn een pistool en munitie onttrokken aan het verkeer.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich derhalve ook tegen de door het Gerecht in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (hierna: SvNA) staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. De vrijspraak is daarom beschermd. Bijgevolg is het vonnis waarvan beroep slechts aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de onder 1 ten laste gelegde ambtelijke omkoping.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het Hof tot een andere bewezenverklaring, strafmaat/strafoplegging en beslissing ten aanzien van het in beslag genomen pistool komt dan het Gerecht in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na de wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2015 en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 30 september 2012 te Sint Maarten, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
als ambtenaar, te weten als onafhankelijk Statenlid van het land Sint Maarten, (telkens) (een) gift(en) of (een) belofte(n), afkomstig van en/of gedaan door of namens [medeverdachte A] en/of [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]), te weten
- een geldbedrag van in totaal $ 150.000,- (USD) en/of het equivalent van dat geldbedrag in Antilliaanse guldens, althans geld,
heeft aangenomen, (telkens) wetende dat deze/die gift(en) en/of belofte(s) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het:
(anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [medeverdachte A] en/of [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) en/of
aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [medeverdachte A] en/of [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) en/of teneinde (aldus) voor hem/hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of teneinde te bewerkstelligen dat hij, verdachte, zou bevorderen en/of zorgdragen en/of opdragen en/of zich er voor zou inspannen dat:
  • het verzoek om wijziging van een vestigings/c.q. exploitatievergunning (Operational License), betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) door het Ministerie van Economische zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling met voorrang in behandeling wordt genomen en/of (versneld) wordt afgehandeld en/of
  • het verzoek om wijziging van een vestigings/c.q. exploitatievergunning (Operational License), betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] door het Ministerie van Economische Zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling wordt ingewilligd en/of verleend en/of toegekend en/of
  • het (mondelinge) verzoek om verruiming van de openingstijden, betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) door het Ministerie van Economische zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling met voorrang in behandeling wordt genomen en/of (versneld) wordt afgehandeld en/of
  • het (mondelinge) verzoek om verruiming van de openingstijden, betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) door het Ministerie van Economische zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling wordt ingewilligd en/of verleend en/of toegekend en/of
  • het verzoek om verhuizing van [bedrijf van medeverdachte A], althans van de registratie van de wijziging van het vestigingsadres (van het adres [adres 2] naar [adres 3], althans [adres 1], te Simpsonbay ) door het Ministerie van Economische zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling met voorrang in behandeling wordt genomen en/of (versneld) wordt afgehandeld en/of
  • het verzoek van verhuizing van [bedrijf van medeverdachte A], althans van de registratie van de wijziging van het vestigingsadres (van het adres [adres 2] naar [adres 3], althans [adres 1], te Simpsonbay ) door het Ministerie van Economische zaken en/of een bevoegde overheidsinstelling wordt ingewilligd en/of verleend en/of toegekend en/of
  • de duur van de tewerkstellingsvergunning van een of meer van de in [bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] werkzame dames wordt verlengd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
(i). er is sprake geweest van een ‘trial by media’ vanwege de rol die de Tweede Kamer van Nederland, de premier van Nederland en de Staten van Sint Maarten hebben gespeeld;
(ii). zonder toestemming van de rechter-commissaris en voordat het Hof de vervolging van de verdachte heeft bevolen, heeft het openbaar ministerie vervolgingshandelingen verricht door over te gaan tot doorzoeking van de woning van de verdachte, het kantoor van de verdachte en de fractiekamer in het parlementsgebouw.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt vooropgesteld dat het in artikel 413 SvNA bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daar komt bij dat de toepassing van dat rechtsgevolg is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen en dat telkens rekening dient te worden gehouden met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond.
Van de verdediging mag worden verlangd dat aan de hand van deze beoordelingsfactoren – het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond – duidelijk wordt gemotiveerd waarom een vermeend vormverzuim tot het zwaarste rechtsgevolg dient te leiden. Aan dit vereiste heeft de verdediging niet voldaan. Alleen daarom al kan het verweer worden gepasseerd. Desalniettemin zal het Hof op de afzonderlijke onderdelen van het verweer ingaan.
(i).
De aanleiding voor dit strafrechtelijke onderzoek is de berichtgeving op 7 maart 2013 op de website van het Nederlandse dagblad De Telegraaf en op 8 maart 2013 in het lokale dagblad The Daily Herald. Die berichtgeving gaat over de gelekte camerabeelden, die op de website van De Telegraaf (en later ook op de website van The Daily Herald) zijn gedeeld en waarop te zien is dat een bordeeleigenaar stapeltjes bankbiljetten overhandigt aan een parlementariër, terwijl te horen is dat zij over vergunningaanvragen spreken. Het behoeft geen verbazing te wekken dat dergelijke beelden de aandacht van de media trekken en de gemoederen bezighouden. Het Gerecht in eerste aanleg heeft daarom terecht overwogen dat “de media-aandacht in deze zaak, gelet op de aard hiervan, een normaal uitvloeisel is geweest van journalistiek onderzoek”. De media en de politici hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid, die het vervolgingsrecht van het openbaar ministerie in beginsel niet raakt. Dat is slechts anders, indien zij in die verantwoordelijkheid ernstig zijn tekortgeschoten en een of meer met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren daaraan debet of mede debet zijn geweest. In dit geval is gesteld noch aannemelijk geworden dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren direct of indirect verantwoordelijk zijn geweest voor het lekken van de beelden naar de media. Evenmin is aannemelijk geworden dat zij zich op een andere ontoelaatbare wijze hebben gemengd in de berichtgeving van de media of dat zij zich daarover tendentieus hebben uitgelaten in de richting van politici. Het openbaar ministerie kan daarvoor dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden.
(ii).
De Staatsregeling van Sint Maarten en de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers bieden een politiek gezagsdrager – en dat was de verdachte indertijd – extra bescherming teneinde te waarborgen dat deze niet op ongenoegzame gronden zijn politieke functie verliest of in de uitoefening van die functie wordt geschorst.
Die bescherming bestaat daarin dat vervolging van een van misdrijf verdachte politieke gezagdrager slechts plaatsvindt na een bevel tot vervolging van het Hof (artikel 123, eerste lid, van de Staatsregeling juncto artikel 2 van de Landsverordening).
Het Hof heeft die vervolging op 30 september 2013 bevolen. De vraag die thans ter beoordeling van het Hof voorligt, is of de huiszoekingen die voor dit vervolgingsbevel zijn verricht in de woning van de verdachte, het kantoor van de verdachte en de fractiekamer in het parlementsgebouw als rechtmatig kunnen worden beschouwd.
Van belang daarbij is dat de officier van justitie deze huiszoekingen heeft gevorderd in zowel de zaak van de verdachte als de zaken van de medeverdachten [medeverdachte A] en [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) en dat de rechter-commissaris de daarvoor vereiste dringende noodzaak aanwezig heeft geacht, maar de huiszoekingen slechts in de zaken van de medeverdachten heeft toegestaan.
De rechter-commissaris heeft de vordering in de zaak van de verdachte afgewezen met de redenering dat die vordering moet worden aangemerkt als een daad van vervolging als bedoeld in de Staatsregeling en de Landsverordening. Het Hof heeft het daartegen ingestelde beroep afgewezen (Hof 15 maart 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:77); het Gerecht in eerste aanleg heeft zich vervolgens achter de rechter-commissaris en het Hof geschaard. Het Hof is evenwel in een andere zaak gemotiveerd van zijn eerdere beslissing teruggekomen (Hof 2 maart 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:10). Daartoe werd onder meer het volgende overwogen:
“Het is (…) niet gerechtvaardigd dat een politiek gezagdrager een verdergaande bescherming tegen strafvervolging geniet dan voortvloeit uit de tekst en strekking van de Staatsregeling en de Landsverordening.
De term "vervolging" in art. 123 lid 1 Staatsregeling en art. 2 Landsverordening moet tegen die achtergrond worden uitgelegd. De uitleg van deze term behoeft niet overeen te komen met de uitleg die bijvoorbeeld toekomt aan de term "daad van vervolging" in art. 1:147 Sr, die betrekking heeft op stuiting van de verjaring van het recht tot strafvordering, of aan de term "ingestelde vervolging" ("criminal charge") in art. 6 EVRM, die betrekking heeft op de vraag in welke gevallen men recht heeft op een eerlijk proces. Ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betreffende de vraag op welk moment de redelijke termijn van art. 6 EVRM aanvangt, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag in welke gevallen sprake is van "vervolging" als bedoeld in art. 123 lid 1 Staatsregeling en art. 2 Landsverordening. (…)
Ook om recht te doen aan de strekking van de Staatsregeling en de Landsverordening is (…) niet nodig dat de term zo ruim wordt uitgelegd. (…) Die ruime uitleg zou (…) tot ongerijmd gevolg hebben dat opsporingsmiddelen die naar hun aard onaangekondigd dienen te geschieden – zoals niet alleen het aftappen van gegevensverkeer, maar ook huiszoeking – ten aanzien van verdachte politieke gezagdragers niet effectief kunnen worden ingezet, nu art. 5 van de Landsverordening bepaalt dat de politiek gezagdrager op de vordering moet worden gehoord, althans behoorlijk daartoe moet worden opgeroepen. Er zijn geen aanwijzingen dat een dergelijk gevolg door de Staatsregeling en de Landsverordening is beoogd. (…)
Voor een huiszoeking is een voorafgaand vervolgingsbevel van het Hof dus niet vereist. In zoverre komt het Hof terug van zijn beslissing in de beschikking van 15 maart 2013 (…).”
De raadsman heeft zich gekeerd tegen deze laatste beslissing. Volgens hem is de gegeven interpretatie onjuist en komt door de handelwijze van het Hof – terugkomen van een eerdere beslissing – het rechtszekerheidsbeginsel in het gedrang. Het Hof deelt dit standpunt niet. Ook in deze zaak wordt, met verwijzing naar de beschikking van 2 maart 2016, geoordeeld dat het ontbreken van een vervolgingsbevel op het tijdstip van de huiszoeking niet meebrengt dat die huiszoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat eerder in een de verdachte meer welgevallige zin is geoordeeld, maakt nog niet dat het daarvan terugkomen een schending van de rechtszekerheid oplevert, laat staan dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging moet leiden. De aangevallen interpretatie biedt een politiek gezagdrager nog steeds de aanvullende bescherming die nodig is om niet op ongenoegzame gronden de politieke functie te verliezen of in de uitoefening daarvan te worden geschorst.
Het verweer wordt daarom in al zijn onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2011 tot en met 30 september 2012 te Sint Maarten, meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
als ambtenaar, te weten als onafhankelijk Statenlid van het land Sint Maarten,
(telkens) (een
)gift
(en) of (een) belofte(n),
afkomstig van en/ofgedaan door
of namens[medeverdachte A]
en/of [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]), te weten
-
een geldbedrag van in totaal $ 150.000,- (USD) en/of het equivalent van dat geldbedrag in Antilliaanse guldens, althansgeld,
heeft aangenomen,
(telkens)wetende dat
deze/die gift
(en) en/of belofte(s)aan hem, verdachte, werd
(en)gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen
of na te laten, te weten het:
(anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van
[medeverdachte A] en/of[bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) en/of
aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [medeverdachte A] en/of [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) en/ofteneinde
(aldus)voor
hem/haar/heneen voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of teneinde te bewerkstelligen dat hij, verdachte, zou bevorderen en/of zorgdragen en/of
opdragen en/ofzich er voor zou inspannen dat:
  • het verzoek om wijziging van een vestigings
  • het verzoek om wijziging van een vestigings
  • het (mondelinge) verzoek om verruiming van de openingstijden, betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) door het Ministerie van Economische
  • het (mondelinge) verzoek om verruiming van de openingstijden, betrekking hebbend op het adres [adres 1] ([bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) door het Ministerie van Economische
  • het verzoek
  • het verzoek
  • de duur van de tewerkstellingsvergunning van een of meer van de in [bedrijf van medeverdachte A]/[handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] werkzame dames wordt verlengd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen [2]
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Voor zover een plaatsaanduiding in de bewijsmiddelen ontbreekt stelt het Hof vast dat de omschreven feiten en omstandigheden zich afspelen in Sint Maarten.
1.Naar aanleiding van berichten in de media is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen onafhankelijk parlementariër [naam van de verdachte] (Hof: de verdachte), [medeverdachte A] en [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]). Het dagblad “The Daily Herald” heeft, daartoe gevorderd door het openbaar ministerie in Sint Maarten, videobeelden verstrekt waarop de berichtgeving betrekking had. De verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben de beelden, die zijn voorzien van geluid, bekeken en beluisterd.
De verbalisanten zagen op de beelden dat als aanvangstijdstip 30 september 2012 te 05:18:25 PM was vermeld en als eindtijdstip 30 september 2012 te 05:26:02 PM.
Op de eerste beelden is te zien dat [medeverdachte A] achter een bureau zit, waarna op een gegeven moment [verdachte] binnenkomt en op een stoel voor dat bureau plaatsneemt.
In onderstaand schema is, voor zover in dit kader van belang, de omschrijving opgenomen van hetgeen zich heeft afgespeeld. Daarin zijn handelingen van verdachten cursief gezet.
Tijdstip
Beschrijving verbalisanten
05:18:38 PM
[verdachte]
Say… The minister… was trying to meet you before… but then it tight nuh…
05:18:48 PM
[medeverdachte A]
One second [verdachte]… what things we need now? … Do we know that?
05:18:56 PM
[verdachte]
We need a the copy… oke the license… from [betrokkene 4]… that… heb je dat?
[medeverdachte A]
Ja… heb ik…
05:19:48 PM
[medeverdachte A]
Nou een ander vraagje… omdat ehhh… vergeet het verhuis als alstublieft niet… verhuisadres…
05:19:48 PM
[verdachte]
No… I then… we have that already… from uhh [adres 1]… you going… you coming from the [adres 2]….?
[medeverdachte A]
Nou… nou…. Kan die er alsjeblieft inzetten… dat wij de… dat hadden we… dat was normaal bij Maho… dat sluitingstijd 5 uur ochtend is of zo… weet je wel… dat het niet… dat ze gaan zeggen… je moet dicht om 5 uur of 4 uur. Je weet maar nooit hoe ze weer eens gaan zeggen… ja alle bedrijven moet zo en zo laat dicht… al die bullshit…
[verdachte]
But how late you could close then?
