ECLI:NL:OGHACMB:2021:214

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
HAR 77/2021
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlof onder elektronisch toezicht in strafvorderlijk kort geding

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. Verzoeker, een gedetineerde in het Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou, had verzocht om verlof onder de voorwaarde van elektronisch toezicht. De Minister van Justitie had dit verzoek afgewezen op basis van een incident waarbij verzoeker in het bezit was van een mobiele telefoon, wat in strijd was met de regels voor elektronisch toezicht. Het Hof oordeelde dat de motivering van de Minister onvoldoende was en dat niet duidelijk was of de Minister rekening had gehouden met het goede gedrag van verzoeker tijdens zijn detentie en de tijd die verstreken was sinds het incident. Het Hof heeft de Minister opgedragen om opnieuw te beschikken over het verzoek van verzoeker, met inachtneming van de overwegingen van het Hof. De beslissing van het Hof benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij beslissingen die de vrijheidsbeneming van gedetineerden aangaan.

Uitspraak

Strafzaken over 2021
Zaaknummer: HAR 77/2021
Uitspraak: 30 juli 2021
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure en wat daaraan is voorafgegaan

1.1.
Verzoeker is gedetineerd in het Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (hierna: het SDKK) uit hoofde van de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf van 5 jaren.
Bij Ministeriële Beschikking van 20 juli 2021 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) beslist om aan verzoeker vooralsnog niet te vergunnen de gevangenis, waarin hij de opgelegde gevangenisstraf ondergaat, te verlaten (hierna: de bestreden beschikking). Aan deze beschikking is ten grondslag gelegd dat verzoeker gehandeld heeft in strijd met artikel 7, sub d, van de Ministeriële Beschikking houdende regels voor het toepassen van elektronisch toezicht (hierna: de Beschikking ET), een en ander conform het bijgevoegde advies van het Centraal College voor de Reclassering van 8 juli 2021 en de onderliggende preadviezen van het SDKK van 26 mei 2021 en de Reclassering Curaçao van 1 juli 2021.
Uit genoemde adviezen blijkt dat het SDKK op 27 mei 2019 een strafbesluit heeft genomen, naar aanleiding van het tijdens een visitatie op 2 mei 2019 aantreffen van een mobiele telefoon en een ‘earpiece’ in de cel van verzoeker, waarmee verzoeker in strijd met de voorwaarden gesteld in artikel 7, sub d, van de Beschikking ET heeft gehandeld. De opgelegde straf hield in het onthouden van twee kantine-uitreikingen.
Eerder, op 19 juli 2021 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao, ter griffie van het Hof een verzoekschrift ex artikel 43 Sv ingediend. Dit verzoek, dat naar aanleiding van de volgende dag gegeven en bestreden beschikking ET bij gelegenheid van de behandeling daarvan in raadkamer van het Hof is gewijzigd, strekt ertoe dat het Hof met vernietiging van de bestreden beschikking het Land althans de Minister zal bevelen dat het verzoeker wordt vergund bij wijze van verlof en onder de voorwaarde van elektronisch toezicht
het SDKKtijdelijk te verlaten.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in raadkamer van het Hof op 27 juli 2021 in Curaçao. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, zijn advocaat en de procureur-generaal, mr. R.H. den Haan (middels een videoconference verbinding met het Gerechtsgebouw van Sint Maarten). Tijdens de behandeling heeft de gemachtigde het verzoek aan de hand van pleitaantekeningen, met producties, toegelicht. Ook verzoeker zelf en de procureur-generaal hebben het woord gevoerd.
1.3.
Het Hof heeft een beschikking aangezegd welke heden wordt gegeven.

