ECLI:NL:OGHACMB:2021:183

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2020H00072
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van directeur voor achterstallige huurpenningen in huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. [Appellant] was oorspronkelijk gedaagde in conventie en eiser in reconventie, terwijl Horizon Properties Corporation N.V. de oorspronkelijke eiseres in conventie was. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 1 maart 2012 tot stand kwam tussen Horizon en [Naam 1], waarbij [Appellant] als directeur van Rasberry International N.V. persoonlijk verantwoordelijk werd gehouden voor de uitvoering van de overeenkomst. Horizon vorderde betaling van achterstallige huurpenningen van Afl. 85.426,76, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht in eerste aanleg heeft [Appellant] veroordeeld tot betaling van deze bedragen, maar [Appellant] ging in hoger beroep.

In hoger beroep heeft het Hof de grieven van [Appellant] gegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat niet is komen vast te staan dat de bepalingen in de huurovereenkomst zo moeten worden uitgelegd dat [Appellant] aansprakelijk is voor de achterstallige huurpenningen. Het Hof merkte op dat het niet gebruikelijk is dat een directeur persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden voor de huurschuld van de vennootschap. Het Hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover het de veroordeling van [Appellant] in conventie betreft en wees de vorderingen van Horizon af. Horizon werd veroordeeld in de proceskosten in conventie, terwijl [Appellant] in de proceskosten van Horizon in hoger beroep in reconventie werd veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummer: AUA201701640 – AUA2020H00072
Uitspraak: 8 juni 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen
de naamloze vennootschap
HORIZON PROPERTIES CORPORATION N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.L.F. Dijkhoff.
De partijen worden hierna [Appellant] en Horizon genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen tussenvonnissen van 4 oktober 2017, 3 oktober 2018, 6 februari 2019 en het eindvonnis van 15 april 2020, door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht) uitgesproken. Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 27 mei 2020, is [Appellant] in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 6 februari 2019 en voormeld eindvonnis.
1.2
Bij op 8 juli 2020 ingekomen memorie van grieven met producties heeft [Appellant] negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende in conventie Horizon alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal ontzeggen en in reconventie de oorspronkelijke vorderingen van [Appellant] alsnog integraal zal toewijzen met veroordeling van Horizon in de proceskosten van beide instanties.
1.3
Horizon heeft bij op 27 augustus 2020 ingediende memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot persistit.
1.4
Op de daarvoor (nader) bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.5 van voormeld eindvonnis vastgestelde feiten.
2.2.
Met ingang van 1 maart 2012 is een
lease agreementtot stand gekomen tussen Horizon en [Naam 1] onder Hoofdvestiging Rasberry International N.V. (hierna: Rasberry) voor de duur van vijf jaar ten behoeve van een bedrijfsruimte gelegen te [Adres], in Aruba (hierna: de huurovereenkomst). De huurprijs bedroeg in beginsel een bedrag van Afl. 4.500,- per maand en liep gedurende de jaren op tot een bedrag van Afl 7.000,- per maand.
2.3
In de huurovereenkomst staat, voor zover van belang:
“A. The undersigned Horizon Properties Corporation N.V., doing business under the name of Horizon Properties Corporation established in Aruba (…), for this transaction legally represented by [Naam 2], residing at the [adres 2], hereinafter to be called “the Landlord””
and
B. [Naam 1] onder Hoofdvestiging Rasberry Internation N.V. for this transaction legally represented by [Appellant], residing at [Adres 3] (…) hereinafter to be called “the Tenant”
(…)
SURRENDER OF PREMISES AT END OF TERM
30. (..)
Any property not so removed will be deemed to have been abandoned by Tenant, and may be retained or disposed of by the Landlord as Landlord will desire.
(…)
The undersigned tenant, [Appellant], is personally responsible for the execution and all effects of the present agreement. Any violation of above lease agreement shall be deemed non-compliance of the lease and the lease shall be terminated.
Thus agreed upon and signed in duplicate at Oranjestad, Aruba on…., 2012
[Naam 2] [Appellant]
Horizon Properties Corporation N.V. [Naam 1], Directeur
Landlord Tenant”.
2.4
Bij brief van 14 november 2016 is [Appellant] door Horizon gesommeerd om de achterstallige huurpenningen van Afl. 85.426,76 binnen een termijn van zeven dagen te voldoen, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten, wettelijke rente en advocaatkosten.
2.5
Bij akte van 3 juli 2017 heeft Rasberry haar vordering op Horizon, met betrekking tot vergoeding van de door Rasberry geleden en nog te lijden schade uit hoofde van de door Horizon in of omstreeks de eerste helft van 2014 uit de door Rasberry gehuurde bedrijfsruimte verwijderde en verduisterde plafonds en airco’s welke eigendom waren van Rasberry, gecedeerd aan [Appellant].
2.6
Bij brief van 11 september 2017 heeft de gemachtigde van de echtgenote van [Appellant] bericht dat zij de huurovereenkomst tussen Horizon en Rasberry buitengerechtelijk vernietigt op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c jo. artikel 1:89 lid 1 BW.

3.De beoordeling

3.1
Horizon heeft na vermeerdering van eis in conventie gevorderd -kort weergegeven- dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [Appellant] veroordeelt tot betaling van Afl. 85.426,76, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en [Appellant] de door hem begane onrechtmatige daad toerekent met zijn veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van ontgane huurpenningen ten gevolge van onrechtmatig handelen van [Appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst in maart 2012. [Appellant] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat Horizon onrechtmatig heeft gehandeld jegens Rasberry en gevorderd dat Horizon zal worden veroordeeld tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
3.2.
Het Gerecht heeft in conventie [Appellant] veroordeeld tot betaling van Afl. 85.426,76, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en het meer of anders gevorderde afgewezen en in reconventie het gevorderde afgewezen, met veroordeling van [Appellant] in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.3
De grieven 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met deze grieven komt [Appellant] op tegen de rechtsoverwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 van het bestreden eindvonnis waarin het Gerecht kort gezegd heeft overwogen dat beslissend is de zin die partijen over en weer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de laatste alinea in de huurovereenkomst (zie onder 2.3) mochten toekennen, dat het de bedoeling van partijen was dat [Appellant] zich persoonlijk borg stelt voor de verplichtingen en gevolgen voortvloeiende uit de huurovereenkomst en dat daaruit volgt dat behalve Rasberry ook [Appellant] door Horizon aansprakelijk kan worden gesteld voor de achterstallige huurpenningen.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift heeft Horizon aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [Appellant] persoonlijk aansprakelijk is op grond van de door partijen aangegane huurovereenkomst. Bij de als productie 4 bij inleidend verzoekschrift overgelegde brief heeft Horizon er bij [Appellant] op aangedrongen om de onbetaald gebleven huur van Rasberry te voldoen. Hoewel Horizon niet uitdrukkelijk heeft aangegeven op welke bepaling van de huurovereenkomst zij doelt, kan uit het verdere debat tussen partijen worden afgeleid dat het de volgende bepaling betreft:
The undersigned tenant, [Appellant], is personally responsible for the execution and all effects of the present agreement. Any violation of above lease agreement shall be deemed non-compliance of the lease and the lease shall be terminated.
3.5
Het Hof stelt vast dat geen van partijen is opgekomen tegen de door het Gerecht geformuleerde (Haviltex) maatstaf voor de uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen in voormelde bepaling. Deze maatstaf acht het Hof overigens ook juist. Het Hof merkt hierbij op dat gesteld noch gebleken is van feiten en omstandigheden die moeten leiden tot de conclusie dat beslissend gewicht moet worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de woorden in de betreffende bepaling. Dit betekent dat de vraag hoe in de huurovereenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.6
Ingevolge artikel 129 Rv rust op de partij die zich op een bepaalde verbintenis beroept, in casu Horizon, ter zake daarvan de stelplicht en de bewijslast. [Appellant] heeft gemotiveerd betwist dat de bewuste bepaling dient te worden gelezen zoals Horizon voorstaat. [Appellant] heeft aangevoerd dat de bepaling zo dient te worden gelezen dat hij als directeur van Rasberry slechts persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de uitvoering van de overeenkomst en er persoonlijk op moet toezien dat de huurovereenkomst wordt gerespecteerd. Het woord ‘responsible’ zoals opgenomen in de bepaling is niet hetzelfde als ‘liable’ en met het woord ‘personally’ wordt bedoeld dat hij er als directeur op zou toezien dat de overeenkomst wordt nagekomen. Met het woord ‘effects’ wordt bedoeld het in de praktijk brengen. Met de bepaling is dus niet bedoeld dat [Appellant] aansprakelijk kan worden gehouden voor achterstallige huurpenningen van Rasberry, aldus [Appellant]. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [Appellant] had het op de weg van Horizon gelegen om feiten en omstandigheden te stellen die steun bieden aan de door haar gewenste uitleg van voornoemde bepaling, zoals de context waarbinnen de overeenkomst tot stand is gekomen, wat partijen precies hebben besproken en waarom zou zijn gekozen voor de door haar voorgestane constructie. Het Hof neemt hierbij ook in aanmerking dat het niet zonder meer gebruikelijk is dat een directeur persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden voor een huurschuld van de vennootschap, ook niet als die directeur enig aandeelhouder is.