[medeverdachte A]
Nou… omdat het nooit is overgeschreven is van Maho… dat is het verhaal… ze kunnen niks doen… maar… ik bedoel ze kunnen lastig…
05:20:15 PM
[verdachte]
Ok well… then… ok, I will have to tell him…
05:20:52 PM
[medeverdachte A]
Oke… [betrokkene 4] papier… registratie… Kamer van Koophandel… license wat ik gehad heb in 2006… verhuis… Ehhh… oke… dat regel jij… verhuis… ehh
05:21:00 PM
[verdachte]
No… we already have that, remember that day you gave me the paper… [adres 2]… Maho… [adres 2]… to [adres 1]… [adres 1]…
05:21:12 PM
[medeverdachte A]
Hey… niet… niet gelijk schreeuwen… maar ik heb 15… heb ik nou op het moment alleen… ja maar… we zijn er bijna man… Wij zijn er bijna… toch bijna geregeld…
[verdachte]
I need… I go tomorrow with ehmm…
[medeverdachte A]
[medeverdachte A] staat op van zijn stoel en haalt een stapel vermoedelijk (Hof: op basis van de overige bewijsmiddelen blijkt dat dit vermoeden van de verbalisanten juist is) bankbiljetten uit een kast.
[medeverdachte A]
We zijn er bijna… nou nog alleen 30 nog… zo dat is… weet je waarom… we hebben een fucking rustige maand… ik kan gewoon niet te veel uit de zaak halen… wacht effe. Als ik te veel uit de zaak haal, valt dat op natuurlijk…
05:21:51 PM
[medeverdachte A]
[medeverdachte A] overhandigt het stapeltje bankbiljetten aan [verdachte].
[medeverdachte A]
Snap je wat ik bedoel?... Ik heb nou mijn eigen salaris erbij gedaan… Van september en van ehh.. oktober… Ik wil er ook zo snel mogelijk van af [verdachte]…
[medeverdachte A]
Terwijl hij dit zegt, haalt hij drie stapels bankbiljetten uit de lade en legt deze op tafel voor [verdachte].
05:22:21 PM
[verdachte]
I told you… Listen here… I told you from day one… we… we… I don’t think that you trust us or whatever…
[verdachte]
[verdachte] neemt de stapeltjes bankbiljetten van het bureau, bekijkt het geld en plaatst deze tussen zijn benen.
05:22:25 PM
[medeverdachte A]
Ik wil er ook zo snel mogelijk van af.
05:22:40 PM
[verdachte]
We… we definitely ehmmm… get that thing with the Immigration… [betrokkene 5]
[medeverdachte A]
With who?
[verdachte]
The last time while you was away… [medeverdachte C] told me… I think that you wanted to extend one of the girls… some girls… they stay…
05:22:59 PM
[medeverdachte A]
Noo… sometimes… soms he… meiden die zijn echt goed… die willen dan… Ik geef nou een voorbeeld… die we nou net aangenomen hebben, kunnen tot eind februari blijven. Ik zou ze het liefst nog een week of twee erbij willen hebben, niet meer… de moeten gewoon gaan, maar dan hebben ze er net de Heineken Regatta erbij… snap je… ze zitten nou op…
05:23:06 PM
[verdachte]
But i can work with [betrokkene 5]… That’s why I am telling you…
[medeverdachte A]
Dat is goed…
05:23:28 PM
[medeverdachte A]
Hey luister wat is dat verhaal nou… met die fucking [betrokkene 7] bullshit. Hey ik heb het gewoon gehoord he! … Dat [betrokkene 7]… ehhh… tegen jou aan loopt te lullen…
05:23:45 PM
[verdachte]
… Listen, fuck him… we control the government. I don’t mess with him and I just told him the time when I think, listen don’t… Just do what the fuck you got to do…
05:23:58 PM
[verdachte]
Call me… when you reach… call me. Then I’ll go to the girl, because he appoint a lady to work along with me on this.
05:24:57 PM
[medeverdachte A]
… You wanna have a drink?
[medeverdachte A]
[medeverdachte A] staat op.
[verdachte]
[verdachte] pakt de stapeltjes bankbiljetten tussen zijn benen en staat op.
05:25:05 PM
[verdachte]
Ehh… Okay, give me a… we have to put this shit away
[medeverdachte A]
Put it in your zak joch…
[verdachte]
[verdachte] doet de bankbiljetten in zijn rechter broekzak.
[medeverdachte A]
Nu maar hopen dat je niet overvallen wordt… Hahaha… [3]
2.Verbalisant Marchena heeft op 19 april 2013 bij de afdeling Economische Vergunningen van het Ministerie van Toerisme en Economische Zaken van Sint Maarten in beslag genomen documenten onderzocht, die betrekking hebben op [bedrijf van medeverdachte A] (dat onder de naam van [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] handelt). Zij heeft daarover het volgende gerelateerd:

“Bij besluit van 23 mei 2006 werd aan [bedrijf van medeverdachte A]/[medeverdachte A] een vergunning verleend tot het houden van een koffiehuis en restaurant A, ter exploitatie in perceel [adres 2], onder de naam [bedrijf 2].

Bij besluit van 21 juni 2006 is een vergunning verleend aan [bedrijf van medeverdachte A]/[medeverdachte A] voor het vestigen en drijven van een onderneming te [adres 2] (vestigingsvergunning/operational license).
Bij besluit van 21 juni 2006 is een vergunning verleend aan [medeverdachte A] om op te treden als directeur van [bedrijf van medeverdachte A]
[bedrijf van medeverdachte A]/[medeverdachte A] heeft op 27 juni 2006, naar aanleiding van zijn verzoek d.d. 15 april 2006, toestemming gekregen van het Bestuurscollege om een stripclub aan [adres 1] in het gebouw van [bedrijf 1] te mogen opereren.
[Bedrijf 1]. beschikt over een hotelvergunning, handelend onder de naam “[bedrijf 1]”, en een koffiehuis/restaurant A-vergunning, handelend onder de naam “[bedrijf 3]”, met sluitingstijd 12:00 uur middernacht.
[Bedrijf van medeverdachte A]/[medeverdachte A] heeft op 3 juli 2006 een verzoek ingediend bij Economische Zaken om het adres van [bedrijf van medeverdachte A] te wijzigen van [adres 2] naar [adres 3] (het Hof begrijpt gelet op de opmerking aan het slot van het proces-verbaal en de verklaringen van [medeverdachte A]: [adres 1]) te Simpson Bay.
Opgemerkt wordt dat tussen de stukken met betrekking tot dit verzoek van [medeverdachte A] geen brief/antwoord/besluit van het Bestuurscollege ligt.” [4]
3.In de stukken bevindt zich ook een door [medeverdachte A] namens [bedrijf van medeverdachte A] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) ingediend verzoek, binnengekomen op 26 maart 2007 en inhoudende onder meer een aanvraag voor “additional closing hours – untill: 06.00 AM”. [5]
4.medeverdachte A] heeft tijdens zijn eerste verhoor het volgende verklaard:

“Mij zullen vragen worden gesteld over de opname van een gesprek met parlementariër [verdachte]. Mij wordt gevraagd waar en wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden. De plaats is mijn kantoor te [adres 1]. Ik ga ervanuit dat de datum en het tijdstip op de beelden, dus 30 september 2012 tussen 05:18:25 en 05:26:02 PM, kloppen.

