ECLI:NL:OGHACMB:2020:269

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
CUR2020H00128
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eindafrekening beëindigingsovereenkomst op grond van dwaling wegens schending van de regel 'gelijke arbeid gelijk loon'

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar verzoek tot nabetaling van achterstallig loon werd afgewezen. [Appellante] had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de besloten vennootschap UITZENDBUREAU IMPACTO B.V. en stelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder dwaling, omdat zij niet het loon ontving dat haar toekwam op basis van de regel 'gelijke arbeid gelijk loon'. De procedure begon met een beschikking van het Gerecht op 26 maart 2020, waartegen [Appellante] op 7 mei 2020 in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2020 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat [Appellante] een te laag uurloon heeft ontvangen in vergelijking met haar ex-collega's, die dezelfde functie vervulden. Het Hof oordeelde dat de eindafrekening en de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst vernietigd moesten worden, omdat [Appellante] onder invloed van dwaling had gehandeld. Het Hof heeft de nabetaling van NAf 17.220,30 toegewezen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en Impacto veroordeeld in de proceskosten van [Appellante].

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2020 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 17 november 2020
ZAAKNR: CUR201904755 – CUR2020H00128
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend in Curaçao,
voorheen verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.M.L. Conquet,
-tegen-
de besloten vennootschap
UITZENDBUREAU IMPACTO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
voorheen verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.B. Steward.
Partijen worden hierna (ook) [Appellante] en Impacto genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 26 maart 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
Appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen van die beschikking (hierna: de bestreden beschikking) door indiening op 7 mei 2020 van een beroepschrift.
1.3
Op 25 augustus 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Kas di Korte. Aldaar zijn verschenen [Appellante] en [Naam], directeur van Impacto, bijgestaan door hun gemachtigden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnota’s, beide met op voorhand overgelegde producties, en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Zoals door het Hof verzocht heeft Impacto per e-mail van 31 augustus 2020 een brief met vragen aan Curaçao Airport Partners (hierna: CAP) en bij brief van 18 september 2020 de antwoorden daarop van CAP in het geding gebracht.
1.5
Op de digitale rol van 29 september 2020 hebben partijen elk een akte uitlating genomen.
1.6
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die grotendeels reeds door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 2.2 tot en met 2.9 van de bestreden beschikking). Deze blijken uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist, en uit overgelegde producties.
A. Partijen zijn op 14 januari 2014 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan waarbij [Appellante] met ingang van 16 december 2013 als uitzendkracht ter beschikking is gesteld als PFC-kassière bij CAP, voor de duur van het project. Het laatst genoten bruto uurloon bedroeg NAf 9,57.
B. CAP heeft aan Impacto te kennen gegeven dat de opdracht per 25 september 2016 wordt beëindigd.
C. Op 5 augustus 2016 heeft Impacto aan [Appellante] te kennen gegeven dat haar uitzendtermijn per 25 september 2016 zal worden beëindigd.
D. Bij email van 12 augustus 2016 heeft Impacto aan [Appellante] een voorstel tot beëindiging in een vaststellingsovereenkomst aangeboden.
E. Op 27 september 2016 heeft [Appellante] de vaststellingsovereenkomst getekend. Daarin staat opgenomen:
“1. Werkgever en werknemer hebben besloten de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen waarbij de laatste werkdag voor de werknemer zal zijn: 25 september 2016(…)
2. Werkgever betaalt aan werknemer een bruto cessantia van 3 weeklonen adNafl. 965,65 te verminderen met de in te houden loonbelasting en wettelijke sociale heffingen.
3. naast dat de werkgever het salaris van de gewerkte uren in de laatste periode van september 2016 zal uitbetalen, zullen de nog niet genoten vakantiedagen door de werkgever bruto worden uitbetaald, verminderd met de in te houden loonbelasting en wettelijke sociale heffingen. Nota bene: tot en met de periode 7– juli 2016 zijn dit 7.79 vakantiedagen.
(…)
5. Behoudens de nakoming van deze overeenkomst verklaren partijen niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit hoofde van de tussen partijen gegolden hebbende en middels deze beëindigde werkverhouding en verlenen elkaar aldus algehele en finale kwijting.
6. Partijen doen uitdrukkelijk afstand van hun recht om ontbinding van deze overeenkomst te vorderen (…).”.
F. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de eindafrekening conform artikel 2 en 3 van de overeenkomst plaatsgevonden en is NAf 3.857,65 aan [Appellante] uitbetaald.
G. Begin 2019 heeft [Appellante] van twee ex-collega’s die bij CAP werkten, gehoord dat zij met succes een loonvordering tegen Impacto hebben ingesteld.
