ECLI:NL:OGHACMB:2020:333

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
H -192/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord met vuurwapen in Aruba

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba op 9 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door het Gerecht in eerste aanleg was vrijgesproken van poging tot moord. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in Aruba, was samen met een medeverdachte betrokken bij een schietincident op 21 september 2018, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], gewond raakte. De verdachte en de medeverdachte arriveerden op een motorfiets bij de woning van het slachtoffer, waar de verdachte de medeverdachte vroeg om een vuurwapen. Na het verkrijgen van het wapen schoot de verdachte meerdere keren in de richting van het slachtoffer, die daarbij gewond raakte aan zijn arm en rug. Het Hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de voorbedachte raad, ondanks de eerdere vrijspraak van het Gerecht. Het Hof kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachte een gemeenschappelijk plan hadden om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en moest een schadevergoeding van Afl. 5.000,- betalen aan het slachtoffer. Het Hof oordeelde dat de ernst van het bewezen verklaarde niet voldoende tot uitdrukking kwam in de eerder opgelegde straf en dat een zwaardere straf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Zaaknummer: H -192/2019
Parketnummer: P-2019/00278
Uitspraak: 9 november 2020 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 13 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Aruba.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.A. Kock, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van de bewijsvoering zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1:
hij op of omstreeks 21 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
  • samen met de medeverdachte [medeverdachte] op een motorfiets bij de woning te [adres] nummer [nummer], waar die [slachtoffer] zich in de veranda bevond, is aan komen rijden,
  • samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar de veranda is toegelopen,
  • waar vervolgens die [verdachte] tegen hem, de medeverdachte [medeverdachte], heeft gezegd: “Nami e arma, nami e arma (vrije vertaling ES: “Geef mij het wapen, geef mij het wapen”),
  • en vervolgens heeft hij een pistool, althans een vuurwapen, uit zijn broeksband gehaald en aan die [verdachte], overhandigd,
  • en gelijk daarna heeft hij, de verdachte [medeverdachte] en/of die [verdachte], drie, althans meerdere, schoten op of in de richting van die [slachtoffer] gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 2:262, althans artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht).
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- perforatie van
  • de bovenste pool van de linker nier,
  • de achterwand en voorwand van de maag en
  • de linker lever,
- een zeer kleine linker longcollaps
heeft toegebracht, door met dat opzet drie keren, althans meermalen, op of in de richting van die [slachtoffer] te schieten met een vuurwapen
(artikel 2:276 lid 1 althans artikel 2:275 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).
2.
hij op of omstreeks 21 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een pistool of revolver en 2 scherpe patronen, in elk geval een vuurwapen en munitie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad
(artikel 2 lid 1 van de Vuurwapenverordening)
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair) en 2 laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair (impliciet primair)
hij op
of omstreeks21 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
svoorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- samen met de medeverdachte [medeverdachte] op een motorfiets bij de woning te [adres]
nummer [nummer], waar die [slachtoffer] zich
opde veranda bevond, is aan komen rijden,
- samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar de veranda is toegelopen,
- waar vervolgens de
verdachte[verdachte] tegen hem, de medeverdachte [medeverdachte], heeft gezegd: “Nami e arma, nami e arma (
vrije vertaling ES:“Geef mij het wapen, geef mij het wapen”),
- en vervolgens
de medeverdachte [medeverdachte]een pistool
, althans een vuurwapen,uit zijn broeksband
heeftgehaald en aan
de verdachte[verdachte],
heeftoverhandigd,
- en gelijk daarna
hij,de medeverdachte [medeverdachte]en/ofde verdachte[verdachte],
drie, althansmeerdere
,schoten op of in de richting van die [slachtoffer]
heeftgelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 21 september 2018 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, een pistool
of revolveren
2scherpe patronen,
in elk geval een vuurwapen en munitieals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
1.slachtoffer] heeft op 22 september 2018 aangifte gedaan en bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Op 21 september 2019 ging ik naar het huis van [naam persoon] te [adres]. Vervolgens reed een witte motorfiets “scooter [2] ” op het achtererf van het huis van [naam persoon]. Ik zag dat twee mannen zonder valhelm van de motorfiets stapten. Ik kende de mannen meteen als [verdachte] en de “[bijnaam medeverdachte]”. Ik ken beide mannen. Ik ken [verdachte] uit mijn buurt. Ik ken “[bijnaam medeverdachte]” van school toen we beiden naar de [naam school] gingen. Zowel [verdachte] als [bijnaam medeverdachte] liepen naar de veranda van het huis waar ik stond. Vervolgens zei [verdachte] tegen [bijnaam medeverdachte] in het Papiaments “ Nami e arma. Nami e arma” (Geef mij het vuurwapen, geef mij het vuurwapen”). Ik zag dat [bijnaam medeverdachte] een vuurwapen vanuit zijn broeksband had gehaald. Ik weet zeker dat het een pistool was. Ik zag dat [bijnaam medeverdachte] het vuurwapen aan [verdachte] gaf. Ik besloot om te rennen. Terwijl ik weg rende hoorde ik een schot. Ik kon horen en voelen dat dit schot naast mijn hoofd langs ging. Ik hoorde daarna een tweede schot en voelde dat ik aan de achterzijde, op mijn linkerarm werd geschoten. Ik ben gevallen, stond op en begon weer weg te rennen toen ik een derde schot hoorde. Ik voelde dat ik aan mijn rug werd geraakt. Ik hoorde een geluid en vermoedde dat de motorfiets wegreed. Ongeveer een week geleden werd ik bijna door een grijskleurige auto, een [auto], achtervolgd. Ik zag dat de auto mij opzettelijk wilde aanrijden. Ik zag dat [verdachte] en “[bijnaam medeverdachte]” zich in de [auto] bevonden. Tijdens de achtervolging botste de [auto] tegen een muur. [3]
2.De medeverdachte [medeverdachte] heeft op 24 september 2018 het volgende verklaard:
“Mijn roepnaam is [bijnaam medeverdachte]. Ik ben bij het bevolkingsregister ingeschreven op het adres [adres medeverdachte]. De achternaam van mijn vader is [achternaam vader]. “ [4]
3.De chirurg, Y.A. Casseres, heeft [slachtoffer], onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:
“Reden van opname: schotwond abdomen linkerzijde en schotwond arm links. Patiënt werd op 21 september 2018 op de spoedeisende hulp binnengebracht. Er was sprake van penetrerend letsel van de thorax en abdomen. Hij is direct geopereerd dezelfde avond. Operatie: extractie kogels.”. [5]