Mij worden fragmenten van de videobeelden getoond. [Verdachte] zegt tegen mij dat de minister mij wilde ontmoeten. Mij wordt gevraagd welke minister dat was. De minister van Economische Zaken, [betrokkene 6].
Bij het fragment waar ik aan [verdachte] vraag wat ik nodig heb voor de adreswijziging, zegt [verdachte] dat ik de vergunning van [betrokkene 4] en de registratie van de Kamer van Koophandel nodig heb. De bedoeling is dat minister [betrokkene 6] deze stukken krijgt.
Mij wordt gevraagd wat de vergunning van [betrokkene 4] is. Ik heb deze aanpassende vergunning in 2011 gekregen van de minister van justitie [betrokkene 4]. Hierop staat het juiste adres van mijn bedrijf, [adres 1]. In maart 2011 heeft de minister van justitie, [betrokkene 4], de vergunning voor animeermeisjes/danseressen aangepast naar 35 meisjes/danseressen.
In dit fragment praten [verdachte] en ik over de vergunning van 2006, om die bij te doen in de enveloppe met documenten die nodig zijn voor de adreswijziging. Ik heb ook aan [verdachte] gevraagd om niet te vergeten om de vergunning van maart 2011 bij de documenten te doen.
Over het fragment waar ik [verdachte] vraag om rekening te houden met de sluitingstijden, kan ik het volgende zeggen. Ik had voor [adres 2] een sluitingstijd van 05:00 uur (AM). Bij controle van Economische Zaken, arbeid, brandweer die worden geassisteerd door VKS, kunnen ze lastig doen omdat de verhuizing nog niet is geregeld. Bij de laatste controle heb ik mijn vergunning van [adres 2] getoond en ze hebben mij gezegd dat ik het adres moet wijzigen. Dat was ergens in juni 2012. Verder zei ik tegen [verdachte] dat ik tot 05:00 uur (AM) wilde openblijven, wat dezelfde sluitingstijd is als wat ik bij [adres 2] had.
Jullie tonen mij een fragment waar ik aan [verdachte] vraag niet gelijk te schreeuwen, omdat ik alleen vijftienduizend gulden had. En ik had hem beloofd dat ik het laatste deel in een keer zou betalen. Ik had hem beloofd dat ik het laatste deel in een keer zou betalen. Ik heb hem hiervoor reeds dertigduizend gulden in zes termijnen betaald. De eerste betaling was in augustus 2011.
Jullie tonen mij een fragment waar ik tegen [verdachte] zeg dat wij er bijna zijn en hem een stapeltje van tweeduizendvijfhonderd US dollars overhandig. Ik nam toen drie stapeltjes en overhandigde deze aan [verdachte]. In totaal heb ik hem toen achtduizendvijfhonderd US dollar gegeven.
Mij wordt gevraagd welke frequentie er was in de betaling en welke bedragen per keer. Zes keer vijfduizend en een keer vijftienduizend (Hof: gulden). Mij wordt gevraagd wanneer en waar de betalingen hebben plaatsgevonden. Allemaal bij [bedrijfsnaam] ([handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) buiten en slechts die ene keer op 30 september 2012 in mijn kantoor. Ik ben begonnen te betalen in augustus 2011 en vervolgens vijf keren om de maand en die ene keer in mijn kantoor. Dus ik heb zeven keer betaald.” [6]
Tijdens zijn tweede politieverhoor heeft [medeverdachte A] voorts het volgende verklaard:
“Mij wordt gevraagd wanneer ik een onderneming ben gaan exploiteren aan [adres 1]. In 2006. Mij wordt gevraagd naar het precieze adres van de onderneming. Het adres is [adres 1].
Mij wordt gevraagd wat de naam van deze onderneming is en wat voor onderneming het is. Het is [bedrijf van medeverdachte A] (meegenomen van [adres 2]). Met [bedrijf van medeverdachte A] heb ik [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] opgericht. [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] is een ‘Adult Entertainment-bedrijf’. Voor de adult entertainment heb ik rond april 2006 apart een vergunning aangevraagd. [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] heeft een restaurant gedeelte, dat [bedrijf] heet.
Mij wordt gevraagd of ik persoonlijk met de minister van Economische Zaken, [betrokkene 6], over de adreswijziging heb gesproken. Ja. Ik heb hem in de tijd zeker twee keer gesproken. Beide keren bij [bedrijfsnaam]. Het ging een keer over de adreswijziging. [Verdachte] was toen ook aanwezig. Minister [betrokkene 6] heeft toen een vrouw van Economische Zaken aangewezen om mij te helpen. Deze vrouw heeft mij toen gebeld. De minister heeft mij toen te [bedrijfsnaam] ook zijn businesscard gegeven, zodat ik hem telefonisch of via zijn e-mailadres kon bereiken.
Mij wordt voorgehouden dat ik sinds 2006 verschillende keren Economische Zaken heb benaderd met betrekking tot de adreswijziging. Mij wordt voorgehouden dat ik onder meer in 2007 een verzoek heb gedaan voor een hotel en koffiehuisvergunning voor [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] op het adres [adres 1] te Simpson Bay, waarbij ik ook een aanvraag heb gedaan voor “additional closing hours – untill 06:00 AM”. Dat klopt. Ik heb daarop toen geen antwoord gekregen.
Mij wordt voorgehouden dat ik in het bezit ben van een vestigingsvergunning en een vergunning tot het houden van een koffiehuis en restaurant A ter exploitatie in het perceel [adres 2], maar dat ik geen vergunning ter exploitatie heb voor het drijven van een onderneming in het perceel [adres 1]. Ik heb brieven geschreven met het verzoek om een adreswijziging. Mij wordt voorgehouden dat mij geen vergunning ter exploitatie wordt gegund, omdat eerst de directeuren van [bedrijf 1] hun exploitatievergunning zouden moeten opgeven. In 2006 heb ik geprobeerd hun exploitatievergunning op dat adres stop te zetten. Tot op de dag van vandaag is dit, voor zover mij bekend, niet gelukt.
Mij worden een aantal in de fractiekamer van [verdachte] in beslag genomen documenten voorgehouden. Deze documenten zijn voor de minister van economische zaken, de heer [betrokkene 6]. Ik heb deze documenten aan [verdachte] gegeven om ze door te geven aan minister [betrokkene 6]. Rond september 2012 is [verdachte] begonnen met bemiddelen voor de adreswijziging van [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]. Omstreeks die tijd heb ik de documenten aan [verdachte] gegeven.” [7]
Tijdens zijn vijfde verhoor heeft hij het volgende verklaard:
“Mij wordt gevraagd wat er aan de hand zou zijn als de vergunning niet op het adres [adres 1] kon worden gezet, gezien het feit dat het bedrijf ook nu gewoon toestemming heeft om te blijven opereren. Als ik de zaak een keer wil verkopen dan moeten mijn papieren in orde zijn.” [8]
Tijdens zijn negende verhoor heeft hij voorts het volgende verklaard:
“Mij wordt voorgehouden dat het in het gesprek hoofdzakelijk gaat over wie wat voor [bedrijf van medeverdachte A] kan doen. Mij wordt gevraagd waarom ik [verdachte] heb gevraagd om handelingen te (doen) verrichten. Ik vraag gewoon aan een parlementariër, die tevens een goede vriend van mij is voordat hij in de politiek stapte en die daar zit, om die verhuisvergunning na 7 jaar wachten er door te krijgen.” [9]
5.Verdachte] heeft tijdens zijn eerste politieverhoor hierover het volgende verklaard:

“Mij wordt voorgehouden dat aan mij vragen zullen worden gesteld over videobeelden van een gesprek dat ik met [medeverdachte A] heb gehad. Dat gesprek heeft plaatsgevonden een weekend van de maand september 2012.

Mij worden fragmenten van de videobeelden getoond. Ik kom in het kantoor van [medeverdachte A] aan. Ik heb hem toen gezegd dat de minister hem wilde ontmoeten, maar dat de minister verhinderd was.
De minister wilde [medeverdachte A] persoonlijk vertellen wat er gaande was met de adreswijziging van [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]. Ik had aan de minister gevraagd om [medeverdachte A] zelf uit te leggen wat er mankeerde aan het proces van de adreswijziging.
Mij wordt gevraagd welke minister ik bedoel. Ik bedoel de minister van Toerisme Economische Zaken, de heer [betrokkene 6].
In dit fragment vertel ik aan [medeverdachte A] dat hij de vergunning van minister [betrokkene 4] en een kopie van de registratie van de Kamer van Koophandel moet bijvoegen bij de documenten die hij nodig heeft voor de adreswijziging.
Op de vergunning van de minister [betrokkene 4] stond het juiste adres van [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]. Op de oude vergunning stond het adres [adres 2] in de Maho-buurt. Daarom vroeg ik aan [medeverdachte A] om een kopie van de vergunning van de minister [betrokkene 4] bij de documenten te doen. Hierdoor kon Economische Zaken het verschil van de twee adressen zien.
Mij wordt gevraagd wat de vergunning van [betrokkene 4] is. Dat is een uitbreiding van de vergunning van 2006 van [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]. In het document/de vergunning van minister [betrokkene 4] geeft hij aan [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] toestemming om de animeermeisjes uit te breiden.
Mij wordt gevraagd of ik eerder heb bemiddeld voor [medeverdachte A]. Voor de uitbreiding van de animeermeisjes voor [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] heb ik [medeverdachte A] in contact gebracht met de minister van Justitie. Waar dit plaats heeft gevonden, is hoogstwaarschijnlijk [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A] geweest.
Mij wordt nog een fragment van de videobeelden getoond. Dit is een herhaling van welke documenten er nodig zijn voor de adreswijziging. [Medeverdachte A] vraagt om er bij te zetten dat de sluitingstijd ook wordt aangepast naar 05:00 uur AM, zoals dat bij Maho het geval was.
Ik vertel hier verder aan [medeverdachte A] waarom ik wilde dat de minister hem zelf kwam uitleggen wat het probleem was met de sluitingstijden.
In dit fragment herhaalt [medeverdachte A] de documenten die nodig zijn voor de adreswijziging. [Medeverdachte A] heeft mij in het verleden reeds documenten gegeven die te maken hebben met de adreswijziging.
[Medeverdachte A] zegt niet gelijk schreeuwen. Ik heb vijftien. [Medeverdachte A] bedoelde hier vijftienduizend gulden. Hij heeft mij die dag met US dollars betaald. Dat was ongeveer USD $ 8.500,--.
[medeverdachte A] begint in dit fragment weer te praten over de kopieën van de documenten die nodig zijn voor de adreswijziging. De minister van Economische Zaken heeft [betrokkene 9] en [betrokkene 8] aangewezen om dit probleem uit te zoeken en op te lossen.
[Medeverdachte A] betaalde steeds in US-dollars. De bedragen waren ongeveer US 2000,-- of US 2.500,--. Het waren zes betalingen.” [10]
Tijdens zijn derde politieverhoor heeft hij voorts het volgende verklaard:
“Mij wordt voorgehouden dat [medeverdachte A] in de video zegt: “Vergeet het verhuizen alsjeblieft niet… Vergeet het verhuisadres niet.” Mij wordt voorgehouden dat ik daarop zeg: “we have that one already”. Mij wordt gevraagd wie ik met “we” bedoel. My office. He gave me copies before. If follow up is necessary I will make a call or go with the documents to the various departments.”
Mij wordt gevraagd met wie ik de adreswijziging en de exploitatievergunning van [bedrijf van medeverdachte A] heb besproken. Who I recall is the Minister [betrokkene 6], who was dealing with it.” [11]
Tijdens zijn vierde verhoor heeft hij onder meer het volgende verklaard:
“Mij wordt voorgehouden dat ik op de opmerking van [medeverdachte A] in de video “ik wil er ook zo snel mogelijk van af [verdachte]”, direct aansluitend antwoordde: “I told you… listen here, I told you from day one, we we, I don’t think that you did trust us or whatever.” Mij wordt gevraagd wat ik hiermee bedoel. [medeverdachte A] had been complaining about the problem. I told him with the intervention of the minister we will get through. I told him to have confidence, we will get to the bottom of the problem. I let him know that me and the Minister were doing our best to get the problem that he had, solved.
Mij wordt gevraagd wat ik bedoel met “Day one”. From the time that we discussed the problem. It must be during the time that [betrokkene 6] became Minister of TEZVT (Hof: Ministerie van Toerisme, Economische Zaken,. Verkeer en Telecommunicatie). I had closer ties with [betrokkene 6].” [12]
Tijdens zijn zesde verhoor heeft hij onder meer het volgende verklaard:
“Mij wordt voorgehouden dat [medeverdachte A] tegen mij zegt dat hij een groep meisjes wilde laten verlengen tot voorbij de Heineken Regatta en dat ik daarop zeg: “I can work with [betrokkene 5]”. Mij wordt voorgehouden dat [betrokkene 5] de directeur van de Immigratie en Naturalisatiedienst is. I remember the story. It was clear that [medeverdachte A] had a problem with the girls. [Betrokkene 5] is somebody I can discuss the problem with in case there was any legal channel, seeing the problem that was plaguing the bordeelhouders already concerning the girls and their stay.
Mij wordt gevraagd hoe ik als parlementarier kan werken met [betrokkene 5] als het om deze vraag van [medeverdachte A] gaat. As a representative of the people and member of the Justice committee I can inquire by [betrokkene 5] what the legal structures are in place for matters such as [medeverdachte A] has and if necessary I can convey it to [medeverdachte A].
Mij wordt gevraagd waarom ik niet met de minister van justitie in plaats van [betrokkene 5] over dit probleem zou communiceren. I had direct contact with [betrokkene 5].
Mij wordt voorgehouden dat [medeverdachte A] met mij heeft gesproken over een “license”. Mij wordt voorgehouden dat hij het volgende heeft gezegd: “Kan hij er alsjeblief in zetten… dat de sluitingstijd 5 uur ’s ochtends is…”.
Mij wordt gevraagd of ik weet wie [medeverdachte A] hier met “hij” bedoelt. He most probably meant the Minister of TEZVT [betrokkene 6]. I don’t think it could have been another Minister or another person.” [13]
6.De toenmalige minister van Economische Zaken, [betrokkene 6], heeft de volgende verklaringen afgelegd:

“[Medeverdachte A] is an acquaintance. I was introduced to him by [verdachte]. That was in September 2012 in [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]. That is the place of mister [medeverdachte A].