3.7
Op grond van het overwogene onder 3.5 en 3.6 is het Hof, anders dan het Gerecht, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bewuste bepaling in de huurovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat [Appellant] gehouden is de achterstallige huurpenningen te betalen. Het in hoger beroep door Horizon gedane beroep op bestuurdersaansprakelijkheid wordt, als niet voldoende onderbouwd, verworpen. Dat [Appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst wist of behoorde te begrijpen dat Rasberry niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, hetgeen Horizon pas bij pleidooi heeft gesteld, is niet komen vast te staan. De grieven 1, 2 en 3 slagen.
3.8
Nu het Hof tot een ander oordeel komt dan het Gerecht behoeven de grieven 4 en 5, die zich richten tegen de verwerping van het beroep van [Appellant] op vernietigbaarheid van de huurovereenkomst, geen bespreking meer omdat het Hof aan de beoordeling daarvan niet meer toekomt.
3.9
Hetzelfde geldt voor de grieven 6 en 7 die zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van het bestreden vonnis, die betrekking hebben op de vraag wanneer de huurovereenkomst is beëindigd en in verband daarmee de hoogte van de huurschuld.
3.1
Grief 8 is gericht tegen rechtsoverweging 4.16 waarin het Gerecht de vordering van [Appellant] tot schadevergoeding in verband met achtergelaten spullen in de bedrijfsruimte op grond van artikel 30 van de huurovereenkomst heeft afgewezen. Het Gerecht heeft overwogen dat [Appellant] zijn stelling dat hij met Horizon schriftelijk heeft afgesproken dat hij, na het verlaten van de bedrijfsruimte, de betreffende spullen in de bedrijfsruimte mocht achterlaten om te bezien of de nieuwe huurder deze spullen zou willen overnemen, niet met stukken heeft onderbouwd waardoor deze stelling, gelet op de betwisting door Horizon, als onvoldoende onderbouwd niet is komen vast te staan.
3.11
Ingevolge artikel 30 van de huurovereenkomst rustte op Rasberry de verplichting om bij het einde van de huurovereenkomst haar spullen uit het gehuurde te verwijderen. Indien [Appellant] zou worden gevolgd in zijn stelling dat de huurovereenkomst, anders dan het Gerecht heeft overwogen, reeds per eind december 2013 was geëindigd, dan had Rasberry ervoor moeten zorgen dat per die datum de spullen uit de gehuurde bedrijfsruimte waren verwijderd. Vast staat dat dit niet het geval was. Tegen de overweging van het Gerecht onder 4.11 van het bestreden vonnis, dat tussen partijen niet in geschil is dat de spullen van Rasberry tot halverwege juli 2014 in de bedrijfsruimte stonden en dat deze spullen hierna door Horizon zijn verwijderd in verband met een nieuwe huurder, is immers geen grief aangevoerd, zodat het Hof dit als vaststaand aanneemt. [Appellant] beroept zich op de hiervoor weergegeven afspraak. Nu Horizon het bestaan van die afspraak heeft betwist had het op de weg van [Appellant] gelegen om deze nader te onderbouwen. Zo had van hem mogen worden verwacht dat hij zou aangeven met wie die afspraak is gemaakt, op welke spullen de afspraak betrekking had, wat de gestelde afspraak precies inhield en op welke periode deze betrekking had. Dit laatste geldt te meer nu vast staat dat er tot medio juli 2014 nog spullen in het gebouw stonden terwijl [Appellant] stelt dat de spullen ergens tussen 31 december 2013 en 30 juni 2014 zijn verwijderd. De grief faalt.
3.12
Grief 9, door [Appellant] bestempeld als een paraplugrief behoeft gelet op al het voorgaande geen bespreking meer.
3.13
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het de veroordeling van [Appellant] in conventie betreft. Het Hof zal opnieuw rechtdoende de vordering van Horizon in conventie alsnog afwijzen. Het bestreden vonnis wordt voor het overige bevestigd. Horizon wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep in conventie. [Appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van Horizon in hoger beroep in reconventie.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
Vernietigt het bestreden vonnis voor zover het de veroordeling van [Appellant] in conventie betreft en opnieuw rechtdoende:
Wijst de vorderingen van Horizon af;
Veroordeelt Horizon in de proceskosten in conventie aan de zijde van [Appellant] gevallen en tot aan deze uitspraak in eerste aanleg begroot op Afl. 6.750,- aan gemachtigdensalaris en in hoger beroep begroot op Afl. 209,61 aan verschotten en Afl. 7.500,- aan gemachtigdensalaris;
Bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
Veroordeelt [Appellant] in de proceskosten in hoger beroep in reconventie aan de zijde van Horizon gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 5.400,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 8 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.