ECLI:NL:OGHACMB:2018:222
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ontslag en recht op cessantia-uitkering van werknemer bij Universiteit van Curaçao
In deze zaak heeft [appellant], een werknemer van de Universiteit van Curaçao (UoC), hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De appellant was in tijdelijke dienst benoemd en later in vaste dienst, maar raakte arbeidsongeschikt. Na een medische herkeuring werd hij op 31 mei 2017 ontslagen. De appellant verzocht om een geldelijke uitkering op basis van de cessantia-regeling, maar de UoC stelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn verzoek omdat zijn arbeidsverhouding publiekrechtelijk was en niet onder de cao viel. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van de appellant afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de UoC opnieuw betoogd dat de civiele rechter niet bevoegd is om over de vordering van de appellant te oordelen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de cao niet op de appellant van toepassing is, omdat deze alleen geldt voor medewerkers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst. De appellant heeft geen feiten gesteld die duiden op een overeenkomstige toepassing van de cao op medewerkers met een publiekrechtelijke aanstelling. Het Hof heeft de zaak naar de rol van 15 januari 2019 verwezen voor verdere behandeling en de overige beslissingen aangehouden.
De zaak is complex door de interactie tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke aspecten van de arbeidsrelatie van de appellant met de UoC. Het Hof heeft de UoC in de gelegenheid gesteld om te reageren op een verklaring van vakbonden die stelt dat de cao op alle zittende medewerkers van toepassing zou zijn, ongeacht hun aanstellingsvorm. De uiteindelijke beslissing over de rechtmatigheid van het ontslag en het recht op cessantia-uitkering is nog niet genomen.