[Verdachte] came to me in 2012 to the office and to me personally. [Medeverdachte A] had a problem receiving a change of address on his operational license which he already requested in 2006 and 2007. [Verdachte] intervened to see why [medeverdachte A] was unable to get his address changed and the operational license. He did not have an operational license to the address [adres 1].” [14]
“In the period from May 21, 2012 untill June 14, 2013 I held the post of Minister of Economic Affairs. [Verdachte] has asked me to look into the reason why the request of mister [medeverdachte A] was not being processed. Request was specifically regarding the changing of the business address and to investigate the operational license. I asked my adviser [betrokkene 9] to find out what was the problem. The type of request concerning the address changing was mandated to the department head miss Justine [betrokkene 8]. The request of mister [verdachte] was in the year of 2012.
Either the first or the second time that I was in [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A], [medeverdachte A] mentioned the fact that he had some problems with his change of address. I give him a card and I said to him give me a chance, I will look into it. And [verdachte] followed up with me to see how it was coming along with the request.
[Verdachte] and I spoke about three or four times about [bedrijf van medeverdachte A] or [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A].” [15]
7.Het door [betrokkene 6] genoemde afdelingshoofd, Justine [betrokkene 8], heeft de volgende verklaring afgelegd
“I am acting head at the Department of Economic Licenses since the first of July 2009.
You are showing me a memo dated March 21, 2012 (Hof: March 21, 2013 [16] ). I think this is the same day that the Minister of TEZVT, mister [betrokkene 6], asked me to put a summary about the case of [bedrijf van medeverdachte A] pertaining the address change and the operational license request.
After getting a call from the Minister’s office inquiring about the status of [bedrijf van medeverdachte A], I believe I was getting a call from him about the status as well. It was at least once, could be twice as well.” [17]
8De adviseur waarover [betrokkene 6] in zijn verklaring sprak, [betrokkene 9], heeft de volgende verklaringen afgelegd:
“Ik was kabinetsadviseur bij het ministerie van Economische Zaken.
Ik ken [verdachte] van het moment dat hij naar het kabinet kwam en vertelde dat het bedrijf [bedrijf van medeverdachte A] een probleem had. Ik kan mij herinneren dat dat vorig jaar was (Hof: 2012), vermoedelijk in de maand oktober of november. Hij vroeg aan mij of ik bij Economic Affairs wilde nakijken waarom de verzoeken van [bedrijf van medeverdachte A], betreffende het verlenen van een Operationele vergunning, niet werd gehonoreerd.” [18]
“Ik heb van eind juli 2012 tot juni 2013 bij het ministerie van Economische Zaken gewerkt.
Mij wordt voorgehouden dat uit onderzoek is gebleken dat er 11 keer contact is geweest tussen mij en [verdachte] via mijn dienstnummer in de periode van 3 oktober 2012 tot 15 november 2012. Tijdens deze gesprekken moet hij gesproken hebben over [bedrijf van medeverdachte A] Ik heb nooit andere zakelijke gesprekken met [verdachte] gevoerd. Ik weet alleen dat ik over [bedrijf van medeverdachte A] gesproken heb en mogelijk dat hij steeds vroeg hoe het met de operationele vergunning ging.” [19]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bij wijze van subsidiair standpunt bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte van meet af aan heeft uiteengezet wat zijn bemoeienis bij deze zaak is geweest: het ging om een afbetaling van een door de verdachte verstrekte lening van NAf 50.000,-- en zijn bemiddeling bij de verzoeken van medeverdachten [medeverdachte A] en [bedrijf van medeverdachte A] stonden daar geheel los van. Bij het zien van de camerabeelden welt wellicht de gedachte van een bewezenverklaring op, maar niet wanneer alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. Nagenoeg alle processen-verbaal behelzen een aaneenschakeling van mededelingen die door de verbalisanten niet zelf zijn waargenomen of ondervonden. Grote delen van die processen-verbaal zijn volgens de raadsman ongeschikt om als bewijsmiddel te dienen en het adequaat betwisten daarvan is welhaast niet mogelijk. Het Gerecht in eerste aanleg concludeert dat uit de bewijsmiddelen en de context volgt dat de betalingen zijn gedaan om de verdachte tot bemiddeling te bewegen, maar motiveert niet althans onvoldoende waarom zij tot die overtuiging is gekomen, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt als volgt.
Uit de (beschrijving van de) videobeelden lijkt op het eerste gezicht te volgen dat de verdachte – op dat moment lid van de Staten van Sint Maarten en derhalve ambtenaar in de zin van artikel 86 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA) – is omgekocht door bordeelhouder [medeverdachte A] om te bemiddelen bij de namens [bedrijf van medeverdachte A] (bordeel [handelsnaam bedrijf van medeverdachte A]) ingediende verzoeken. Een ander verband met het aan de verdachte overhandigde geld kan op grond van de beelden voorshands niet worden gelegd.
Het Hof heeft zich gebogen over de vraag of uit het onderzoek ter terechtzitting feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die dit scenario onderbouwen of juist tegenspreken. Het Hof is met andere woorden nagegaan of het onderzoek ook
in alle opzichtenheeft geleid tot betrouwbaar, redengevend en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde passieve ambtelijke omkoping.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat al sinds het jaar 2006 verzoeken van [bedrijf van medeverdachte A] aanhangig zijn. Die verzoeken houden in een wijziging van het vestigingsadres en daarmee van de vestigingsvergunning, en daarnaast een verruiming van de openingstijden. Dit gegeven bevestigt het geschetste beeld in die zin dat de verzoeken waarover werd gesproken, daadwerkelijk bestonden en dat daarop nog altijd niet was beslist.
Dat beeld wordt verder ondersteund door verklaringen. Zo kan uit de verklaringen van [medeverdachte A] worden afgeleid dat hij bewust aan een goede vriend, die inmiddels parlementariër was geworden, heeft gevraagd om deze zaken te regelen. Verder kan uit zowel de verklaringen van [medeverdachte A] als die van de verdachte worden afgeleid dat de verdachte daarmee had ingestemd en dat een en ander via de voormalig Minister van Economische Zaken, [betrokkene 6], zou worden gespeeld. Uit de verklaringen van deze minister en zijn kabinetsadviseur [betrokkene 9] kan tot slot worden afgeleid dat ook de opmerking van de verdachte
“I’ll go with the girl, because he appointed a lady to work along with me on this”gefundeerd is.
