ECLI:NL:OGHACMB:2020:179

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
BON201800588
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatieplicht en DNA-onderzoek bij verwekker

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant], die oorspronkelijk verweerder was, tegen [Geïntimeerde], de oorspronkelijke verzoekster. De procedure betreft de vaststelling van de verwekker van [Naam 1] en de daaruit voortvloeiende alimentatieplicht. In een eerdere tussenbeschikking van 4 juli 2019 heeft het Hof reeds geoordeeld dat [Appellant] voorshands als verwekker wordt beschouwd, tenzij hij tegenbewijs kan leveren. Op 6 mei 2020 heeft [Appellant] echter aangegeven dat hij niet in staat is om de kosten van een DNA-onderzoek te betalen. [Geïntimeerde] heeft op haar beurt aangegeven het onderzoek af te wachten.

Tijdens de beoordeling van het hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat [Appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Hierdoor staat vast dat hij de verwekker is van [Naam 1] en dus alimentatieplichtig is. Het Hof heeft ook geoordeeld dat [Appellant] in staat moet worden geacht om het door het Gerecht vastgestelde maandelijkse bedrag van US$ 250,- te betalen. De bestreden beschikking is bevestigd zonder voorbehoud, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak is gedaan op 7 juli 2020 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier, door de rechters M.W. Scholte, Th. G. Lautenbach en J. de Boer.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[Appellant],
wonend op Bonaire,
hierna te noemen: [Appellant],
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
procederend in persoon,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende op Bonaire,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenbeschikking van 4 juli 2019, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 20 augustus 2019 voor indiening van een DNA rapport.
1.2.
Op 6 mei 2020 heeft [Appellant], via een e-mail, het Hof bericht dat hij geen financiële mogelijkheid heeft een DNA onderzoek te bekostigen.
1.3.
Op 7 mei 2020 heeft [Geïntimeerde], ook via een e-mail, het Hof bericht dat zij het onderzoek afwacht.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In zijn tussenbeschikking (rov. 4.3) heeft het Hof voorshands bewezen geacht dat [Appellant] de verwekker is van [Naam 1], behoudens door [Appellant] te leveren tegenbewijs.
3.2. [
[Appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid tegenbewijs te leveren.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat is komen vast te staan dat [Appellant] de verwekker is van [Naam 1] en als zodanig alimentatieplichtig is.
3.4.
In de tussenbeschikking (rov. 4.5) heeft het Hof beslist dat [Appellant] geacht moet worden het door het Gerecht vastgestelde maandelijkse bedrag van US$ 250,- te kunnen betalen.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd zonder voorbehoud. De proceskosten worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, Th. G. Lautenbach en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.