ECLI:NL:OGHACMB:2019:233

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
AUA2019H00051
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en Aruba Caribbean Hotel Limited Partnership N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellante] is ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) van 5 februari 2019. [Appellante] was werkzaam als (facial)therapist bij Aruba Caribbean Hotel Limited Partnership N.V., h.o.d.n. Hilton Aruba Caribbean Resort & Casino. In haar beroepschrift heeft [appellante] verzocht om de beschikking van het GEA te vernietigen en haar verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Hilton in de proceskosten. Hilton heeft in haar verweerschrift geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking van het GEA en veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2019 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, terwijl Hilton vertegenwoordigd was door haar gemachtigde en enkele medewerkers. Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn door [appellante] in het beroepschrift uiteengezet, maar het Hof heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking van het GEA, waarin de verzoeken van [appellante] werden afgewezen, terecht was.

Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door het GEA zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de relatie tussen [appellante] en Hilton niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Het Hof heeft de argumenten van [appellante] verworpen, waaronder haar beroep op artikel 7A:1631aa BW, en heeft geconcludeerd dat er geen gezagsverhouding bestond tussen partijen. De bestreden beschikking is bevestigd, en [appellante] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 beschikkingno.:
Registratienummers: AUA2019H00051-E.J. no. AUA201802792
Uitspraak: 10 december 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
de naamloze vennootschap
ARUBA CARIBBEAN HOTEL LIMITED PARTNERSHIP N.V. h.o.d.n. HILTON ARUBA CARIBBEAN RESORT & CASINO,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.A. Maldonado.
Partijen worden hierna [appellante]en Hilton genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 19 maart 2019 ingekomen beroepschrift met producties is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 5 februari 2019 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA).
1.2
In dat beroepschrift heeft [appellante] beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de verzoeken van [appellante] zal toewijzen, met veroordeling van Hilton in de proceskosten van beide instanties.
1.3
Hilton heeft op 17 oktober 2019 een verweerschrift ingediend en daarbij geconcludeerd dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal bevestigen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties.
1.4
Op de mondelinge behandeling ter zitting van het Hof in Aruba op 22 oktober 2019 is [appellante] met haar gemachtigde verschenen. Namens Hilton waren aanwezig de heer [naam], HR-manager en mevrouw [naam], Spa-manager, alsmede de gemachtigde. Alle aanwezigen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van daartoe overgelegde pleitnotities.
1.5
Aansluitend is beschikking aangezegd en nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellante] daarin kan worden ontvangen.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

4.De beoordeling

4.1.
Het GEA heeft in rov. 2.1 tot en met 2.4 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld. Tegen de juistheid van deze feiten zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Het Hof zal dan ook van dezelfde feiten uitgaan.
4.2
In eerste aanleg heeft [appellante] verzocht dat het GEA bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat de relatie tussen partijen op grond waarvan [appellante] sinds 23 mei 2008 bij Hilton werkzaam is als (facial)therapist een arbeidsovereenkomst is ingevolge titel 7A van het Burgerlijk Wetboek, Hilton zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van het gemiddelde loon van Afl. 3.000,- per maand vanaf 1 juli 2018 totdat [appellante] weer in haar gebruikelijke functie weder te werk is gesteld, vermeerderd met vertragingsrente en Hilton zal veroordelen [appellante] toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden, binnen 10 dagen na betekening van de beschikking op straffe van een dwangsom met veroordeling van Hilton in de proceskosten.
4.3
In de bestreden beschikking heeft het GEA de verzoeken afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
4.4
Het door [appellante] ingestelde hoger beroep, dat ziet op de afwijzing van haar verzoeken, treft geen doel. Daartoe wordt, in aanvulling op de door het Gerecht gegeven motivering, nog het volgende overwogen.
4.5
Het GEA heeft het beroep van [appellante] op artikel 7A:1631aa BW afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat het GEA ten onrechte alleen de uren waarin [appellante] massages toediende (hours utilized) heeft meegerekend en de uren waarin appellante op het bedrijfsterrein van Hilton beschikbaar moest zijn (hours available) buiten beschouwing heeft gelaten. Het Hof volgt Hilton in haar betoog dat met hours available niet wordt bedoeld dat [appellante] gedurende die uren op het bedrijfsterrein beschikbaar moest zijn, maar dat het de uren betreft waarvan [appellante] aan Hilton heeft aangegeven dat zij beschikbaar was voor het geven van massages. Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst volgt dat [appellante] per behandeling werd opgeroepen en uitbetaald en dat het haar vrij stond om te weigeren. De door Hilton aangegeven - en door [appellante] niet gemotiveerd bestreden - feitelijke gang van zaken was dat [appellante] en anderen die een gelijk contract hadden, vooraf aangaven wanneer zij beschikbaar waren. Deze beschikbare uren werden in een schema weergegeven als ‘hours available’. Nadat alle vaste werknemers waren ingedeeld op de gevraagde massages werd aan de hand van dat schema bekeken wie beschikbaar was om de openstaande uren in te vullen en werd de betreffende persoon gebeld met de vraag of hij/zij alsdan beschikbaar was, waarna het definitieve werkschema voor de betreffende dag werd vastgesteld. Hiermee strookt niet de - door Hilton gemotiveerd bestreden - stelling van [appellante] dat zij zich, ook als zij niet was ingedeeld, op het bedrijfsterrein beschikbaar moest houden. Dat [appellante] er zelf voor koos om dat wel te doen, komt voor haar eigen rekening en leidt niet tot een andere uitleg van de term hours available.
4.6
Het Hof volgt het GEA in zijn overweging dat het feit dat [appellante] via een salarisslip werd uitbetaald niet van doorslaggevende betekenis is voor de kwalificatie van de verhouding als arbeidsovereenkomst. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie. Wat er ook zij van de stelling van [appellante] dat Hilton ten onrechte een beroep doet op het vermijden van ketenaansprakelijkheid, het enkele feit dat Hilton met een salarisslip werd uitbetaald met inhouding van arbeidsrechtelijke belastingen en premies, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de inschrijving door Hilton van [appellante] bij de SVB. Hilton heeft onbestreden gesteld dat zij dat na een wetswijziging in 2016 op instructie van de SVB heeft gedaan. In het bijzonder weegt het Hof bij het voorgaande mee dat niet is komen vast te staan dat sprake was van een gezagsverhouding tussen Hilton en [appellante]. Het Hof neemt hierbij zowel de bewoordingen van de overeenkomst tussen partijen als de feitelijke uitvoering daarvan in aanmerking en sluit zich aan bij de overwegingen van het GEA onder 4.7 en 4.8 van de bestreden beschikking. Ter zitting in hoger beroep heeft Hilton nog onbestreden gesteld dat [appellante] geen instructies kreeg met betrekking tot de wijze waarop zij de massages moest uitvoeren; van [appellante] werd wel verwacht dat zij training volgde over het gebruik van de producten van de Spa en als zij die niet zou volgen dan zou zij niet meer worden opgeroepen. Dat had er, aldus Hilton, mee te maken dat de merkhouder deze trainingen als voorwaarde stelde voor het gebruik van het betreffende product. Ook deze handelwijze sluit aan bij de bewoordingen van de overeenkomst die immers Hilton niet verplicht tot het oproepen van [appellante] voor het geven van massages.
4.7
De bestreden beschikking zal worden bevestigd. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Hilton gevallen en tot op heden begroot op Afl. 4.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en M.B. van den Enden, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 10 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.