ECLI:NL:OGHACMB:2020:249

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
SXM2019H00122
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2020 VONNIS NO.
UITSPRAAK: 9 oktober 2020 (bij vervroeging)
ZAAKNR: SXM201900600 – SXM2019H00122
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[Appellant],
wonend in Sint Maarten,
voorheen eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
- tegen -
de besloten vennootschap
PREMIERA MOTORS IMPORT & EXPORT B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: voorheen mr. H.S. Kockx, thans mr. P.A.M. Brandon.
Partijen worden hierna (ook) [Appellant] en Premiera genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 29 oktober 2019.
1.2 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 3 december 2019 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij op 13 januari 2020 ingediende memorie van grieven heeft [Appellant] grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en (naar het Hof begrijpt) zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Premiera in de kosten van beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, ingediend 27 januari 2020, heeft Premiera de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant] (naar het Hof begrijpt) in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Per e-mail van 4 september 2020 hebben partijen schriftelijke pleitnota’s overgelegd.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

[Appellant] heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat hij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die deels reeds door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis). Deze blijken uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist, en uit overgelegde producties.
A. Premiera heeft een drietal betalingen ontvangen van [Appellant]: op 11 januari 2019: US$ 6.800,00, op 15 januari 2019: US$ 6.400,00 en op 25 januari 2019: US$ 9.158,00.
B. Deze betalingen zijn verricht in verband met de aankoop van een excavator.
C. Premiera heeft in verband met de aankoop van een graafmachine betalingen gedaan aan Jingchun Trading Co. Ltd (‘Jiangchun’) gevestigd in Shanghai te China.
D. Als productie 6 heeft Premiera een
commercial invoicein het geding gebracht, waarop Premiera als
importer/buyeris vermeld en Jiangchun als
exporter/sellerisvermeld. Verder is op deze invoice vermeld:
Used Hitachi EX200-3 excavator, machine VIN NO 14C-85662.
E. Op een in het Engels gesteld internet uittreksel van de Kamer van Koophandel van Sint Maarten staat als doelstelling van Premiera vermeld:
a. The import and export of and the wholesale and retail trade in cars, motorcycles and other vehicles and parts,
b. To import, export, purchase and sell new and used cars, auto parts, accessories, maintanance and repairs.
4.2
In eerste aanleg heeft het Gerecht de vordering van [Appellant] tot ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopsom afgewezen, overwegende dat geen sprake is van een koopovereenkomst maar van lastgeving. Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.3
Het Hof verenigt zich met het besteden oordeel van het Gerecht, maakt dit tot het zijne en voegt daaraan het volgende toe. Ook in hoger beroep heeft [Appellant] - in het licht van de onbetwist gebleven feitelijke gang van zaken zoals door het Gerecht vastgesteld in rov. 4.4 van het bestreden vonnis – onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat sprake is van een koopovereenkomst in plaats van lastgeving. Zo is met een koopovereenkomst niet verenigbaar dat, zoals vast staat, de koopsom niet ten goede is gekomen aan Premiera maar zij die heeft doorbetaald aan Jiangchun en is niet voldoende onderbouwd dat Premiera de eigendom van de excavator heeft overgedragen aan [Appellant] in plaats van dat Premiera [Appellant] (slechts) terzijde heeft gestaan bij de afleveringshandelingen bij de verscheper en de douane, zoals blijkt uit het over en weer door partijen gestelde. Aldus ontbreken twee essentiële elementen van de koopovereenkomst (zie de artikelen 7:9 en 7:26 BW) terwijl de overeenkomst alle elementen van de lastgeving in zich draagt, waarbij het Hof opmerkt dat de omstandigheid dat Premiera bij het namens [Appellant] aangaan van de koopovereenkomst met Jiangchun op eigen naam heeft gehandeld heel wel verenigbaar is met lastgeving, en zelfs een gebruikelijke gang van zaken is.
4.4
De omstandigheid dat in de statutaire doelstelling van Premiera niet specifiek het optreden als lasthebber is vermeld en juist wel verkoop van motorvoertuigen is vermeld, staat geheel los van de onderhavige overeenkomst en staat niet in de weg aan de conclusie dat in casu een lastgeving is aangegaan, waarbij het Hof terzijde opmerkt dat het optreden als lasthebber bij aangaan van koopovereenkomsten met betrekking tot motorvoertuigen/machines prima binnen de statutaire doelstelling van Premiera past. Evenmin zijn van belang de vragen of partijen bekend zijn met de nomenclatuur van de verschillende bijzondere overeenkomsten en of hen bewust voor ogen heeft gestaan een bepaalde benoemde overeenkomst te sluiten. De opmerking van [Appellant] dat “het wel gebruikelijk (is) dat dergelijke ingewikkelde overeenkomsten door een jurist of notaris worden voorbereid en door partijen worden ondertekend” is niet onderbouwd en mist feitelijke grondslag.
4.5
Ten slotte merkt het Hof op dat uit de artikelen 7:419 en 7:420 BW volgt dat bij wanprestatie van Jiangchun Premiera verplicht is de schade van [Appellant] bij Jiangchun (immers haar wederpartij) te vorderen, waarbij de eventuele kosten voor incasso en rechtsbijstand voor rekening voor [Appellant] zullen zijn. Voldoet Premiera niet aan die verplichting, dan kan [Appellant] de rechten van Premiera jegens Jiangchun op hem doen overgaan, waarbij hij Premiera kan vragen om de benodigde (adres)gegevens. Een lasthebber als Premiera staat er echter jegens de lastgever in beginsel niet voor in dat derde hun overeenkomst zal nakomen en uit de omstandigheden van dit geval blijkt niet dat partijen anders (een zogenaamde delcredere-beding) zijn overeengekomen. [Appellant] heeft dus niet de optie om (de weg van artikel 7:420 lid 2 BW niet te bewandelen en) Premiera tot vergoeding van de door de wanprestatie van Jiangchun veroorzaakte schade (of restitutie van de kooprijs) aan te spreken.
4.6 [
Appellant] heeft geen bewijs aangeboden van omstandigheden die - indien bewezen - tot en ander oordeel zouden kunnen leiden, althans niet op een wijze die voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Aan zijn bewijsaanbod wordt daarom voorbijgegaan.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep tevergeefs is voorgesteld en het bestreden vonnis, nu het Hof daartegen ook ambtshalve geen bezwaren heeft, zal worden bevestigd. [Appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het appel van Premiera worden veroordeeld.
BESLISSING:
Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep van Premiera, tot op heden begroot op NAf 249,50 aan betekeningskosten en NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris (3 x tarief 5).
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en
O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 9 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.