Uitspraak
Appellant], wonend in Curaçao,
Beslissing
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister van Justitie. De appellant, wonend in Curaçao, had op 16 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een VOG met het oog op het verkrijgen van een wapenvergunning voor beveiligingswerkzaamheden. De minister heeft deze aanvraag op 18 april 2016 afgewezen, omdat uit justitiële documentatie bleek dat de appellant op 20 augustus 2012 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond op 10 januari 2017.
De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de minister in redelijkheid tot een andere afweging had moeten komen, gezien het tijdsverloop sinds zijn veroordeling en het ontbreken van nieuwe antecedenten. Tijdens de zitting op 2 november 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en de minister werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van het ministerie. Het Hof oordeelde dat de minister in redelijkheid het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder had kunnen laten wegen dan de persoonlijke belangen van de appellant. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.