4.Getuige [getuige 1] heeft als volgt verklaard:

“Op 21 september 2018, onderweg naar mijn woning te [adres] [nummer], zag ik een witte motorfiets “scooter”. Deze witte motorfiets stond ten westen van het huis van [naam persoon]. Ik zag twee mannen op de witte motorfiets. Ik zag dan een van de mannen in de richting van een onbekende man had geschoten en dat de onbekende man op de grond viel. Een van de mannen op de witte motorfiets lijkt op [naam]. [Naam] is de zoon van [vader medeverdachte]. [6]
5.Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben op 22 september 2018 het volgende gerelateerd:
“Op 21 september 2018 omstreeks 22.40 uur kwam er een melding dat ter hoogte van het perceel [adres] [nummer] schoten werden gelost door twee verdachten op een witkleurige scooter. Voornoemde scooter reed weg in de westelijke richting over de [locatie 1], vanaf de rotonde [rotonde 1] naar de rotonde [rotonde 2]. Een van de verdachten op de scooter droeg een donkergroen T-shirt met zwarte strepen. Wij vertrokken in die richting en zagen ter hoogte van de kruising ten westen van de basisschool “[naam basisschool]” een scooter met twee verdachten in zuidelijke richting rijden. Wij gaven een stopteken maar hieraan werd niet voldaan. De bestuurder verhoogde zijn snelheid en sloeg af naar een zandweg ten zuiden van [adres medeverdachte], het huis van [vader medeverdachte]. De bestuurder verloor de macht over het stuur en beide verdachten vielen van de scooter en renden in de noordelijke richting en klommen over de erfmuur van het perceel naast het perceel [adres medeverdachte]. Ik, verbalisant [verbalisant 3], herkende de medepassagier die achter op de scooter zat als [verdachte]. [Verdachte] droeg een donkergroen T-shirt met zwarte strepen. Bij voornoemd perceel zagen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 5], een van de verdachten over het dak van [adres medeverdachte] rennen. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], troffen op het dak van deze woning een honkbalpet aan. Deze pet droeg de bestuurder van voornoemde scooter. Deze pet werd in beslag genomen in belang van verder onderzoek. [7]
6.Verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben op 24 september 2018 aanvullend het volgende gerelateerd:
“In het proces-verbaal van bevindingen van 22 september 2012 hebben wij per vergissing niet gemeld dat wij bij het perceel [adres medeverdachte] een witkleurige scooter met kenteken [kentekennummer] in beslag hebben genomen”. [8]
7.Ing. J.H.C. Gits van Nederlands Forensisch Instituut heeft DNA-onderzoek en onderzoek naar biologische sporen verricht naar aanleiding van het schietincident op 21 september 2018. Hij heeft in zijn rapport onder meer het volgende opgeschreven:
““Korps Politie Aruba heeft verzocht pet AAKI61668NL (het Hof begrijpt: de pet die de politie op 21 september 2018 op het dak van [adres medeverdachte] in beslag heeft genomen) te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA, het referentiemateriaal van verdachte [medeverdachte] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de verkregen DNA-profielen met elkaar te vergelijken.
De binnenrand aan de voorzijde van pet AAKI6168NL is bemonsterd. Deze bemonstering is als AAKI6168NL#01 veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Van het referentiemateriaal van [medeverdachte] is een DNA-profiel verkregen dat is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
De bemonstering AAKI6168NL#01 bevat DNA van drie personen.
De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKI6168NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.” [9]

