ECLI:NL:OGHACMB:2018:209

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
Ghis 81003 – H 245/17 CUR201601212 – CUR2017H00064
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en welstandsniveau tijdens huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen twee voormalige echtgenoten, die op 18 september 2001 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en inmiddels zijn gescheiden. De man, die oorspronkelijk verweerder was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van NAf 1.000,- per maand aan de vrouw. De vrouw, die oorspronkelijk verzoekster was, heeft het hoger beroep bestreden en incidenteel appel ingesteld, waarbij zij een hogere alimentatie van NAf 2.591,96 eist, met terugwerkende kracht tot de echtscheiding.

De procedure omvatte verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling, waarbij beide partijen in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigden. De man heeft zijn beroep toegelicht en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de vrouw haar verzoek om een hogere alimentatie heeft onderbouwd met haar financiële situatie. De man heeft een netto inkomen van ongeveer NAf 6.000,-, terwijl de vrouw een netto inkomen van ongeveer NAf 3.000,- heeft. De vrouw huurt een appartement voor NAf 1.100,- per maand en heeft verschillende financiële verplichtingen.

Het Hof heeft de gronden van de hoger beroepen beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw financieel minder gunstig af is dan tijdens het huwelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat de man, rekening houdend met zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw, een uitkering voor levensonderhoud van NAf 600,- per maand moet betalen, met ingang van 1 december 2018. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De bestreden beschikking is vernietigd en de man is veroordeeld tot de nieuwe alimentatieverplichting.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2018 BESCHIKKING NO.
Registratienrs.: Ghis 81003 – H 245/17
CUR201601212 – CUR2017H00064
Uitspraak: 13 november 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde in principaal appel en appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr.drs. A.J. Henriquez.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de op 14 juli 2017 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De man heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 25 augustus 2017, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zal bepalen op nihil, althans op een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag.
1.3.
Op 15 januari 2018 heeft de vrouw een verweerschrift, met producties, ingediend. Hierin heeft zij het door de man ingestelde hoger beroep bestreden, incidenteel appel ingesteld en geconcludeerd dat het Hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen uitkering zal vaststellen op NAf 2.591.96 met terugwerking tot de echtscheiding en voorts de man zal veroordelen tot betaling van NAf 1.145,86 aan deurwaarderskosten, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
1.4.
Op 23 januari 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen zijn in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigden. Aan partijen is de gelegenheid gegeven een akte te nemen.
1.5.
Op 6 februari 2018 hebben beide partijen een akte genomen, met producties.
1.6.
Op 20 maart 2018 heeft de vrouw een contra-akte genomen, met producties, en de man een akte uitlating producties.
1.7.
Op 17 april 2018 heeft de man een tweede akte uitlating producties genomen.
1.8.
Op 21 mei 2018 heeft de gemachtigde van de vrouw een e-mail ingezonden aan de leden van het Hof. De gemachtigde van de man heeft op voormelde mail gereageerd bij e-mail van 22 mei 2018.
1.9.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De gronden van de hoger beroepen

Voor de gronden van de hoger beroepen wordt verwezen naar het beroepschrift en verweerschrift.

3.Ontvankelijkheid

Het verzoekschrift en verweerschrift zijn tijdig en op de juiste wijze ingediend, zodat partijen in hun hoger beroepen kunnen worden ontvangen.

4.Beoordeling

4.1.
Partijen zijn op 18 september 2001 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn inmiddels gescheiden. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. De vrouw maakt aanspraak op partneralimentatie. De man bestrijdt dat de vrouw behoeftig is. Het GEA heeft in de bestreden beschikking de man veroordeeld om NAf 1.000,- per maand aan de vrouw te betalen. Hiertegen richten zich de appellen. De man wil niets, althans minder, betalen, de vrouw vindt dat hij meer moet betalen.
4.2.
Het inkomen van de vrouw is ca. NAf 3.000,-; zij is geboren op 21 september 1962. De voormalige echtelijke woning is inmiddels verkocht met overwaarde ten behoeve van beide partijen. De vrouw huurt thans een appartement voor NAf 1.100,- per maand (althans volgens de e-mail van mr. Henriquez van 21 mei 2018, welk bedrag niet is betwist in de e-mail van mr. Blonk van 22 mei 2018). Als bijzondere last heeft de vrouw opgevoerd NAf 774,34 ‘Auto Loan FCIB’ (productie 5 bij inleidend verzoekschrift en akte uitlating van de vrouw van 6 februari 2018, onder 2).
4.3.
Het inkomen van de man is ca. NAf 6.000,- netto; hij is geboren op 14 september 1957. Hij heeft aan huurkosten NAf 1.500,- opgevoerd (beroepschrift, onder 5) en voorts aan kosten van een persoonlijke lening bij de MCB NAf 826,- per maand en bij een zekere [naam 1] van NAf 350,- per maand, alsmede allerlei kosten van het gebruik van creditcards e.d. (productie 4 bij verweerschrift in eerste aanleg).
4.4.
De man heeft ongeveer tweemaal meer inkomsten ter beschikking dan de vrouw, maar dat is op zichzelf geen reden hem tot een partneralimentatie te veroordelen. De vraag is echter of dit op grond van de welstand tijdens huwelijk moet gebeuren, zoals kennelijk het GEA heeft gedaan. Reeds tijdens het huwelijk had de vrouw haar inkomen van ca. NAf 3.000,- netto en de man zijn inkomen van NAf 6.000,- netto. Totaal beschikte het echtpaar dus over ca. NAf 9.000,- per maand.
4.5.
De onderhoudsverplichting tussen (gewezen) echtgenoten vindt haar rechtsgrond in de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt al wordt de huwelijksband gestaakt. Het hangt van de concrete omstandigheden waarin de echtelieden na de ontbinding van het huwelijk zijn komen te verkeren, af of ten laste van de ene echtgenoot aan de andere daadwerkelijk een onderhoudsbijdrage moet worden toegekend. Daarbij dienen behoefte en draagkracht, mede gerelateerd aan de omstandigheden tijdens het huwelijk, tot maatstaf. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat de rechter bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening dient te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten als het uitgavenpatroon in de laatste jaren van het huwelijk. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
4.6.
Aannemelijk is dat de vrouw het thans financieel aanmerkelijk minder gunstig heeft dan tijdens het huwelijk. Ter zitting in eerste aanleg heeft de man aangeboden NAf 600,- per maand te betalen aan de vrouw (bestreden beschikking rov. 2.4 slot). Dit bedrag komt het Hof, in het licht van het vorenstaande en gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, redelijk voor.
4.7.
Er is kennelijk door de vrouw beslag gelegd op het loon van de man zodat mag worden aangenomen dat tot heden de door het GEA vastgestelde NAf 1.000,- door de man is betaald of op hem is verhaald. De vrouw heeft onvoldoende draagkracht voor terugbetaling, zodat het Hof ter zake een voorziening zal treffen.
4.8.
In de onderhavige procedure is geen ruimte voor vergoeding van deurwaarderskosten.
4.9.
De uitkomst is dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat de man met ingang van 1 december 2018 NAf 600,- per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud.
4.10.
Partijen zijn gewezen echtgenoten en de kosten worden gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een uitkering voor levensonderhoud van NAf 600,- per maand, met ingang van 1 december 2018;
- bepaalt de uitkering tot 1 december 2018 op hetgeen de man betaald heeft of op hem verhaald is;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.