Uitspraak
28 oktober 2019 in zaak nr. SXM201800794, in het geding tussen:
2. [geïntimeerde sub 1], wonende te Sint Maarten,
3. [geïntimeerden sub 2], allen wonende te Sint Maarten,
(hierna: [geïntimeerden]),
mr. C.M.P. van Hees, advocaat in Sint Maarten, vergezeld door A. Kolthof en M.R.A. Eerland, beiden werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling, Milieu en Infrastructuur van Sint Maarten, en [geïntimeerden], vertegenwoordigd door mr. J. Vlasblom zijn verschenen.
[geïntimeerden] hebben in Anguilla via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Inleiding
Belanghebbendheid van [geïntimeerden]
[geïntimeerden] door het bestreden besluit niet rechtstreeks in hun belang geraakt omdat zij slechts een idealistisch belang hebben en een dergelijk belang niet objectief bepaalbaar is. Dat aan het afstand- en zichtcriterium wordt voldaan is volgens de minister niet voldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
Wat de belanghebbendheid van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerden sub 2] betreft, overweegt het Hof dat niet uitgesloten is dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van het vergunde appartementencomplex. Zij hebben namelijk op korte afstand van het perceel gronden in eigendom. Verder woont [geïntimeerde sub 1 ]aan de [adres] en daarmee in de directe omgeving van het perceel. Alleen al daarom worden zij door het besluit tot verlening van de vergunning rechtstreeks in hun belangen geraakt en moeten zij als belanghebbenden bij dat besluit worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht de beroepen van
[geïntimeerden] terecht ontvankelijk geacht en inhoudelijk behandeld. Het betoog slaagt niet.
Positie van Leeward Islands Mortgage Company
Leeward Islands Mortgage Company (hierna: LIMCO) voorlopig beroep heeft ingesteld bij het Gerecht, maar geen gronden van beroep heeft ingediend, anders dan [geïntimeerden]. Het Gerecht heeft over de positie en het beroep van LIMCO in de uitspraak van 28 oktober 2019 geen oordeel uitgesproken. Het Hof stelt vast dat LIMCO tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld. Gelet hierop kan LIMCO in deze fase van de procedure niet als (derde) belanghebbende partij worden aangemerkt.
Hillside policy
De juridische status van het beleid in de Hillside Policy
Ingevolge artikel 22 van de Bwv, voor zover hier van belang, is een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeelte weigering steeds met redenen omkleed en kan dat slechts gegrond zijn op de omstandigheid dat 5. het gebouw of gebouwgedeelte wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving zal ontsieren of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn, of, 7. het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
"The main objective of the policy is to conserve the green hillsides, protect and if needed restore their natural value for the benefit of the environment, the tourist industry and quality of life on St. Maarten. Furthermore by regulating development in the hillsides in a proper manner by setting building guidelines, the island government wishes to limit erosion and uncontrolled rain and waste water runoff which affects the ecosystem of the whole island from the hills down to the lower and coastal areas."
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat het Gerecht onder 5.5 van de aangevallen uitspraak een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd door te oordelen dat de minister alleen bevoegd zou zijn af te wijken van de bouwrichtlijnen, indien er zwaarwegende argumenten zijn – los van de vier genoemde criteria – die maken dat vasthouden aan het beleid niet redelijk zou zijn. Het betoog van de minister slaagt in zoverre. Het Hof ziet hierin echter geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
Over het bouwen op een alleenstaande heuvelrug voert de minister aan dat er niet van het beleid is afgeweken omdat er geen algemeen bouwverbod geldt voor heuvelruggen. Bebouwing kan onwenselijk zijn als de heuvelrug bijvoorbeeld als skyline dient, maar daar is bij de wijk Monte Vista geen sprake van omdat die heuvelrug al bebouwd is, er niet of nauwelijks erosiegevaar is, de berg met 110 meter hoogte relatief laag is en ook niet als belangrijk natuurgebied wordt gezien. Bovendien is gemotiveerd dat de landschappelijke impact van het gebouw beperkt is en binnen het beeld van de bestaande bebouwing past.
Over de bouwintensiteit voert de minister aan dat het Gerecht van de verkeerde feiten is uitgegaan. Volgens de minister is in eerste aanleg onderbouwd dat er door de variërende hoogte en hellinggraad op het linkerdeel van het perceel een andere maximale bouwintensiteit geldt dan op het rechterdeel. Gemiddeld geldt er voor het hele perceel een maximale bouwintensiteit van 27,5%. Met een feitelijke bouwintensiteit van 33% is sprake van een geringe overschrijding.
Over de bouwhoogte voert de minister aan dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat is afgeweken van het beleid. Volgens de minister geldt de maximale bouwhoogte van 6 m niet voor het deel van het gebouw dat op een vlak stuk staat. Verder betoogt de minister dat de maximale bouwhoogte van 6 m niet leidend is en dat op percelen met een hellinggraad tussen de 0 en 20 een gebouw met twee verdiepingen is toegestaan. Omdat het gebouw slechts twee verdiepingen heeft, is er niet afgeweken van het beleid, aldus de minister.
[geïntimeerden] stellen dat een bebouwde oppervlakte van 1.024 m² is vergund en dat – gelet op de grootte van het perceel van 2.110 m² – de bouwintensiteit dus 49% is, terwijl er volgens de minister feitelijk 700 m² is bebouwd zodat de bouwintensiteit slechts 33% is. Ter zitting heeft de minister daarover toegelicht dat bij de berekening voor de bouwintensiteit niet wordt gerekend met de gehele
footprintvan de bebouwde oppervlakte, zijnde 1.024 m², maar dat daar delen van de bebouwing, zoals het zwembad, en het gebouw, zoals de trappenhuizen, van af worden gehaald, zodat er 700 m² overblijft.
Desgevraagd heeft de minister niet kunnen aangeven op welke wettelijke grondslag of beleidsregel de door hem eerst in hoger beroep bepleite invulling van het begrip bouwintensiteit stoelt. Ook is niet gebleken dat deze invulling berust op een vaste uitvoeringspraktijk. Bij gebreke daaraan is het Hof van oordeel dat voor de berekening van de bouwintensiteit moet worden uitgegaan van de bebouwde oppervlakte, zoals vermeld in de vergunning, te weten 1.024 m². Het Hof vindt steun voor deze opvatting in het feit dat de Hillside Policy is gericht op het beperken van bebouwing op heuvelruggen ter voorkoming van onder meer erosie. De stelling van de minister dat bij de berekening van de bouwintensiteit bepaalde bebouwing moet worden uitgezonderd, strookt niet met de doelstelling van het beleid.
Wat de bouwhoogte betreft is ter zitting vast komen te staan dat het perceel deels op een helling en deels op een vlak stuk ligt en dat ingevolge de bouwrichtlijnen op het gehele perceel een maximale bouwhoogte van 6 m geldt. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting aangegeven dat grote delen van het gebouw 6,5 m hoog zijn en dat de bouwhoogte aan de linkerzijde van het gebouw 8,5 m bedraagt. Daarmee moet worden vastgesteld dat de maximale bouwhoogte van 6 m voor dat gedeelte van het gebouw met 2,5 m wordt overschreden.
Herhaald en ingelast
Conclusie
f1.400,- (NA
f700,- voor het indienen van het verweerschrift en NA
f700,- voor het verschijnen ter zitting).
f1.400,-, geheel toe te kennen voor door een derde verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de minister aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.