8.Getuige [getuige 2] heeft op 22 september 2018 het volgende verklaard:

“Ik ben bij de politie gekomen om een verklaring af te leggen over mijn bromfiets die 22 september 2018 bij de woning van [vader medeverdachte] te [adres medeverdachte] door de politie in beslag is genomen. Ik ben eigenaar van een witkleurige bromfiets van het merk [merk]. Op 21 september 2018 belde een vriend van mij, [medeverdachte], de zoon van [vader medeverdachte], mij op en vroeg of hij mijn bromfiets kon lenen. Ik leende mijn bromfiets aan [medeverdachte] die op mijn bromfiets wegreed”. [10]

9.[getuige 2] heeft op 25 oktober 2018 het volgende verklaard:

“Ik verklaar te hebben ontvangen een witkleurige bromfiets van het merk [merk], [kentekennummer], die op last van de officier van justitie werd teruggeven”. [11]
10Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben het volgende gerelateerd:
“Op 26 september 2018 werd door een medewerker van de KIA een intake verricht met de gedetineerde [medeverdachte]. Bij een intake wordt altijd gevraagd naar namen van medeverdachten die betrokken zijn in dezelfde zaak. [Medeverdachte] antwoordde dat hij op de avond van het gebeurde werd vergezeld door [verdachte], en dat [verdachte] een paar weken geleden uit de KIA in vrijheid werd gesteld. Uit onderzoek bleek dat [verdachte], genoemd [verdachte], op 31 juli 2018 uit de KIA werd ontslagen.”
11.De inhoud van gesprek (1000036965875) van 28 september 2019 tussen [medeverdachte] (6308370) en NN-man:
- [ medeverdachte] heeft gehoord dat de man bijgenaamd “[bijnaam getuige 2]” bij de politie had verklaard dat hij de scooter aan de verdachte had geleend (opmerking [verbalisant 6]: met “[bijnaam getuige 2]” wordt bedoeld [getuige 2]).
- [ medeverdachte] zal de man bijgenaamd “[bijnaam getuige 2]” tegen zijn hoofd schieten, aangezien hij ([bijnaam getuige 2]) bij de politie [medeverdachte] had verraden.
- [ medeverdachte] vertelde aan de NN-man dat de kogel die de politie had geschoten, zijn pet had geraakt en dat hij hierdoor van de scooter was gesprongen. Vervolgens viel hij op de grond en reden hij weg. De man bijgenaamd “[bijnaam verdachte]” rende in de oostelijke richting de mondi in.” [12]

12.De getuige [getuige 3] heeft op 22 januari 2019 als volgt verklaard:

“ Ik heb een relatie met [verdachte]. [Verdachte] heeft de roepnaam [bijnaam verdachte]. Ik ben eigenaar van een auto, een [auto]. Afgelopen jaar is [verdachte] met mijn auto gebotst. U toont mij foto’s van een grijskleurige auto, [auto] getoond, welke auto aan de voorzijde is vernield en staat geparkeerd achter de woning van [verdachte]. Deze auto is van mij. ” [13]
13.De verbalisant [verbalisant 3] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep op 19 oktober 2020 als volgt verklaard:
“Ik ben er zeker van dat [verdachte] op 21 september 2018 de medepassagier was, die achter op de scooter zat die wij die avond achtervolgden. Er was meer dan voldoende licht op de plaats waar ik de scooter – en dus ook [verdachte] - zag. Ik heb [verdachte] ook in het gezicht gezien. Ik kende hem ambtshalve.” [14]
Overwegingen omtrent het bewijs
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangever
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aangever op een aantal onderdelen aantoonbaar onjuist heeft verklaard. De verklaring van aangever is om deze reden onbetrouwbaar en is derhalve onbruikbaar voor het bewijs, aldus de raadvrouw.
Het Hof is van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht haar conclusie, dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is, niet kan dragen.
Het Hof stelt in dit verband voorop dat uit de aard van door slachtoffers en getuigen afgelegde verklaringen op een plaats delict, waarbij iedere getuige verklaart over wat hij persoonlijk heeft ervaren en ondervonden, per definitie volgt dat op (ondergeschikte) onderdelen onderlinge verschillen tussen deze verklaringen zullen bestaan. De door de raadsvrouw bedoelde verschillen hebben betrekking op ondergeschikte onderdelen en kunnen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, daarom niet tot de conclusie leiden dat deze verklaring om deze reden als onbetrouwbaar terzijde zou moeten worden gesteld. Hierbij is van belang dat aangever uitdrukkelijk heeft verklaard dat – en waarvan - hij de verdachte en medemedeverdachte kent. Nu aangever geen enkel kenbaar belang heeft om ten onrechte in de richting te wijzen van de verdachte, ziet het Hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen. Het Hof zal deze verklaring dan ook bezigen voor het bewijs, te meer nu deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen
Bruikbaarheid telefoongesprek
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het in bijlage 8.4.2 van het dossier weergegeven telefoongesprek tussen de medeverdachte en een onbekend gebleven persoon niet voor het bewijs mag worden gebruikt nu de schriftelijke toestemming om te mogen “tappen”, op grond van artikel 177 h en i van het Wetboek van Strafvordering (Sv), tardief is opgesteld. Voor het geval het Hof tot de conclusie mocht komen dat bedoeld tapgesprek voor het bewijs kan worden gebezigd, heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden aangenomen dat met de in dit gesprek genoemde ‘[bijnaam verdachte]’ de verdachte wordt bedoeld.
Het Hof overweegt als volgt.
Gelet op de door de raadsvrouw genoemde bepalingen dient een mondeling gegeven vordering op straffe van nietigheid binnen drie dagen op schrift te worden gesteld. Op grond van artikel 3, tweede lid, Sv wordt een termijn van drie dagen zo nodig verlengd dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. In dit geval is de mondelinge vordering op zaterdag 22 september 2018 omstreeks 10.50 uur gegeven en op dinsdag
25 september 2018 te 12.25 uur schriftelijk bevestigd. Gelet op het in artikel 3, tweede lid Sv bepaalde, was dit binnen de daarvoor gestelde termijn, zodat het tapgesprek bruikbaar is voor het bewijs.
Nu de verdachte blijkens de verklaring van zijn vriendin ‘[bijnaam verdachte]’ wordt genoemd, acht het Hof – ook in onderling verband en samenhang bezien met de overige gebezigde bewijsmiddelen – genoegzaam komen vast te staan dat met ‘[bijnaam verdachte]’ de verdachte wordt bedoeld. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.
Medeplegen van poging tot moord
Aan de verdachte is – onder 1 primair, impliciet primair - een poging tot moord op de aangever ten laste gelegd. Het Gerecht is tot de conclusie gekomen dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ en heeft de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. In hoger beroep hebben de procureur-generaal en de raadsvrouw zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof komt echter – op grond van het navolgende overwegingen – tot een andere beoordeling.
Het Hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het Hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de medeverdachte op 21 september 2018 een scooter heeft geleend en dat de verdachte en medeverdachte vervolgens op die scooter naar de woning van [naam persoon] zijn gereden. Beiden zijn naar de veranda van de woning gelopen, waarop zich aangever bevond. Medeverdachte heeft de verdachte een pistool gegeven, waarna de verdachte een schot heeft gelost dat aangever in zijn arm heeft geraakt. Hierop is aangever is op de grond gevallen, weer opgestaan en vervolgens weggerend. Terwijl aangever wegrende is er nog een schot in zijn richting gelost dat hem in zijn rug heeft geraakt.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte (hierna ook: de verdachten) doelbewust, na daartoe eerst een scooter van een derde te hebben geleend, met een geladen pistool naar de woning van [naam persoon] zijn gegaan en, nadat zij bij die woning zijn aangekomen, in de richting van aangever zijn gaan schieten en, terwijl aangever een veilig heenkomen zocht, nogmaals op hem hebben geschoten. Hieraan is geen gesprek of enige interactie tussen de verdachten en aangever– als mogelijke aanleiding voor dit schieten - voorafgegaan. Het Hof is om deze reden van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachten geen andere conclusie toelaat dan dat sprake is geweest van een vooropzet plan om aangever van het leven te beroven. Het Hof wordt in dat oordeel gesterkt door de omstandigheid dat de verdachten ongeveer een week voor het schietincident met de auto van de vriendin van de medeverdachte de achtervolging op aangever hebben ingezet en hebben geprobeerd om aangever aan te rijden, hetgeen niet is gelukt. Reeds toen hadden zij het op het leven van aangever voorzien.
