ECLI:NL:OGHACMB:2018:255

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
H-45/18 P-2017/01931 (a) en P-2017/10050 (B)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging doodslag met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarbij de verdachte op 15 december 2017 was veroordeeld voor poging tot doodslag. De verdachte was vrijgesproken van meerdere feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren voor de poging tot doodslag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en poging tot doodslag door meermalen te schieten op het slachtoffer. Het Hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de opgelegde straf van zeven jaren als onvoldoende beoordeeld. Na zorgvuldige overwegingen, waaronder de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, heeft het Hof besloten de gevangenisstraf te verhogen naar acht jaren. Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd. De uitspraak is gedaan op 21 december 2018.

Uitspraak

Zaaknummer :H-45/18

Parketnummers: P-2017/01931 (A) en P-2017/10050 (B)
Uitspraak : 21 december 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, (hierna: het Gerecht), van 15 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [gebootreplaats],
wonende te [adres] in [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Aruba.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het onder parketnummer P-2017/01931 (A) als feit 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Ter zake van het onder dat parketnummer als feit 1 primair ten laste gelegde alsmede ter zake van het onder parketnummer P-2017/10050 (B) primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht de benadeelde partij [benadeeldepartij], die zich als benadeelde partij heeft gevoegd ten aanzien van het onder parketnummer P-2017/01931 (A) onder 1 en 2 ten laste gelegde, niet ontvankelijk verklaard in diens vordering.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is het vonnis waarvan beroep slechts aan beoordeling in hoger beroep onderworpen voor zover het betrekking heeft op de beslissingen ten aanzien van het onder P-2017/01931 (zaak A) als feit 1 ten laste gelegde, alsmede ten aanzien van het onder parketnummer P-2017/10050 (zaak B) ten laste gelegde.
Voorts neemt het Hof nota van het feit dat het hoger beroep van de verdachte weliswaar niet bij akte is beperkt, maar blijkens hetgeen ter terechtzitting uitdrukkelijk door de raadsvrouw naar voren is gebracht, niet is gericht tegen de veroordeling ter zake van hetgeen onder parketnummer P-2017/01931 (zaak A) als feit 1 primair is bewezenverklaard. Het Hof zal hiermee bij de beoordeling rekening houden. Dat betekent concreet dat het Hof zich aan de beslissingen in die zaak conformeert.
Door en namens de verdachte is ten aanzien van het onder parketnummer
P-2017/10050 (B) ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.P.M. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.M. Moenir-Alam, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt ten aanzien van het onder parketnummer P-2017/01931 (zaak A) als feit 1 primair bewezenverklaarde. Ten aanzien van het onder parketnummer P-2017/10050 (zaak B) tenlastegelegde zal het Hof het vonnis van het Gerecht eveneens bevestigen, behoudens ten aanzien van de bewijsconstructie en de bewijsoverwegingen. Het vonnis wordt voorts vernietigd voor wat betreft de op te leggen straf en de motivering daarvan.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen in zaak B
De raadsvrouw heeft in hoger beroep een aantal verweren gevoerd. Allereerst heeft zij betoogd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is, aangezien hij ten tijde van zijn aanhouding werd verdacht van een ander feit. De raadsvrouw is van oodeel dat dit een vormverzuim oplevert. Voor zover de raadsvrouw hiermee bedoelt te stellen dat sprake is van een normschending in de zin van artikel 413 Sv, overweegt het Hof dat bij een dergelijk verweer van de verdediging verlangd mag worden dat aan de hand van de beoordelingsfactoren ex art. 413 Sv – het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond – duidelijk wordt gemotiveerd waarom een vermeende normschending tot het beoogde rechtsgevolg dient te leiden. Aan dit vereiste heeft de verdediging geenszins voldaan. Daarom alleen al kan het verweer worden gepasseerd.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de motorrijder en latere slachtoffer de heer [slachtoffer] was. Dit verweer vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, waarop ter toelichting het volgende wordt overwogen.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
Op 14 februari 2017 rond 23.45 uur zit de verdachte op de bestuurdersstoel van een blauwe Toyota Yaris voor de woning van zijn vriendin [vriendin verdachte] aan de [adres 1]. Een man op een rode motor rijdt langs de woning en komt even later de straat weer ingereden. De bestuurder van deze motor stopt en schiet gericht op de blauwe Toyota. De auto blijkt later in het linker achterportier te zijn geraakt.
De kogel van het kaliber [wapennummer 1] wordt in de kofferbak van de auto waarin de verdachte zat aangetroffen. Tevens blijkt dat er van korte afstand is geschoten, nu er voor de woning [adres 1] een [wapennummer 1] huls wordt aangetroffen.
Zeer kort daarna, omstreeks 23:50 uur, vindt in de nabije omgeving, aan het eind van de [naam straat 1] bij de [naam straat 2] / [naam straat 3], nog een schietincident plaats. Een rode motor botst daar op een voorbijrijdende Hyundai Tucson, waardoor de bestuurder van de motor ten val komt. Vanuit een andere passerende auto wordt meerdere keren op de bestuurder van de motor geschoten. De bestuurder van de motor vlucht de mondi in. Op de plaats waar de bestuurder van de motor ten val kwam worden een kapotte patroonhouder [wapennummer 1], een aantal niet verschoten patronen van het kaliber [wapennummer 2] (die overeenkomen met kaliber [wapennummer 1]), patronen van het kaliber [wapennummer 1] en een helm aangetroffen. DNA-sporen op de helm komen overeen met het DNA van het slachtoffer [slachtoffer].