H. Bij brief van 16 september 2019 heeft [Appellante] aan Impacto verzocht om haar een bedrag van NAf 19.016,55 aan achterstallig loon en niet uitbetaalde schematoelage te voldoen, onder aanzegging van de wettelijke rente.
I. Impacto heeft het verzochte bedrag niet voldaan en bij brief van 20 september 2019 aan [Appellante] bericht dat er tussen partijen niets meer te vorderen is.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht – kort gezegd – het verzoek van [Appellante] tot onder meer nabetaling van NAf 18.183,63 omdat de overeenkomst met schending van de regel “gelijke arbeid gelijk loon” tot stand is gekomen, afgewezen.
3.3
In hoger beroep heeft [Appellante], na vermindering van haar verzoek, verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en – kort gezegd – de overeenkomst partieel te vernietigen op grond van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden, wegens schending van de regel “gelijke arbeid gelijk loon”, en Impacto te veroordelen om NAf 17.220,30 aan [Appellante] te betalen, verhoogd met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW en met de wettelijke rente, met veroordeling van Impacto in de kosten. Impacto heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 6 lid 1 van het Landsbesluit op het ter beschikking stellen arbeidskrachten (P.B. 1996, no 139; A.B. 2010, no. 86 en A.B. 2010, no. 87) een uitzendbureau aan ter beschikking gestelde arbeidskrachten lonen en overige vergoedingen dient toe te kennen overeenkomstig die welke worden toegekend aan werknemers, werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende onderneming (hierna: “gelijke arbeid gelijk loon”). De vraag of Impacto daarmee bekend is (die in eerste aanleg kennelijk is opgeworpen in verband met de vraag of er al dan niet sprake is van wederzijdse dwaling) speelt t[Appellante] geen rol meer, nu haar directeur ter terechtzitting in hoger beroep met zoveel woorden te kennen heeft gegeven dat Impacto sinds de implementatie ervan bekend is met de regel “gelijke arbeid gelijk loon”.
3.5 [
Appellante] heeft allereerst gesteld dat zij hetzelfde werk deed als haar ex-collega’s [Collega 1] en [collega 2], te weten kassière voor de inning van de airporttax, waarbij recht bestond op de schemawerkerstoelage indien ploegendienst werd gedraaid, en dat zij samenwerkte met [Collega 2] in dezelfde shift. Dit is niet gemotiveerd betwist. Wel is door de directeur van Impacto ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [Collega 1] en [Collega 2] ook een verschillend uurloon hadden en dat hij niet weet of dat mogelijk is gelegen in meer ervaring of anciënniteit of iets dergelijks. In vervolg hierop heeft de directeur van Impacto ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de werkwijze van Impacto omtrent de beloning van uitzendkrachten uitgelegd dat Impacto zich dienaangaande conformeert aan hetgeen door de inlener, in casu CAP, aan haar wordt doorgegeven. Het uurloon en eventuele toelagen worden aldus door Impacto uitbetaald overeenkomstig hetgeen door CAP voor de betreffende uitzendkracht aan haar is doorgegeven. Ten aanzien van de nabetalingen die [Collega 1] en Collega 2] hebben ontvangen, heeft de directeur van Impacto de volgende gang van zaken uiteengezet. Impacto heeft naar aanleiding van die vorderingen navraag bij CAP gedaan of [Collega 1] en [Collega 2] daar recht op hadden. Nadat CAP had geantwoord dat zij op een bepaald bedrag recht hadden en CAP dat bedrag aan Impacto had betaald, is Impacto overgegaan tot de nabetaling. Desgevraagd heeft de directeur van Impacto ten aanzien van het verzoek van [Appellante] om nabetaling van achterstallig loon en niet uitbetaalde schematoelage, geantwoord dat toen ook door Impacto aan CAP is gevraagd of [Appellante] daar recht op had, maar dat op die vraag nooit een inhoudelijk antwoord is gekomen.
3.6
Naar aanleiding daarvan is ter zitting tussen partijen en het Hof afgesproken dat Impacto navraag zal doen bij CAP, ditmaal per brief, of [Appellante] dezelfde functie vervulde als [Collega 1] en [Collega 2] en of de beloning van [Appellante] in overeenstemming was met de toentertijd geldende beloningen bij CAP en is de zaak aangehouden in afwachting van het antwoord van CAP. Uit het antwoord van CAP, in de persoon van [Manager] (People Experience Manager), bij e-mail van
14 september 2020, met als bijlage de CAO 2015-2020, blijkt dat het uurloon voor een PFC-kassière, dat is de functie van [Appellante], van 2013 tot en met 2016 het volgende bedroeg:
2013: NAf 10,42
2014: NAf 10,52
2015: NAf 10,57
2016: NAf 10,68
Verder schrijft [Manager] namens CAP: “(…) zoals wij tijdens ons telefoongesprek hebben aangegeven, is het CAP niet duidelijk wat het verschil tussen de kwestie [Appellante] en de andere vergelijkbare gevallen (…)”.
