ECLI:NL:OGHACMB:2018:313

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
500.00109/18 h 147/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van de straf voor invoer van cocaïne en hennep

Op 8 november 2018 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 55 maanden voor het invoeren van cocaïne en hennep. De procureur-generaal vorderde in hoger beroep een straf van 60 maanden. Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en de verdediging van de verdachte, die vrijspraak bepleitte. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, maar verhoogde de straf naar 60 maanden, onder verwijzing naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het Hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij samen met medeverdachten handelde. De beslissing om de straf te verhogen werd onderbouwd door de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving en de gezondheid van gebruikers. Het Hof vernietigde het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de opgelegde straf en deed opnieuw recht, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht op de gevangenisstraf.

Uitspraak

Zaaknummer: H 147/2018

Parketnummer: 500.00109/18
Uitspraak: 8 november 2018 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), van 13 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van feit 1 en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.M.M. Alejandra, advocaat in Curaçao, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, onder aanvulling van de bewijsvoering, behoudens ten aanzien van de beslissing aangaande de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen en de straf. De procureur-generaal vordert dat het Hof - in zoverre opnieuw recht doende - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, onder aanvulling van de bewijsmiddelen en vervanging van de bewijsvoering, de motivering van de op te leggen straf en de overweging met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen. Met betrekking tot de op te leggen straf zal het vonnis worden vernietigd.
Overneming en aanvulling van het door het Gerecht gebezigde bewijs
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Het Hof vult deze bewijsmiddelen aan met de hierna volgende bewijsmiddelen. De inhoud van elk bewijsmiddel is telkens zakelijk weergegeven.
a.
Op 25 maart 2018 heeft verbalisant [verbalisant 1] het volgende gerelateerd:
“Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Aanhouding op: 25 maart 2018.
Tijdstip: 01.30 uur.
Plaats: binnen de territoriale wateren van Curaçao op 5,2 mijlen ten zuiden van Klein Curaçao.
Naamsopgave verdachte: [verdachte].” [1]
b.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 25 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:
“Wij moesten een partij verdovende middelen naar Curaçao brengen. Wij bestuurden alle vier de boot. Er was geen kapitein. Wij zouden in de omgeving van Curaçao een andere boot tegenkomen die de partij verdovende middelen zou overnemen.” [2]
c.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 25 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:
“Wij waren met ons vieren aan boord. Wij hadden allemaal een beetje geholpen met het besturen van de boot. Er was geen kapitein aan boord. Het is zo dat wij door een onbekende man werden benaderd om een partij verdovende middelen naar Curaçao te transporteren.” [3]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet ervan op de hoogte was dat de pakketten aan boord drugs bevatten en vervoerd moesten worden naar Curaçao. De verdachte was alleen aan boord, omdat hij naar Curaçao kwam om te werken.
Het Hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 25 maart 2018 samen met de medeverdachten is aangetroffen in de territoriale wateren van Curaçao - vijf mijl ten zuiden van Klein Curaçao - aan boord van een onverlicht vaartuig. In het vaartuig troffen medewerkers van de Kustwacht onder meer een grote hoeveelheid cocaïne en hennep aan, welke in beslag werd genomen. Verder had de verdachte noch de medeverdachten een identificatiebewijs bij zich. Het Hof gaat uit van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten waarin zij hebben aangegeven dat zij allen op de hoogte waren van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat het aandeel van een ieder even groot was. Deze verklaringen zijn als eerste afgelegd, het meest consistent en hierin belasten zij zowel zichzelf als de overige verdachten. De latere verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de drugs schuift het Hof als ongeloofwaardig terzijde. Het Hof verwerpt het verweer.
Oplegging van straf
Het Hof heeft evenals het Gerecht bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het invoeren en vervoeren van cocaïne en het invoeren van hennep.
Het Gerecht heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft, uitgaande van dezelfde bewezenverklaring, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het Hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De verdachte is aangehouden op een boot waarin een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en hennep werd aangetroffen, welke door hem en zijn mededaders vanuit Venezuela binnen de territoriale wateren van Curaçao is gebracht. De verdachte was, evenals zijn mededaders, op de hoogte van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan boord en van het feit dat deze vervoerd moesten worden naar Curaçao. Ze hebben allemaal afwisselend de boot bestuurd. De verspreiding van en handel in cocaïne en hennep vormen een bedreiging voor de samenleving door de criminaliteit en overlast die daarmee gepaard gaan. Ook leveren deze verdovende middelen grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers op. De criminaliteit en overlast die de handel in deze verdovende middelen met zich brengt, hebben de verdachte er desondanks niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder geldt dat de verdachte niet heeft laten blijken dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. De verdachte heeft immers in het voorbereidend onderzoek een bekennende verklaring afgelegd en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar heeft de schuld bij één van de medeverdachten neergelegd.
Het Hof is, met de procureur-generaal, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend en geboden is.
In beslag genomen voorwerpen
De procureur-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het niet nodig is de in beslag genomen drugs te onttrekken aan het verkeer, omdat zij van rechtswege in eigendom zijn vervallen van het Land. Dit standpunt is gelet op het bepaalde in artikel 11, zesde lid, van de Opiumlandsverordening 1960 juist. Tot vernietiging van het bestreden vonnis behoeft dat niet te leiden, omdat daarbij geen belang bestaat (Vgl. ECLI:OGHACMB:2016:127).

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bevestigt het vonnis van het Gerecht voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, S.A. Carmelia en D. Gruijters, leden van het Hof, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittings)griffier, en op 8 november 2018 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevinding bij voorgeleiding d.d. 25 maart 2018, PV-nummer 201803250710.
2.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 maart 2018, PV-nummer 201803251055/V01-1.
3.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 25 maart 2018, PV-nummer 201803251155/V02-1.