Blijkens een melding aan de politie heeft [slachtoffer] die avond drie schotwonden aan zijn lichaam opgelopen.
In de telefoon van getuige [getuige 1] worden op 15 februari 2017 tussen 04:00 AM en 02.49.01 PM gevoerde WhatsApp gesprekken aangetroffen en een op 15 februari 2017 om 04:50 AM verstuurde foto waarop een man met schotwonden in een woning op de vloer ligt. De teksten van de WhatsApp gesprekken houden onder meer in dat ‘[slachtoffer]’ werd beschoten; dat ‘[slachtoffer]’ op de motorfiets een rondje ging maken; dat hij de man die in een auto zat tegen kwam; dat hij is teruggekomen en om het schietwapen met de houder van [wapennummer 2] vroeg; dat hij zei dat hij zelf op hen zal schieten; dat hij op de man had geschoten toen hij voorbij reed; dat hij richting de bocht reed, tegen een auto botste en dat er op hem werd geschoten. De getuige [getuige 2] verklaart dat het slachtoffer [slachtoffer] ‘[slachtoffer]s’ wordt genoemd.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, in combinatie met het vergelijkend onderzoek aan de aangetroffen houder, patronen en hulzen op beide locaties, blijkt dat de bestuurder van de rode motor die op de verdachte heeft geschoten, dezelfde man is die korte tijd daarna even verderop tegen een auto botste en daar zelf meermalen werd beschoten, en dat de bestuurder van de rode motor het slachtoffer [slachtoffer] is, wat in het bijzonder wordt aangetoond door het op de helm aangetroffen DNA van het slachtoffer [slachtoffer] in combinatie met de inhoud van de Whatsapp gesprekken en de daarbij verstuurde foto, waarop is te zien dat het slachtoffer op de vloer ligt en schotwonden heeft. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] op 19 februari 2017 heeft verklaard dat haar zoon schotverwondingen had opgelopen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouw heeft tot slot bepleit dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het daderschap van de verdachte. Het Hof overweegt in dit verband in vervolg op voorgaande overwegingen het volgende.
Nadat [slachtoffer] op de verdachte had geschoten, is [slachtoffer] ongeveer 100 meter verderop [1] verongelukt en ten val gekomen, waarna meerdere keren op hem is geschoten. Er zijn, kort na de schietpartij, twee [wapennummer 3] hulzen aangetroffen op de plaats waar [slachtoffer] is beschoten. Ook in de blauwe Toyota Yaris waarin de verdachte zat op het moment dat op hem werd geschoten werd een [wapennummer 3] huls aangetroffen. Volgens technisch onderzoek zijn de drie inbeslaggenomen [wapennummer 3] hulzen waarschijnlijk afkomstig uit hetzelfde wapen. De verdachte was, volgens zijn eigen verklaring, die avond de bestuurder en tevens enige inzittende van de blauwe Toyota Yaris. Dat de verdachte, nadat op hem werd geschoten, te voet is weggegaan in plaats van in de Toyota Yaris, acht het Hof niet geloofwaardig.
Voornoemde feiten en omstandigheden acht het Hof redengevend voor het bewijs dat [slachtoffer], rijdend op een motor, eerst heeft geschoten op de verdachte, en dat vervolgens de verdachte in de blauwe Toyota Yaris de achtervolging op [slachtoffer] heeft ingezet – uit de bewijsmiddelen blijkt dat de motorfiets door een andere auto werd achtervolgd – en enkele minuten daarna drie maal met een [wapennummer 3] wapen heeft geschoten op [slachtoffer], nadat [slachtoffer] ten val was gekomen. De verdachte heeft desgevraagd voor genoemde feiten en omstandigheden geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven, met name niet voor de aanwezigheid van een [wapennummer 3] huls in de door hem bestuurde auto, welke huls uit hetzelfde vuurwapen is verschoten als de twee [wapennummer 3] hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen. Dit lag uitdrukkelijk op zijn weg, nu de verdachte, daarnaar gevraagd, heeft verklaard dat hij alleen was op het moment dat er op hem werd geschoten. Het verweer wordt verworpen.
Oplegging van straf (zaak A en B).
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het Hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich, na afloop van een evenement te [club], schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging als gevolg waarvan de aangevers pijn en letsel hebben ondervonden. Dat is een ernstig feit. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meermalen te schieten op het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer had hierdoor het leven kunnen verliezen. Het is niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt. Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis. Dit feit heeft zich bovendien eveneens op de openbare weg en in een woonwijk voorgedaan. De verdachte is geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door de door hem gepleegde feiten in de samenleving worden veroorzaakt, nu het feiten zijn met een agressief en gewelddadig karakter, waar onschuldige voorbijgangers mee worden geconfronteerd.
Het Hof heeft in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij reeds eerder veroordeeld is voor overtreding van een bij of krachtens de Vuurwapenverordening gesteld verbod. Verder geldt dat de verdachte geenszins heeft laten blijken dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet, laat staan dat hij berouw heeft getoond.
Op grond van dit alles komt het Hof met eenparigheid van stemmen tot de slotsom dat de door het Gerecht opgelegde gevangenisstraf van 7 (zeven) jaren onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg met betrekking tot de bewijsconstructie en de bewijsoverwegingen in zaak B en met betrekking tot de op te leggen straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.A.H. Lemaire, M.C.B. Hubben en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 21 december 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
Mrs. Lemaire en Hubben zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Bijlage ZD05-01 Proces-verbaal onderzoek personenauto; mutatie nr 229-2017; plattegrond aangegeven met # 13.