ECLI:NL:OGHACMB:2018:294

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
400.00131/17 H 165/2017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit op Bonaire

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin de verdachte op 20 december 2017 was vrijgesproken van enkele feiten, maar wel was veroordeeld voor poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte, die op 9 juni 2017 op het eiland Bonaire een vuurwapen op een slachtoffer richtte en meerdere keren op hem schoot, werd door het Hof in hoger beroep opnieuw beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen schuldig was aan poging tot doodslag, maar ook aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De procureur-generaal had een gevangenisstraf van acht jaren geëist, en het Hof heeft deze eis gehonoreerd. Het Hof heeft de vrijspraken van de feiten 1 primair, 3 en 4 bevestigd, maar de veroordeling voor de feiten 1 subsidiair en 2 gehandhaafd. De verdachte werd als strafbaar verklaard en kreeg een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. De uitspraak werd gedaan op 23 oktober 2018.

Uitspraak

Zaaknummer: H-165/2017

Parketnummer: 400.00131/17
Uitspraak: 23 oktober 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 20 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis van het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte noch de officier van justitie heeft het hoger beroep bij akte beperkt. De procureur-generaal heeft ter terechtzitting van het Hof van 14 juni 2018 naar voren gebracht dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 1 primair, feit 3 en feit 4. Als het hoger beroep van de officier van justitie bij akte zou zijn beperkt, zouden de beslissingen ten aanzien van de feiten 3 en 4 in hoger beroep zijn beschermd. Nu dat niet het geval is, zijn strikt genomen alle feiten aan beoordeling in hoger beroep onderworpen. Het Hof heeft echter ter terechtzitting besloten er rekening mee te zullen houden dat de grieven van het openbaar ministerie zich niet richten tegen de beslissingen van het Gerecht ter zake van de feiten 1 primair, feit 3 en feit 4; dat betekent concreet dat het Hof zich aan die beslissingen conformeert.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadvrouw,
mr. M.M.A. van Lieshout, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat de bewijsmiddelen geen onderdeel uitmaakten van het gewezen vonnis en omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na een ter terechtzitting in eerste aanleg toegewezen nadere omschrijving van de tenlastelegging– ten laste gelegd dat:

Feit 1:dat hij op of omstreeks 9 juni 2017, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met voorbedachten rade, met een pistool althans een (vuist)vuurwapen één of meer kogel(s) afgevuurd/geschoten op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] een (schot)wond heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;

(artikel 302 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht BES)

Subsidiair
dat hij op of omstreeks 9 juni 2017, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk, met een pistool althans een (vuist)vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd/geschoten op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] een (schot)wond heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 300 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht BES)

Feit 2:dat hij op of omstreeks 9 juni 2017, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voorhanden heeft gehad- een pistool, in elk geval een (vuist)vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenwet BES, en/of- een aantal kogels en/of scherpe patronen, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;(artikel 3 jo 11 van Vuurwapenwet BES)

Feit 3 mishandeling [naam bar] bar:dat hij op of omstreeks 9 juni 2017, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, opzettelijk gewelddadig, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, [slachtoffer] heeft mishandeld, door toen en aldaar opzettelijk gewelddadig met kracht met de vlakke hand en/of met (een) stainless steel halsketting(en) te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;(artikel 314a jo 313 Wetboek van Strafrecht BES)

Feit 4:dat hij op of omstreeks 9 juni 2017, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte een vuurwapen op die [slachtoffer 2] gericht en die [slachtoffer 2 opzettelijk dreigend toegevoegd dat hij, ze allemaal zal doden, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte een vuurwapen op die [slachtoffer 2] gericht en die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend toegevoegd dat hij, ze allemaal zal doden, althans woorden van dergelijke dreigende;(artikel 298 Wetboek van Strafrecht BES)

