ECLI:NL:OGHACMB:2018:311

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
P-2017/10214
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consultatierecht, betrouwbaarheid en rechtmatigheid ademanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarbij de verdachte op 7 december 2017 was veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van twee weken, een geldboete van 1.200 florin en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn recht op consultatie van een advocaat is geschonden en dat de ademanalyse onbetrouwbaar is vanwege een medische aandoening. Het Hof heeft de vordering van de procureur-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het Hof oordeelt dat het consultatierecht niet is geschonden, omdat de verdachte afstand heeft gedaan van dit recht. Ook de argumenten over de ademanalyse worden verworpen, omdat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij om een bloedtest heeft gevraagd. Het Hof komt tot de conclusie dat de eerdere veroordeling deels moet worden vernietigd en legt een nieuwe straf op, waarbij de geldboete en de ontzegging van de rijbevoegdheid worden aangepast. De uitspraak is gedaan op 21 december 2018.

Uitspraak

Zaaknummer: H-172/18

Parketnummer : P-2017/10214
Uitspraak : 21 december 2018
Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht
in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 7 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], op het adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is een geldboete opgelegd van 1.200,00 (duizendtweehonderd) florin, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen. Tot slot is aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig ontzegd voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden is geweest vanaf 23 oktober 2017.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.P.M van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.F.K.J. Lejuez, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de redengeving waarop dit berust en zal dit vonnis bevestigen, onder aanvulling van de navolgende bewijsoverwegingen en motivering van de op te leggen straf en de van toepassing zijnde wetsartikelen en behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Op dit laatste punt zal het vonnis worden vernietigd.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De raadsman en de verdachte hebben allereerst naar voren gebracht dat de verdachte om een advocaat en om een bloedtest heeft gevraagd, maar dat beide verzoeken zijn geweigerd, waardoor de verdachte in zijn verdediging is geschaad. Voorts heeft de verdachte betoogd dat hij door een medische aandoening (facialisparese) niet goed kan blazen en dat hij daarom de betrouwbaarheid van de uitslag van de ademanalyse betwist. Deze uitslag mag daarom niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus nog steeds de verdachte.
Het Hof stelt voorop dat het consultatierecht – het raadplegen van een advocaat - geldt voor de aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor. Er bestaat geen recht op consultatie van een advocaat in verband met een jegens een al dan niet aangehouden verdachte gedane vordering tot het verlenen van medewerking aan een ademanalyse.
Dat het consultatierecht van de verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor zou zijn geschonden, mist feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich immers een door de verdachte ondertekende verklaring, waaruit blijkt dat hij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht. Niet is aangevoerd dat deze afstandsverklaring niet vrijwillig door de verdachte is ondertekend. Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de verdachte de gevolgen van zijn afstandsverklaring in zijn (beschonken) toestand mogelijk niet geheel meer kon overzien, geldt dat hij niet in zijn verdedigingsrecht is geschaad nu hij zich tijdens zijn eerste (en enige) politieverhoor heeft beroepen op zijn zwijgrecht en hij zijn bekennende verklaringen ten aanzien van het hem ten laste gelegde vervolgens zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft afgelegd in aanwezigheid van zijn advocaat.
Met betrekking tot de verzochte bloedtest overweegt het Hof als volgt. Aan de verdachte is, blijkens het proces-verbaal ademanalyse, mededeling gedaan van het feit dat hij met het oog op het verrichten van een tegenonderzoek voor eigen rekening bloed kan laten afnemen. Daarmee is voldaan aan het vereiste als gesteld in artikel 7 lid 2 van het Landsbesluit onderzoek alcoholgehalte. De verdachte stelt dat zijn verzoek ter zake is geweigerd door de politie. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt echter niet van een dergelijk verzoek zijdens de verdachte. Door de verdediging zijn geen redenen aangevoerd om aan de juistheid van dit ambtsedig opgemaakte proces-verbaal te twijfelen en ook overigens zijn aan het Hof geen redenen hiertoe gebleken, zodat ervan wordt uitgegaan dat de verdachte niet om een bloedonderzoek heeft gevraagd.
De verdachte heeft een medische verklaring d.d. 28 november 2017 van een huisarts overgelegd, waaruit blijkt hij in het verleden een facialisparese heeft doorgemaakt aan de linkerzijde van zijn gelaat met restafwijkingen. Volgens deze verklaring kan de verdachte zijn lippen niet goed sluiten, waardoor blazen niet mogelijk is en waardoor lucht langs zijn lippen zal ontsnappen. Uit het dossier volgt dat het de verdachte na drie pogingen niet gelukt is om met enig resultaat de voorlopige blaastest (als bedoeld in artikel 24 eerste lid van de Landsverordening wegverkeer) uit te voeren. Dit zou te maken kunnen hebben met voornoemde medische aandoening, echter dit is moeilijk vast te stellen. Wat hier ook van zij, de verdachte is er daarna blijkens het proces-verbaal ademanalyse wel in geslaagd om het ademonderzoek op de juiste wijze uit te voeren. Niet is gebleken dat de om 02.51 uur uitgevoerde ademanalyse op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. De procureur-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op de start- en eindtijd (respectievelijk 02:51 uur en 03:07 uur) van de ademanalyse en vervolgens op de in artikel 3.9.1. van de Regeling onderzoek alcoholgehalte genoemde maximale duur van drie minuten voor een blaasprestatie en zich daarbij hardop afgevraagd of hier sprake is van een schending van een wettelijk voorschrift. Daarvan is geen sprake. Laatstgenoemd vereiste ziet namelijk op de maximale duur van de twee in elke ademanalyse benodigde blaasprestaties, die elk tot een tussentijds meetresultaat moeten leiden om uiteindelijk tot een eindresultaat in het ademonderzoek te komen. Iedere blaasprestatie mag ingevolge voornoemd artikel maximaal drie minuten duren en overschrijding wordt aangemerkt als een onjuiste blaasprestatie. De genoemde starttijd en eindtijd in de ademanalyse zien op de gehele duur van de ademanalyse en niet op de duur van de verschillende door de verdachte verrichte blaasprestaties. Niet is gebleken dat die blaasprestaties de duur van drie minuten hebben overschreden.
De verweren worden op grond van het voorgaande verworpen.
Aanvullende strafmotivering
Het openbaar ministerie heeft aangenomen dat de verdachte een aanrijding met schade heeft veroorzaakt, hetgeen een strafverzwarende omstandigheid oplevert die leidt tot toepaassing van één schaal hoger in de richtlijnenvan het openbaar ministerie. Naar het oordeel van het Hof kan onvoldoende worden vastgesteld dat een aanrijdig met schade heeft plaatsgevonden. Het Hof zoekt daarom aansluiting bij schaal VIII en komt dan ook tot een andere straf dan door de eerste rechter is opgelegd en door de procureur-generaal is gevorderd.
Aanvulling toepasselijke wettelijke voorschriften
De bijkomende straf is mede gegrond op artikel 41 lid 1 van de Landsverordening wegverkeer (oud).

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
Afl. 1.250,= (duizendtweehonderd en vijftig) florin,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
22 (tweeëntwintig) dagen;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig voor de duur van
8 maandenmet aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden is geweest vanaf 23 oktober 2017;
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, P.A.H. Lemaire en S.A. Carmelia, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en vervolgens op 21 december 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
Mr. P.A.H. Lemaire is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: