In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte werd veroordeeld voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte had, na zelf met een vuurwapen te zijn bedreigd en mishandeld, een vuurwapen gepakt en gericht geschoten. De schoten die op hem werden gelost, resulteerden in ernstige verwondingen. Het Hof oordeelt dat de omstandigheden waaronder de verdachte handelde onvoldoende zijn meegewogen in de opgelegde straf. De oorspronkelijke straf van zes jaar werd door het Hof herzien naar vier jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het Hof bevestigt de veroordeling, maar corrigeert de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit met betrekking tot de vuurwapenverordening. De uitspraak benadrukt dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte na de aanvankelijke bedreiging rustig naar zijn auto liep en niet meer werd aangevallen. De verklaring van een ooggetuige werd als betrouwbaar beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de ander dodelijk zou treffen. Het Hof heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en de munitie.