3.7
Aldus staat t[Appellante] voldoende vast dat [Appellante] een te laag uurloon heeft ontvangen, immers laatstelijk NAf 9,57, en dat [Collega 1] en [Collega 2] gelijke gevallen zijn. Daarbij weegt mee dat Impacto bij haar akte uitlating van 29 september 2020 de door CAP aangeleverde informatie niet heeft betwist en evenmin heeft gesteld dat geen sprake was van gelijke gevallen.
3.8
Voorts heeft [Appellante] gemotiveerd gesteld dat zij de HR-manager van Impacto voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft gevraagd, mede gelet op bij eerdere afrekeningen gemaakte fouten, omtrent haar uurloon en de schemawerkerstoelage opgenomen in de CAO van CAP, en dat de HR-manager daarop heeft geantwoord dat de eindafrekening volgens alle wettelijke voorschriften is opgesteld. Dit is door Impacto onvoldoende gemotiveerd betwist en staat dus vast. In de omstandigheid dat het antwoord van de HR-manager van Impacto onjuist was, zoals blijkt uit het onder 3.5 tot en met 3.7 overwogene, kan worden geconcludeerd dat [Appellante] onder invloed van dwaling tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is gekomen en finale kwijting heeft verleend voor een vordering uit haar arbeidsovereenkomst die zij op dat moment niet kende, welke dwaling te wijten is geweest aan de onjuiste inlichting van Impacto. Impacto mocht niet aannemen dat [Appellante] de overeenkomst en de daarin opgenomen kwijting ook had gesloten zonder deze inlichting. Voor zover betoogd zou worden dat Impacto van dezelfde onjuiste veronderstelling als [Appellante] is uitgegaan, heeft te gelden dat Impacto op eenvoudige wijze navraag had kunnen doen bij CAP om de juiste gegevens te verkrijgen, gelijk zij ook heeft gedaan naar aanleiding van de zitting in hoger beroep. Dit heeft zij kennelijk nagelaten. Niet kan worden volgehouden dat Impacto niet had hoeven te begrijpen dat bij een juiste voorstelling van zaken [Appellante] daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. De stelling van Impacto dat [Appellante] in dienst van een ander uitzendbureau is getreden en voor hetzelfde uurloon wederom bij CAP is tewerkgesteld, doet daaraan niet af, nu [Appellante] heeft verklaard dat zij door de mededeling van Impacto nog steeds in dezelfde onjuiste voorstelling van zaken verkeerde. Het beroep op vernietiging van de eindafrekening, dat tevens het daarmee onlosmakelijk verbonden zijnde finale kwijtingsbeding treft, slaagt dus.
3.9
Ten aanzien van de berekening die ten grondslag ligt aan het (verminderde) nabetalingsverzoek van NAf 17.220,30 overweegt het Hof dat die is onderbouwd met een rekenschema, uitgesplitst per de jaren 2014, 2015 en 2016 naar uurloon en naar schemawerkerstoelage, waartegenover Impacto slechts een ongemotiveerd betwisting heeft gesteld. Het Hof zal daarom uitgaan van hoogte zoals berekend door [Appellante].
3.1
Aan de beoordeling van de subsidiaire verzoeken wordt niet toegekomen.
3.11
De slotsom luidt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd, de vaststellingovereenkomst voor wat betreft de eindafrekening en de finale kwijting zal worden vernietigd en de nabetaling zal worden toegewezen zoals verzocht. De wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW zal worden gematigd tot 10%. De wettelijke rente zal, nu [Appellante] in haar verzoek geen ingangsdatum heeft genoemd, toegewezen worden met ingang van de indiening van het inleidend verzoekschrift. Impacto zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [Appellante] in eerste aanleg en in hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking en doet opnieuw recht als volgt:
vernietigt de vaststellingsovereenkomst voor wat betreft de eindafrekening en het finale kwijtingsbeding;
veroordeelt Impacto om NAf 17.220,30 aan [Appellante] te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en met de wettelijke rente met ingang van 23 december 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Impacto in de proceskosten van [Appellante], tot op heden begroot op:
in eerste aanleg: NAf 50,- aan griffierecht en NAf 2.000,- ( 2x tarief 4) aan gemachtigdensalaris;
in hoger beroep: NAf 100,- aan griffierecht en NAf 3.000,- (2 x tarief 4) aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 17 november 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.