Vrijspraken feiten 1 primair, 3 en 4
Het Hof kan zich, evenals het openbaar ministerie en de verdediging, verenigen met de door het Gerecht gegeven vrijspraken van de onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1 subsidiair:
dat hij op
of omstreeks9 juni 2017
, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk, met een pistool
althans een (vuist)vuurwapen één of meerkogel
(s
)heeft afgevuurd/geschoten
op en/ofin de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] een
(schot
)wond heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid
;.
Feit 2:
dat hij op
of omstreeks9 juni 2017
, althans in of omstreeks de maand juni 2017, op het eiland Bonaire,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,voorhanden heeft gehad
-
een pistool, in elk gevaleen
(vuist
)vuurwapen,
in de zin van de Vuurwapenwet BES,en
/of
- een aantal
kogels en/ofscherpe patronen,
in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES;.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen opgenomen plaatsen gelegen zijn op Bonaire.
1. Verklaring van getuige [slachtoffer 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2018, voor zover inhoudende:
Ik ken de verdachte als [verdachte]. Op 9 juni 2017 hadden [verdachte] en ik met elkaar gevochten. Toen ik later die nacht in mijn auto over de openbare weg reed, zag ik een auto die stopte. [verdachte] stapte uit die auto en richtte meteen een vuurwapen op mij. Toen ik langs [verdachte] reed, begon hij op mij te schieten. Hij schoot zeker vier keer. Op het moment dat [verdachte] op mij schoot, was er een hele korte afstand tussen de plek waar [verdachte] stond en mijn auto. Ik zag dat [verdachte] zijn vuurwapen op mijn gezicht richtte. Ik ben één keer geraakt. De kogel kwam door de voorruit in mijn hals terecht. De punt van de kogel bleef vastzitten.
2. ( (pagina 070 en 071)
Proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt en op 9 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 9 juni 2017 omstreeks 06:45 uur hoorde ik iemand op de deur kloppen. Ik maakte de deur open en zag verderop iemand staan. Ik herkende de man ambtshalve als [slachtoffer 1] (opm. verbalisant: getuige werkt in [NAAM BEDRIF]). Hij zei tegen mij dat hij was beschoten door [verdachte]. Ik zag dat hij een wond in zijn hals had en ik heb de ambulance gebeld.
3. ( (pagina 043 en 044)
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en op 9 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant voornoemd:
Op 9 juni 2017 zag ik [slachtoffer 1] liggen in een plas bloed. Aan de linker achterzijde van zijn schouderblad zag ik een kleine ronde wond waar bloed uit kwam. [slachtoffer 1] zei dat hij een kogel in zijn nek had. Aan de linkerkant van zijn nek zag ik een kleine bult. [slachtoffer 1] zei tegen mij dat [verdachte] op hem had geschoten.
4. ( (pagina 025 t/m 029)
Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte], opgemaakt en op 12 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Mijn bijnaam is ‘[verdachte]’. Een paar dagen geleden stond ik buiten bij de [naam bar] Bar. [bijnaam slachtoffer 1] (het Hof begrijpt: [slachtoffer 1]) was daar ook. Op een gegeven moment begonnen [bijnaam slachtoffer 1] en ik met elkaar te vechten. Wij werden door omstanders uit elkaar gehaald. [bijnaam slachtoffer 1] stapte in zijn auto en reed weg. Ik ben ook weggereden. Ik heb eerst wat rondjes gereden in de binnenstad en toen ben ik naar [naam snack] Snack gegaan.
5. ( (pagina 068 en 070)
Proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt en op 10 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Mijn broer [slachtoffer 1], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer 1], en [verdachte] hebben ter hoogte van [naam bar] Bar met elkaar gevochten. Nadat zij uit elkaar waren gehaald, ben ik met enkele personen naar [naam snack] Snack gegaan. Toen ik daar een half uur was, kwam iemand mij vertellen dat er op mijn broer geschoten was. Even daarna kwam [verdachte] aanrijden. Hij had een vuurwapen bij zich en zei dat hij [bijnaam slachtoffer 1] zal dood maken.
6. ( (pagina 062 t/m 064)
Proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt en op 10 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 9 juni 2017 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer 1] bij de [naam bar] Bar. De man bijgenaamd [verdachte] was daar ook. [slachtoffer 1] en [verdachte] begonnen met elkaar te vechten. Toen zij uit elkaar waren gehaald, stapte [slachtoffer 1] in zijn auto en reed weg. [verdachte] stapte ook in zijn auto en reed weg. Ik kreeg een lift van een jongen. We gingen eerst naar [naam snack] Snack. De snack gaat om 06:00 uur open en we kwamen daar kort na de opening aan. Terwijl ik daar was, zag ik [verdachte] meerdere keren heen en weer rijden. Ik heb [slachtoffer 1] toen een spraakbericht gestuurd. Toen [verdachte] later bij [naam snack] Snack kwam, stapte hij uit de auto met een vuurwapen in zijn hand.
7. ( (pagina 045 en 046)
Proces-verbaal bevinding whatsapp-gesprek, opgemaakt en op 29 juni 2017 gesloten en ondertekend door [verbalisant 3], voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant voornoemd:
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 9 juni 2017 via whatsapp spraakberichten heeft verstuurd naar [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft de spraakberichten naar mij toegestuurd en tevens twee screenshots waarop te zien is hoe laat die berichten zijn gestuurd.
Het eerste spraakbericht is gestuurd op 9 juni 2017 om 6:49 uur. In dit bericht zegt [getuige 2], in het Nederlands vertaald: “kom thuis, kom thuis vriend, kom thuis. Serieus kom thuis (…).”
Het tweede spraakbericht was gestuurd om 06:53 uur. In dit bericht zegt [getuige 2], in het Nederlands vertaald: “[naam slachtoffer 1] gaat naar [naam 1], de man loopt je te zoeken met een vuurwapen, gaat naar [naam 1]. Gaat naar [naam 1], alsjeblieft. Blijf niet op straat (…).”
Bewijsoverwegingen
Bij de behandeling van de zaak in hoger beroep op 14 juni 2018 heeft de verdachte bij zijn laatste woord verklaard dat [slachtoffer 1] tegen hem in de gevangenis had gezegd dat niet hij, de verdachte, maar andere mensen met een bedekt gezicht op hem hadden geschoten en dat hij, [slachtoffer 1], hem uit deze situatie zou halen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend om [slachtoffer 1] als getuige te horen.
[slachtoffer 1] is ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2018 als getuige gehoord. [slachtoffer 1] heeft ontkend dat hij het voormelde tegen de verdachte heeft gezegd en heeft uitleg gegeven over het gesprek dat in de gevangenis heeft plaatsgevonden. De uitleg die [slachtoffer 1] heeft gegeven [2] acht het Hof niet onaannemelijk. [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting herhaald dat de verdachte degene is geweest die op 9 juni 2017 op hem heeft geschoten.
De verdediging heeft bepleit dat [slachtoffer 1] tot de conclusie is gekomen dat het de verdachte geweest moet zijn die op hem heeft geschoten, maar dat hij dat zelf niet heeft waargenomen en dat er onvoldoende bewijs is in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen.
Het Hof overweegt als volgt.
De verklaring van [slachtoffer 1] dat het de verdachte is geweest die op hem heeft geschoten, wordt als zodanig ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1]en de verklaring van verbalisant [verbalisant 2]. Zowel [getuige 1] als [verbalisant 2] hebben kort nadat [slachtoffer 1] gewond was geraakt (afzonderlijk van elkaar) verklaard dat [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij beschoten was door [verdachte]. Daarnaast zijn er getuigen die hebben verklaard dat ze de verdachte bij [naam snack] Snack hebben zien staan met een vuurwapen. De verdachte heeft voorts bij de rechter-commissaris [3] in het kader van het bewaringsverhoor verklaard dat hij inderdaad een vuurwapen had. Aan wat hij bij die gelegenheid verder heeft verklaard - dat het zou gaan om een nepwapen - hecht het Hof geen waarde gezien de overige bewijsmiddelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2018 weliswaar aangegeven dat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij een vuurwapen had omdat hij moe was en de rechter-commissaris hem maar steeds dezelfde vragen bleef stellen, maar dit blijkt niet uit het proces-verbaal van dit verhoor, waar bovendien uit blijkt dat de raadsvrouw bij het verhoor aanwezig was.
Gelet op het vorenstaande acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
Gelet op de wijze waarop de verdachte op [slachtoffer 1] heeft geschoten, te weten vier keer vanaf korte afstand met het vuurwapen gericht op het gezicht van die [slachtoffer 1], kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de bedoeling had hem te doden. Vol opzet op de dood kan dus worden bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 300 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES en strafbaar gesteld in artikel 11 van die wet.
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ’s nachts op de openbare weg vanaf korte afstand geschoten op [slachtoffer 1], met wie hij eerder die nacht had gevochten. Toen de verdachte [slachtoffer 1] enige tijd na de vechtpartij op straat tegenkwam, is hij met een vuurwapen uit zijn auto gestapt en heeft verschillende keren gericht op hem geschoten. [slachtoffer 1] is daarbij gewond geraakt. Wonderwel heeft hij het er naar omstandigheden goed vanaf gebracht. Het Hof acht het handelen van de verdachte bijzonder laakbaar en getuigen van een minachting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Bovendien versterkt een dergelijk zeer gewelddadig feit gepleegd op de openbare weg, bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Het Hof houdt bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf rekening met de straffen die in soortgelijke zaken door het Hof plegen te worden opgelegd. Het Hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de verdachte met extreem geweld heeft gereageerd op een relatief geringe aanleiding, dat dit gebeurde op de openbare weg, dat de verdachte geen inzicht laat staan berouw heeft getoond in het laakbare van zijn handelen en dat de verdachte eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het Hof is tot de slotsom gekomen dat de straf zoals door de procureur-generaal is gevorderd passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
acht (8) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, M.C.B. Hubben en M.B. van den Enden, leden van het Hof, bijgestaan door mr. L.M. Tjong-A-Tjoe, zittingsgriffier, en op 23 oktober 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire.
mr. M.C.B. Hubben is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal genaamd “Onderzoek [onderzoeksnaam]” van het Korps Politie Caribisch Nederland, d.d. 5 november 2017.
2.Verklaring [slachtoffer 1] ter terechtzitting van 3 oktober 2018: In de gevangenis heb ik tegen [verdachte] gezegd dat ik niet van problemen hou, dat ik wilde dat hij uit het probleem zou komen. Ik ben niet iemand die over iets nog loopt te denken en te zeuren. Ik bedoelde het in de stijl van: Vergeet het, we praten er niet meer over.” Ik bedoel tussen hem en mij.
3.Verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris op 20 juni 2017 in het kader van de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring.