Uitspraak
Zaaknummer: H-119/2017
Vonnis
Verdachte 5
politieman B.tot gevolg. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat door de
medeverdachte 1niet is geschoten in het kader van het in de tenlastelegging omschreven mogelijk maken van de vlucht hetzij het veiligstellen van de buit maar met een ander oogmerk, namelijk om te voorkomen dat Politieman B. de verdachte zou neerschieten. Tevens is aangevoerd dat tussen de verdachte en de medeverdachten van tevoren is afgesproken dat niet geschoten zou worden met de naar de woning meegebrachte vuurwapens. De verdachte heeft derhalve geen opzet gehad op het door de medeverdachte gebruikte fatale vuurwapengeweld, ook niet in voorwaardelijke zin, aldus nog steeds de verdediging. Het Hof overweegt met betrekking tot deze twee verweren als volgt.
Verband tussen het schietincident en de vlucht
medeverdachte 1op
politieman B.heeft geschoten om aan zichzelf en/of zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van de buit te verzekeren, deelt het Hof niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op het moment dat de politie arriveerde de overval in de woning nog gaande was. De daders werden door de politie op heterdaad betrapt en zijn toen, in het bezit van de buit, rennend uit de woning gevlucht. Tijdens die vlucht werd verdachte buiten de woning, op het erf, achtervolgd door
politieman B..
Medeverdachte 1, de neef van de verdachte, die inmiddels ook uit de woning was gevlucht, en zich op korte afstand achter
verdachtebevond, zag dit en heeft toen op
politieman B.geschoten, naar zijn eigen verklaring: “om ervoor te zorgen dat zijn neef niet zou worden neergeschoten door de hem achtervolgende politieman”. Uit deze verklaring, in samenhang met voornoemde omstandigheden, blijkt dat
medeverdachte 1de schoten heeft gelost teneinde aan zijn neef, zichzelf en/of de andere verdachten de vlucht mogelijk te maken terwijl zij in het bezit van de buit waren. Het verweer wordt verworpen.
Opzet op het fatale vuurwapengeweld
slachtoffer 1zijn binnengedrongen voorzien van vijf geladen vuurwapens. Zij wisten voorafgaand aan de overval reeds van elkaar wie welk geladen vuurwapen droeg. Deze vuurwapens hadden zij meegenomen, zoals zij zelf hebben verklaard, met het doel de bewoners af te schrikken en zodoende de buit gemakkelijker te kunnen bemachtigen.
medeverdachten 2, 3 en 1.
Medeverdachte 2heeft expliciet verklaard:
“Mij wordt gevraagd of voorafgaand aan de overval concrete afspraken zijn gemaakt over het gebruiken van geweld of het dreigen met geweld. Nee.” Medeverdachte 1heeft verklaard:
“Specifieke afspraken zijn er niet gemaakt.” Medeverdachte 3heeft overigens nog verklaard:
“Mij wordt gevraagd of er afspraken zijn gemaakt over het gebruik van geweld of het dreigen met geweld. Nee, die zijn niet gemaakt.” [1] Daarnaast verhoudt de wijze waarop de verdachten de woning hebben betreden, zwaar bewapend met vijf geladen vuurwapens, terwijl de desbetreffende overval slechts marginaal was voorbereid, zich geenszins met een dergelijke ‘afspraak’. Dat, zoals door de verdediging nog naar voren is gebracht, er op bepaalde momenten tijdens de overval al geschoten had kunnen worden, maar dat dat niet is gebeurd, doet aan het voorgaande niet af.
slachtoffer 2en een ander, ‘gemakkelijker’ huis als doelwit uit te zoeken. Aan het Hof ligt de vraag voor of deze gang van zaken maakt dat het door de verdediging gedane beroep op vrijwillige terugtred ex artikel 48b Wetboek van Strafrecht BES slaagt. Daarvan is sprake indien het beoogde misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Hiermee wordt bedoeld dat sprake dient te zijn van een wijziging van de (criminele) intentie, ofwel er moet sprake zijn van het uit vrije wil op zijn schreden terugkeren en niet van een situatie waarin die keuze in feite voor hem wordt gemaakt. Bij voornoemde wijziging van de intentie mogen externe factoren mede een rol spelen, maar naar de kern bezien dient het te gaan om het uit vrije wil staken of verijdelen van de uitvoering, dan wel het in zijn geheel niet overgaan tot uitvoering.
slachtoffer 2is gelegen in angst voor ontdekking dan wel het niet kunnen effectueren van het beoogde misdrijf, omdat zeer waarschijnlijk een bewapende bewaker of bewoner aanwezig was op het erf of in de woning waar dit misdrijf zou moeten plaatsvinden. De beslissing om van de overval af te zien is daarmee uitsluitend gebaseerd op externe (voor het slagen van het beoogde misdrijf) ongunstige factoren en dat maakt dat geen sprake is van een autonome beslissing zoals vereist, maar veeleer van (een) calculerende dader(s). Naar vaste jurisprudentie geldt een dergelijk motief niet als een omstandigheid van de wil van de dader afhankelijk (het Hof verwijst naar HR 07-09-2004 LJN AP2570). Nu geenszins sprake is geweest van het wijzigen van de (criminele) intentie, hetgeen wordt bevestigd door de daarna gepleegde overval op Slachtoffer 1, kan een beroep op vrijwillige terugtred niet slagen. Het verweer wordt verworpen.
politieman B.en het politiekorps hebben geschokt en getroffen. Het Hof verenigt zich met deze overwegingen en voegt daar het volgende aan toe.
medeverdachte 4(broer van de verdachte) en
medeverdachte 3, nu hun rollen en proceshouding min of meer gelijk aan elkaar te stellen zijn. De aan voornoemde medeverdachten opgelegde gevangenisstraf van 14 jaar acht het Hof ook voor de verdachte passend en geboden.
BESLISSING
14 (veertien) jaren;