ECLI:NL:OGHACMB:2017:66

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
HLAR 75584/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenmalige toevoeging voor rechtsbijstand in herzieningsverzoeken

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het betreft een verzoek om een eenmalige toevoeging voor rechtsbijstand in het kader van herzieningsverzoeken, dat door de Commissie toevoeging in strafzaken was afgewezen. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. P. Dingemanse en het kantoor Knoops, stelden dat de afwijzing van hun verzoek in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Commissie had in eerdere beschikkingen, waaronder die van 20 maart 2015 en 8 juli 2015, het verzoek om toevoeging afgewezen, omdat er geen overeenkomst was gesloten met de advocaten die rechtsbijstand zouden verlenen. Het Hof oordeelde dat de Commissie niet bevoegd was om een overeenkomst voor een bepaalde zaak aan te gaan en dat de afwijzing van het verzoek om toevoeging niet in strijd was met het EVRM, aangezien de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat er geen andere terzake kundige advocaat beschikbaar was.

Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om toevoeging terecht was gehandhaafd. De appellanten hadden geen procesbelang bij de beoordeling van hun beroep, omdat voor de verleende rechtsbijstand geen kosten in rekening waren gebracht. De uitspraak van het Hof bevestigt de noodzaak voor advocaten om te voldoen aan de vereisten van het Landsbesluit toevoeging in strafzaken.

Uitspraak

HLAR 75584/16
Datum uitspraak: 11 januari 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. mr. P. Dingemanse, advocaat gevestigd in Curaçao (hierna: Dingemanse);
2. mrs. G.G.J. Knoops en C.J. Knoops-Hamburger,
advocaten gevestigd te Amsterdam (Nederland)(hierna: kantoor Knoops); en
3. […], verblijvend in Curaçao (hierna: [appellanten 3]), appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 6 juli 2016 in zaak nr. Lar 2015/75584 in het geding tussen:
appellanten
en
Commissie toevoeging in strafzaken (hierna: de Commissie).