Dit handelen van de verdachte en het aannemen van een aanzienlijke som geld – op 30 september 2012 een bedrag van $ 8.500,-- en in de periode daarvoor zes betalingen van het equivalent van NAf 5.000,-- in Amerikaanse dollars –, vormen naar het oordeel van het Hof omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijs van de aan de verdachte ten laste gelegde passieve ambtelijke omkoping. Het Hof is van oordeel dat zonder contra-indicaties, die ontbreken, zonder meer de conclusie is gerechtvaardigd dat giften zijn aangenomen in ruil voor een tegenprestatie die erop neerkwam dat de verdachte zich er op zijn minst voor zou inspannen dat de verzoeken in behandeling zouden worden genomen en zouden worden ingewilligd. Het Hof acht eveneens de conclusie gerechtvaardigd dat met die giften een relatie met de verdachte werd onderhouden, waarbij (mede) werd beoogd een voorkeursbehandeling te verkrijgen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een dergelijke tegenprestatie in strijd met de plicht van een ambtenaar. Het gaat in dit geval bij de tegenprestatie ook om handelen in zijn bediening als ambtenaar. Vereist is immers niet dat een ambtenaar bevoegd is tot de tegenprestatie, maar dat zijn ambt hem daartoe in staat stelt of hem daartoe de gelegenheid biedt en buiten kijf staat dat daarvan in dit geval sprake is:
het ambt van Statenlid is tenslotte een positie waarmee invloed kan worden uitgeoefend op ambtenaren die bevoegd zijn om over de desbetreffende verzoeken te beslissen. In het onder deze omstandigheden aannemen van de giften ligt besloten dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de giften aan hem werden gegeven teneinde hem tot deze tegenprestatie te bewegen. Dat is op zichzelf voldoende voor een bewezenverklaring. Niet bewezen hoeft te worden of en zo ja, in hoeverre de beoogde tegenprestatie heeft plaatsgevonden.
Tegen deze achtergrond moet worden bezien of de verdachte voor dit bewijs een redelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat hij in april 2011 aan medeverdachte [medeverdachte A] een geldbedrag van NAf 50.000,-- heeft verschaft, zodat deze zijn huwelijk kon redden. Die verklaring vindt steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A]. Hij heeft daarover onder meer verklaard dat hij het geld, in een poging zijn huwelijk te redden, heeft gebruikt voor een aantal bezoeken aan zijn (ex-)vrouw in Roemenië en voor de aanschaf van een aantal materiele zaken voor haar, zoals een auto en een huis.
Hoewel de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] een grote mate van consistentie vertonen, maken zij op het Hof geen geloofwaardige indruk. Het wekt bij het Hof bevreemding dat op geen enkel moment tijdens het op video vastgelegde gesprek over een dergelijke geldlening is gesproken, dat voor zo’n substantiële geldlening ook geen overeenkomst op schrift is gesteld en dat het bestaan van deze geldlening voor het uitkomen van de videobeelden kennelijk ook voor derden verborgen is gebleven. Daar komt nog bij dat medeverdachte [medeverdachte A], zoals het Gerecht in eerste aanleg terecht heeft overwogen, in de maand april 2011 over ruim 14.000 euro (omgerekend met de toenmalige wisselkoers een bedrag van ruim NAf 35.000,--) beschikte en daarnaast de beschikking had over een creditcard van [bedrijf van medeverdachte A] waarvan hij – ook voor persoonlijke doeleinden – vrijelijk gebruik kon maken en ook heeft gemaakt. [20] Het Hof acht het tegen die achtergrond niet geloofwaardig dat medeverdachte [medeverdachte A] een geldlening aan het terugbetalen was. De enkele omstandigheid dat de verdachte en [medeverdachte A] daarover dezelfde verklaring hebben afgelegd, kan dat niet anders maken, zeker niet nu zij ruim de gelegenheid hebben gehad om, nadat de videobeelden in de openbaarheid kwamen, hun verklaringen op elkaar af te stemmen.
Dat medeverdachte [medeverdachte A] de beelden zelf heeft opgenomen werpt geen ander licht op de zaak nu deze daarvoor diverse redenen kan hebben gehad, waaronder de door [medeverdachte A] zelf gegeven verklaring dat hij dit op verzoek van een politicus ([naam politicus]) deed, zodat deze de verdachte kon chanteren.
Het Hof merkt nog het volgende op. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te bepleiten dat serieuze contra-indicaties niet aannemelijk zijn geworden omdat de verdediging geen behoorlijke verdediging heeft kunnen voeren, wordt dat van de hand gewezen.
Het Hof wijst er in dat verband op dat de verdachte uitvoerig heeft verklaard en dat de raadsman ook uitvoerig verweer heeft gevoerd. Het Hof vermag zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien op welke wijze de verdediging in haar rechten is beknot.
Gelet op al het voorgaande is het Hof met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat aan de verklaring van de verdachte geen geloof kan worden gehecht. Het Hof is dan ook van oordeel dat de verdachte geen redelijke, redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven voor het bewijs van de aan hem ten laste gelegde passieve ambtelijke omkoping.
Het verweer wordt daarom in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 379, aanhef en onder 1°, SrNA. Die bepaling moet worden toegepast, nu de bepaling in het huidige Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten (op 1 juni 2015 in werking getreden) een hoger strafmaximum heeft en dus niet gunstiger is voor de verdachte.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijne bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Op te leggen straffen
Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, ontzetting uit het recht tot het bekleden van ambten voor een periode van 5 jaren en ontzetting uit het recht te worden verkozen bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen voor een periode van 5 jaren.
De procureur-generaal heeft zich andermaal achter deze beslissing geschaard, eerst tijdens zijn op 10 augustus 2017 gehouden requisitoir en vervolgens na de heropening op 22 november 2017. De gevolgen van orkaan Irma vormen voor de procureur-generaal geen aanleiding zijn vordering tot bevestiging te matigen.
De raadsman heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het daarop gestelde wettelijke strafmaximum (vier jaar plus een derde vanwege de meerdaadse samenloop) en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich als lid van de Staten van Sint Maarten schuldig gemaakt aan ambtelijke omkoping. Hij heeft van een bordeelhouder giften aangenomen (omgerekend in totaal circa NAf 45.000,--), wetende dat daar een tegenprestatie tegenover stond. Hij moest zich ervoor inspannen dat de namens het bordeel gedane tot de overheid gerichte verzoeken in behandeling zouden worden genomen en zouden worden ingewilligd. Het ging daarbij om verzoeken die voornamelijk betrekking hadden op de vestigingsvergunning van het bordeel, namelijk de overschrijving naar het nieuwe adres en de vastlegging van ruimere openingstijden. Weliswaar opereerde het bordeel al jarenlang met toestemming op dat nieuwe adres en was het open tijdens de gewenste openingstijden, maar de bordeelhouder wilde dit ook schriftelijk vastgelegd zien met het oog op een mogelijke verkoop van het bordeel: “dan moeten de papieren op orde zijn”.
De verdachte heeft door in ruil voor giften hieraan mee te werken, het in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. Ook is het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen geschaad. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen. De overheid moet daarnaast kunnen vertrouwen op de loyaliteit, betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de eigen ambtenaren.
Naar het oordeel van het Hof kan op dergelijk strafbaar handelen in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. De verdachte is weliswaar niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld, hij is al enige tijd werkloos en het zal ongetwijfeld zwaar zijn om vanwege deze zaak lang in de schijnwerpers te staan, maar die omstandigheden maken nog niet dat kan worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In dat verband merkt het Hof op dat de verdachte de media-aandacht ook vooral aan zichzelf heeft te danken, gezien de voorspelbaarheid, zeker voor een vertegenwoordiger van het volk, dat ontdekking van de omkoping de nodige publiciteit zou genereren en dat de impact daarvan in een kleine gemeenschap als die van Sint Maarten zeer groot zou zijn. Die gedachte heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om de giften aan te nemen.
De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting bepaald niet de indruk gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen heeft ingezien, hetgeen het Hof in zijn nadeel laat meewegen.
Het Hof deelt ook niet het standpunt van de raadsman dat het Gerecht in eerste aanleg met de opgelegde straffen “all out” is gegaan. De raadsman heeft ter vergelijking een aantal zaken aangehaald waarin taakstraffen zijn opgelegd, maar – zeker gezien de proceshouding van de verdachte – gaat die vergelijking niet op en bovendien staan daartegenover ook zaken die hebben geleid tot de oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
In enigszins strafmatigende zin houdt het Hof wel rekening met de ravage die de orkaan Irma heeft aangericht. De schade die de verdachte heeft geleden, is onmiskenbaar groot. De twee appartementen die hij verhuurde, zijn beschadigd en de huurders hebben de huurovereenkomst opgezegd. Het verlies van de huurinkomsten, in combinatie met zijn werkloosheid, zal het voor de verdachte ongetwijfeld lastiger maken om zijn leven na het ondergaan van de op te leggen straf opnieuw op te bouwen. Om die reden zal het Hof dat in de strafbepaling laten meewegen, zij het in beperkte mate nu de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de daarop aangewezen strafrechtelijke reactie (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf) daarvoor naar het oordeel van het Hof weinig ruimte laten.
Het Hof is, gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, in beginsel een juiste reactie op hetgeen is bewezen verklaard, met dien verstande dat het geen termen ziet voor een verkorting van de proeftijd ten opzichte van de gebruikelijke 3 jaren; in zoverre wijkt het Hof af van beslissing van het Gerecht in eerste aanleg, dat de proeftijd op 2 jaren heeft gesteld.
Het Hof stelt wel vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 17 maart 2015 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in hoger beroep vandaag – aldus niet binnen twee jaren – met een eindvonnis is afgerond. Voor deze overschrijding van de redelijke termijn zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het Hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf met 1 maand wordt verlaagd.
Het Hof acht het, evenals het Gerecht in eerste aanleg, aangewezen om twee bijkomende straffen op te leggen, te weten de ontzetting uit het recht om ambten te bekleden en uit het passieve kiesrecht. De reden daarvoor is erin gelegen dat de verdachte met het bewezen verklaarde handelen het in hem als ambtenaar gestelde vertrouwen ernstig heeft geschonden en zijn ambt daardoor in diskrediet heeft gebracht, terwijl hij nog altijd niet tot inkeer is gekomen. Met betrekking tot de duur van de ontzetting uit de rechten overweegt het Hof dat deze de duur van de gevangenisstraf ingevolge artikel 34 SrNA ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaat. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de duur gesteld op 5 jaren. Het Hof verenigt zich daarmee.
Dat betekent dat het Hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met een 5 jaren durende ontzetting uit het recht tot het bekleden van ambten en het passieve kiesrecht.
Beslag
Het Gerecht in eerste aanleg heeft het onder de verdachte in beslag genomen pistool en de bijbehorende munitie onttrokken aan het verkeer. Het Hof kan zich met die beslissing niet verenigen. De verdachte was op het moment van de inbeslagneming nog gerechtigd tot het voorhanden hebben daarvan. Er is geen strafbaar feit begaan; daarom is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijgesproken. Ingevolge artikel 38b SrNA zijn het pistool en de munitie daarom niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Aangezien de verdachte thans niet meer is gerechtigd om het pistool en de munitie voorhanden te hebben, zou teruggave daarvan een strafbaar feit opleveren. Daarom zal het Hof op dit punt geen beslissing nemen en overeenkomstig artikel 397, eerste lid, SvNA verklaren dat het tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 32, 33, 59 en 394 SrNA.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op 3 (drie) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzet de verdachte uit zijn recht tot het bekleden van ambten voor de duur van 5 (vijf) jaren;
ontzet de verdachte uit zijn recht tot het zich verkiesbaar stellen bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen voor de duur van 5 (vijf) jaren;
verklaart ten aanzien van het in beslag genomen pistool en de in beslag genomen munitie, die niet voor verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn, dat het Hof tot het geven van een last tot teruggave niet in staat is.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, S.A. Carmelia en H.J. Fehmers, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 13 december 2017.

Voetnoten

1.Het Hof heeft geconstateerd dat de rechter van het Gerecht in eerste aanleg het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2015 heeft hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing ter terechtzitting van 26 augustus 2014, terwijl de zaak op die terechtzitting door een andere rechter was behandeld. Nu dat kennelijk met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft plaatsgevonden en zonder onderbouwing niet valt in te zien in welk te respecteren belang de verdachte zou zijn getroffen, volstaat het Hof met een constatering hiervan (vgl. HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8797).
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die zijn opgenomen in de verschillende onderdelen van het naar aanleiding van het onderzoek “ORCA” door de Landsrecherche opgemaakte dossier, te weten het zaaksdossier omkoping, het getuigendossier en de persoonsdossiers van de verdachten.
3.Proces-verbaal van onderzoek digitale gegevens [handelsnaam van bedrijf van medeverdachte A] d.d. 19 september 2013, bijlage 2.
4.Proces-verbaal van onderzoek en bevinding met betrekking tot in beslag genomen documenten TEZVT, afdeling Economische Vergunningen, betreffende [bedrijf van medeverdachte A] d.d. 27 april 2013, bijlage 11 van het zaaksdossier omkoping.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een “application form for a permit in accordance with the permit ordinance of the central government”, bijlage 13 van het zaaksdossier omkoping.
6.Proces-verbaal 1e verhoor verdachte [medeverdachte A] d.d. 25 april 2013, bijlage 2.1 van het persoonsdossier van voornoemde verdachte.
7.Proces-verbaal 2e verhoor verdachte [medeverdachte A] d.d. 1 mei 2013, bijlage 2.2 van het persoonsdossier van voornoemde verdachte.
8.Proces-verbaal van 5e verhoor [medeverdachte A] d.d. 1 oktober 2013, bijlage 2.5 van het persoonsdossier van voornoemde verdachte.
9.Proces-verbaal van 9e verhoor [medeverdachte A] d.d. 8 oktober 2013, bijlage 2.10 van het persoonsdossier van voornoemde verdachte.
10.Proces-verbaal 1e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 april 2013, bijlage 2.1.
11.Proces-verbaal van 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 21 januari 2014, bijlage 2.3.
12.Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 21 januari 2014, bijlage 2.4.
13.Proces-verbaal van 6e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 23 januari 2014, bijlage 2.4.
14.Proces-verbaal van 1e verhoor getuige [betrokkene 6] d.d. 22 maart 2013, bijlage 1.13.1 van het getuigendossier.
15.Proces-verbaal van 3e verhoor getuige [betrokkene 6] d.d. 25 januari 2014, bijlage 1.13.3 van het getuigendossier.
16.Schriftelijk bescheid, te weten een memo van [betrokkene 8], d.d. 21 maart 2013, bijlage 23 van het zaaksdossier omkoping.
17.Proces-verbaal van 1e verhoor [betrokkene 8] d.d. 3 april 2013, bijlage 1.18.1 van het getuigendossier.
18.Proces-verbaal van 1e verhoor getuige [betrokkene 9] d.d. 31 juli 2013, bijlage 1.37.1 van het getuigendossier.
19.Proces-verbaal van 3e verhoor getuige [betrokkene 9] d.d. 22 augustus 2013, bijlage 1.37.3 van het getuigendossier.
20.Proces-verbaal van bevinding financiële administratie d.d. 16 juli 2013, bijlage 28 van zaaksdossier omkoping.