Het Hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachten voldoende tijd hebben gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangever van het leven te beroven. Indicaties voor het tegendeel zijn het Hof niet gebleken. Het dossier biedt geen aanknopingspunt er voor dat de verdachte zou hebben gehandeld in een heftige gemoedsbeweging. Ook volgt dit niet uit de verklaring van de verdachte zelf, nu hij iedere betrokkenheid bij het feit heeft ontkend en derhalve geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn gemoedstoestand ten tijde van het schietincident. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Hof het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ bewezen zal verklaren.
Uit het voorgaande volgt ook dat sprake is geweest van een gemeenschappelijk plan van de verdachten om aangever van het leven te beroven waarbij de verdachten samen zijn opgetrokken. Dat maakt dat de rollen van de verdachten inwisselbaar zijn, waardoor het niet ter zake doet wie uiteindelijk op aangever heeft geschoten. Het Hof zal verdachte dan ook veroordelen voor het medeplegen van een poging tot moord.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair, impliciet primair, bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:269 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van poging tot moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot moord op het slachtoffer. Het is een gelukkig toeval geweest dat het slachtoffer niet dodelijk is getroffen. Ook toen het slachtoffer wegrende, heeft dit de verdachte en zijn mededader er niet van weerhouden om opnieuw te schieten, waardoor het slachtoffer in zijn rug is geraakt. De verdachte en zijn mededader zijn planmatig, berekenend en nietsontziend te werk gegaan, waarbij zij kennelijk koste wat kost het slachtoffer van zijn leven wilden beroven. Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis. Bovendien leiden dergelijke strafbare feiten tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving van Aruba. Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor moord als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren gegeven. Het Hof neemt in aanmerking dat op grond van artikel 1:119, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, bij een poging de maximale gevangenisstraf dat op het misdrijf is gesteld met een derde wordt verminderd.
De verdachte is, zo blijkt uit zijn strafkaart, reeds eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op het moment dat de thans bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, was de verdachte relatief kort tevoren uit detentie ontslagen. Het Hof rekent het de verdachte aan dat hij niet van zijn eerdere misstapen heeft geleerd, maar opnieuw – en zo snel na zijn detentie - de fout is ingegaan.
Het Hof heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ziet hierin geen aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen.
Het Hof, is na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde en de procureur-generaal gevorderde straf. Het Hof is – met eenparigheid van stemmen - van oordeel dat de verdachte tot een zwaardere straf dient te worden veroordeeld dan hem bij het vonnis waarvan is beroep is opgelegd.
Het Hof acht een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 25.0000.- aan immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is in het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van Afl. 5.000, - en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de vordering is toegewezen.
Voor zover in hoger beroep nog aan het oordeel van het Hof onderworpen, verenigt het Hof zich met de beslissingen van het Gerecht terzake en met de gronden waarop deze berusten en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat het Hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van Afl. 5.000, - aan immateriële schadevergoeding.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Hof ziet aanleiding om voor de hiervoor toegewezen gedeelten van de vordering een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78, 1:123 en 1:136, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
Afl. 5.000, - (zegge: vijfduizend gulden),en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 5.000, - (zegge: vijfduizend gulden), ter zake van immateriële schade bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, R. Veldhuisen en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittings)griffier, en op 9 november februari 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
Mr. Van Gink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Aruba (Divisie Algemene Recherche Noord) d.d. 28 februari 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer A-25/19-528212 en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Gelet op het spraakgebruik hier te lande, beschouwt het Hof - waar gesproken wordt van ‘motor’, ‘motorfiets’, ‘scooter’ danwel ‘bromfiets’ – dit als een en hetzelfde vervoermiddel.
3.Een geschrift van 28 januari 2019, bijlage 7.2.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 24 september 2018, bijlage 2.1.0.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring d.d. 28 januari 2019, bijlage 7.2.
6.Proces-verbaal d.d. 22 september 2018, bijlage 4.1.
7.Proces-verbaal d.d. 22 september 2018, bijlage 3.1.
8.Proces-verbaal d.d. 24 september 2018, bijlage 3.1.1.
9.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Nederland, rapportnummer 2019.05.07.218 van 25 juni 2019.
10.Proces-verbaal d.d. 22 september 2018, bijlage 4.6.
11.Een geschrift te weten een ontvangstbewijs (teruggave) van 25 oktober 2018.
12.Proces-verbaal van relaas.
13.Proces-verbaal van 22 januari 2019, bijlage 4.5.
14.Verklaring van [verbalisant 3] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2020, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.