Procesverloop

Bij beschikking van 20 maart 2015 heeft de Commissie het verzoek om een eenmalige toevoeging voor rechtsbijstand in het kader van herzieningsverzoeken als bedoeld in artikel 453 e.v. van het Wetboek van Strafrecht van [appellanten 3], gezamenlijk te verlenen door Dingemanse en kantoor Knoops, afgewezen.
Bij beschikking van 8 juli 2015 heeft de Commissie het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2016 heeft het Gerecht het door [appellanten 3] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het door Dingemanse en kantoor Knoops ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2016, waar Dingemanse en de Commissie, vertegenwoordigd door M.A. van den Berg, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Het Gerecht heeft het beroep van [appellanten 3] niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Aan dat oordeel heeft het ten grondslag gelegd dat ter zitting is komen vast te staan dat de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd is beëindigd en voor de verleende rechtsbijstand geen kosten in rekening zijn gebracht.
1.1.
Appellanten bestrijden deze overweging. Daartoe betogen zij dat het lange tijdsverloop tussen het indienen van het verzoek om toevoeging op 3 oktober 2014 en de uitspraak van het Gerecht van 6 juli 2016 hun niet is toe te rekenen. Dat de inhoudelijke behandeling van de herzieningsverzoeken inmiddels had plaatsgevonden en de rechtsbijstand reeds was verleend, kan [appellanten 3] niet in de positie brengen dat zij niet meer in rechte tegen de afwijzing van hun verzoek kunnen opkomen. Bovendien wordt, zoals ter zitting van het Gerecht is meegedeeld, door kantoor Knoops voor […] een nieuw herzieningsverzoek voorbereid, aldus appellanten.
1.2.
Appellanten bestrijden ook in hoger beroep niet dat voor de aan [appellanten 3] in het kader van de herzieningsverzoeken verleende rechtsbijstand geen kosten in rekening zijn gebracht. Daarom heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat [appellanten 3] geen belang hadden bij de beoordeling van hun beroep. Dat voor […] een nieuw herzieningsverzoek wordt voorbereid maakt niet dat hij belang had bij het beroep. Het verzoek om een eenmalige toevoeging voor rechtsbijstand had immers uitsluitend betrekking op het eerdere herzieningsverzoek.
Het betoog faalt.
2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit toevoeging in strafzaken (hierna: het Landsbesluit), wordt namens het Land door de voorzitter van de Commissie, onder verantwoordelijkheid van de minister, voor onbepaalde tijd en tot wederopzegging een overeenkomst aangegaan met een of meer advocaten, waarbij deze zich verbinden tegen een vergoeding aan on- of minvermogenden, alsmede aan inverzekeringgestelde personen rechtskundige bijstand in strafzaken te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, wordt een overeenkomst niet gesloten, dan nadat de voltallige Commissie daarover is gehoord.
Ingevolge het vierde lid neemt de voorzitter uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde lid, een beslissing. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd aan de betrokken advocaat meegedeeld.
Ingevolge het vijfde lid wordt in de overeenkomst opgenomen dat de advocaat zich verplicht tot het verlenen van rechtskundige bijstand aan de verdachte tijdens de inverzekeringstelling.
In de artikelsgewijze toelichting bij het Landsbesluit (P.B.1997, no. 246) is vermeld dat ingevolge artikel 5, vijfde lid, uitdrukkelijk in de overeenkomst dient te worden opgenomen, dat de betrokken advocaat bereid is aan de piketregeling deel te nemen, en in de overeenkomst nadere afspraken kunnen worden gemaakt over uiteenlopende onderwerpen, zoals de organisatie van het kantoor van een deelnemende advocaat, deskundigheid en specialisaties.
3. Het Gerecht heeft het beroep van Dingemanse en kantoor Knoops ongegrond verklaard. Aan dat oordeel heeft het ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 5 van het Landsbesluit de voorzitter van de Commissie beslist over het aangaan van een overeenkomst met een of meer advocaten, waarbij deze zich verbinden tegen een vergoeding aan on- of minvermogenden rechtskundige bijstand in strafzaken te verlenen. De Commissie was daartoe niet bevoegd en moest volstaan met het standpunt dat bij ontstentenis van een overeenkomst met Dingemanse het Landsbesluit de verstrekking van de gevraagde toevoeging niet toelaat. Dit standpunt hebben Dingemanse en kantoor Knoops niet bestreden en wordt onderschreven, zodat vaststaat dat niet wordt voldaan aan een vereiste voor het toekennen van een toevoeging, aldus het Gerecht.
Voorts heeft het Gerecht overwogen dat het in artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) gewaarborgde recht op vrije advocaatkeuze door de afwijzing van het verzoek niet wordt geschonden, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat voor de verleende rechtsbijstand geen advocaat beschikbaar was die wel voldeed aan de voor de verstrekking van een toevoeging toepasselijke regels.
4. Appellanten bestrijden deze overwegingen van het Gerecht. Daartoe betogen zij dat de Commissie zelf de beslissing heeft genomen om geen overeenkomst met Dingemanse te sluiten. Als de Commissie hiertoe niet bevoegd is, had het op haar weg gelegen om er voor te zorgen dat de juiste weg zou worden bewandeld. Voorts heeft het Gerecht niet onderkend dat, anders dan bij andere advocaten, in het Knoops’ Innocence Project, waarvan Dingemanse deel uitmaakt, de vereiste expertise, vechtlust en naastenliefde zijn verenigd om [appellanten 3] in hun herzieningsverzoeken te kunnen bijstaan. Daarbij komt dat in de loop der tijd een nauwe vertrouwensband is ontstaan tussen de drie advocaten en [appellanten 3]. In aanmerking genomen de bijzondere positie van Dingemanse zou de mogelijkheid moeten bestaan om af te wijken van de vereisten dat alleen een overeenkomst wordt gesloten met advocaten die zijn ingeschreven bij het Hof en die piketdiensten verlenen. Ook kan op grondslag van de door het Hof op de voet van artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verleende verlofbeschikkingen van 18 september 2014, inhoudende dat kantoor Knoops toestemming wordt verleend om in samenwerking met Dingemanse in de herzieningsverzoeken als advocaat op te treden, een bijzondere overeenkomst met kantoor Knoops worden aangegaan, aldus appellanten.
4.1.
De Commissie heeft in de beschikking van 8 juli 2015, waarbij de beschikking van 20 maart 2015 is gehandhaafd, het standpunt ingenomen dat ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit, een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een advocaat moet worden aangegaan en het niet mogelijk is een overeenkomst voor een bepaalde zaak aan te gaan. Voorts heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat ingevolge het vijfde lid van dat artikel in de overeenkomst moet worden opgenomen dat de advocaat zich verplicht tot het verlenen van rechtskundige bijstand aan de verdachte tijdens de inverzekeringstelling en van deze verplichting niet kan worden afgeweken.
4.2.
Nu ingevolge artikel 5, tweede lid, een overeenkomst niet wordt gesloten dan nadat de voltallige Commissie daarover is gehoord, zijn de door de Commissie in dit verband ingenomen standpunten relevant voor de vraag of in dit geval een overeenkomst kan worden aangegaan. Derhalve heeft het Gerecht ten onrechte overwogen dat de Commissie moest volstaan met het standpunt dat bij ontstentenis van een overeenkomst met Dingemanse, het Landsbesluit de verstrekking van de gevraagde toevoeging niet toelaat.
4.3.
Hetgeen appellanten in hoger beroep tegen de standpunten van de Commissie hebben aangevoerd, biedt echter geen grond voor het oordeel dat het Gerecht de beschikking van 8 juli 2015 had moeten vernietigen. Dat het Hof verlofbeschikkingen aan kantoor Knoops heeft afgegeven om in samenwerking met Dingemanse in de herzieningsverzoeken van [appellanten 3] als advocaat op te treden en in het Knoops’ Innocence Project verschillende kwaliteiten zijn verenigd om hen daarbij te kunnen bijstaan, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat aannemelijk is dat geen andere terzake kundige advocaat beschikbaar was, die wel voldeed aan de in het Landsbesluit gestelde vereisten en die met gebruikmaking van een toevoeging, al dan niet in samenwerking met kantoor Knoops, [appellanten 3] had kunnen bijstaan.
4.4.
Derhalve biedt hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat in afwijking van de in het Landsbesluit neergelegde vereisten een overeenkomst met Dingemanse of kantoor Knoops had moeten worden aangegaan. Het Gerecht is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat niet wordt voldaan aan een vereiste voor het toekennen van een toevoeging en de Commissie de afwijzing van het verzoek bij beschikking van 8 juli 2015 terecht heeft gehandhaafd.
4.5.
Het Hof ziet voorts met het Gerecht geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek om toevoeging met zich brengt dat artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM, is geschonden, reeds omdat deze afwijzing er niet aan in de weg heeft gestaan dat Dingemanse en kantoor Knoops in het kader van de herzieningsverzoeken rechtsbijstand aan [appellanten 3] hebben verleend.
4.6.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
Verzonden: 11 januari 2017