2.De standpunten

2.1.
De gemachtigde heeft in raadkamer aangevoerd dat de Minister niet in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen. Allereerst is niet duidelijk wat onder ‘andere door de directeur verboden voorwerpen’ in artikel 7 sub d van de Beschikking ET moet worden verstaan. Voorts betreft het een incident dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de veroordeling door het Hof van verzoeker en waarvoor hij reeds disciplinair is gestraft. Op dit incident na heeft verzoeker zich goed gedragen tijdens zijn detentie. De bestreden beschikking is derhalve niet gegrond op een solide basis. Bovendien zijn er vergelijkbare gevallen van veroordeelden bij wie een mobiele telefoon is aangetroffen aan wie wél verlof is verleend, aldus de gemachtigde.
2.2.
De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Daartoe heeft de procureur-generaal - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De bestreden beschikking is op goede grond genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een gedetineerde niet mag beschikken over een mobiele telefoon. Blijkens zijn verklaring en gezien de voorwerpen verstopt waren wist ook verzoeker dat. Daarbij komt, dat uit de Aanwijzing ET blijkt dat er beleid is ten aanzien van verboden voorwerpen. De door de gemachtigde genoemde andere casus laat zich op de grond van de inhoud daarvan niet vergelijken met die van verzoeker. De Minister heeft in redelijkheid tot de afwijzende beslissing kunnen komen.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, Sv kan in alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof strekt artikel 43 Sv zich mede uit over de fase van tenuitvoerlegging van een opgelegde straf. Nu de strafzaak die tot de detentie van verzoeker heeft geleid, laatstelijk bij het Hof aanhangig is geweest, is het verzoek terecht aan het Hof gedaan.
3.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beschikking ET kan aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, op diens verzoek of op verzoek van de directeur of op verzoek van een reclasseringsinstelling die dit verzoek mede in het algemeen belang en in het belang van de gedetineerde doet, door de Minister worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan de ommekomst van de straf danwel van tweederde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.
3.3
Blijkens artikel 4, eerste lid, van de Beschikking ET kunnen gedetineerden ten aanzien van wie een gunstige beslissing inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling is te verwachten en gedetineerden, aan wie ingevolge het Wetboek van Strafrecht geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, maar over wie de prognose met betrekking tot hun succesvolle terugkeer in de maatschappij gunstig is, in aanmerking komen voor verlof.
3.4.
Artikel 7 van de Beschikking ET bevat een aantal gronden voor weigering of uitstel van het verlof. Op grond van artikel 7, sub d, wordt het verlof geweigerd of uitgesteld in geval van bezit van verdovende middelen, wapens en/of andere door de directeur verboden voorwerpen.
3.5.
Het vergunnen van verlof met ET is een wettelijke bevoegdheid van de Minister. Bij de uitoefening van die bevoegdheid komt de Minister een ruime mate van beleids- c.q. beoordelingsvrijheid toe. Dit brengt mee dat het Hof de beschikking van de Minister in zoverre met terughoudendheid dient te toetsen en dat voor het Hof als toetsingscriterium heeft te gelden of de Minister in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.6.
In de bestreden beschikking heeft de Minister aan zijn besluit ten grondslag gelegd, dat tijdens visitatie van de cel waarin verzoeker verbleef op 2 mei 2019 een mobiele telefoon en een ‘earpiece’ zijn aangetroffen en dat verzoeker aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 7, sub d, van de Beschikking ET.
3.7.
Het Hof is van oordeel dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, omdat op grond van wat hierna wordt overwogen moet worden geoordeeld dat de Minister niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
3.8.
De stelling van de raadsman dat niet duidelijk is wat onder ‘andere door de directeur verboden voorwerpen’ in artikel 7 sub d van de Beschikking ET moet worden verstaan, snijdt geen hout. Immers, in punt 12 van de door de gemachtigde overgelegde ‘Reglanan di kas’ staat niet alleen waaruit de inventaris van de cel bestaat en welke persoonlijke bezittingen een gedetineerde mag hebben (en daaronder wordt een (mobiele) telefoon niet genoemd), ook staat daarin expliciet: “
Tur otro artíkulo ilegalku wòrdu tumá den poder lo
NOwòrdu duná bèk. Esaki ta konta pa arma, telefòn, droga pero tambe […]”. Uit het voorgaande volgt onmiskenbaar dat een telefoon een door de directeur verboden voorwerp is. Bovendien stelt het Hof vast dat het feit dat die wetenschap ook bij verzoeker aanwezig was rechtstreeks volgt uit de inhoud van diens verklaring in raadkamer van het Hof. Reeds op grond van het voorgaande faalt in zoverre het betoog van de gemachtigde.
3.9.
Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de beslissing van de Minister echter onvoldoende of deze zich rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat verzoeker door zijn besluit verzoeker niet te vergunnen de gevangenis, waarin hij zijn gevangenisstraf ondergaat met verlof onder ET te verlaten, ongeveer negen maanden langer in detentie dient te verblijven en of dat in verhouding staat tot de ernst van het vergrijp van verzoeker. Niet alleen dateert dat vergrijp van vóór zijn veroordeling door het Hof, maar ook en vooral is van belang dat in het geheel niet blijkt of, en hoe factoren als het – naar is komen vast te staan: goede - gedrag van verzoeker tijdens zijn meerjarige detentie, mede bezien in het licht van dat tijdsverloop sinds dat vergrijp, alsmede het feit dat verzoeker reeds disciplinair is gestraft voor het desbetreffende vergrijp, in de beoordeling zijn betrokken. Immers, die factoren wegen in het licht van wat met verlof wordt nagestreefd naar hun aard zwaar.
3.10.
Daarbij komt nog het volgende. Het gebruik van het woord ‘vooralsnog’ in de bestreden beslissing suggereert de in artikel 7 sub d geboden modaliteit van uitstel van het verlof. Kennelijk vormen de aard en ernst van het vergrijp voor de Minister geen absolute verhindering voor toekenning van verlof met ET en kan in die redactie minst genomen een voornemen tot uitstel worden gelezen. Een voornemen tot uitstel vergt evenwel jegens verzoeker een nadere motivering: welke feiten en omstandigheden hebben de Minister gebracht tot de keuze voor (het voornemen tot) uitstel en niet voor een ondubbelzinnige weigering, aan welke voorwaarden dient de veroordeelde alsnog te voldoen om wél in aanmerking te komen voor verlof met ET, en op welke termijn zou dat verlof dan wél kunnen plaatsvinden.
3.11.
Het vorenstaande brengt het Hof ertoe te oordelen dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding, terwijl de motivering het besluit niet zonder meer draagt. Bij die stand van zaken kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het Hof:
- gebiedt de Minister van Justitie om op
uiterlijk binnen twee weken na hedeneen nieuwe beschikking te geven, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 30 juli 2021 in Curaçao door mrs. R. Veldhuisen, M.J. de Kort en S.A. Carmelia, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van de griffier. Mrs. De Kort en Carmelia zijn buiten staat deze beschikking te ondertekenen.