ECLI:NL:OGHACMB:2021:25

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
SXM2020H00068
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinsvorming; termijnoverschrijding niet aan appellant tegengeworpen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinsvorming heeft aangevraagd. De minister van Justitie van Sint Maarten heeft deze aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen een jaar na de huwelijksvoltrekking was ingediend. De minister verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond en het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden tegengeworpen vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder de gevolgen van de orkaan Irma en een uitgebreide screeningsprocedure.

Het Hof heeft de zaak behandeld via een videoverbinding en vastgesteld dat de minister geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak van het Gerecht. Het Hof overweegt dat de termijnoverschrijding van anderhalf jaar niet in redelijkheid aan de appellant kan worden tegengeworpen, aangezien de minister niet heeft kunnen toelichten waarom er zoveel tijd zat tussen het screeningsinterview en de inschrijving van het huwelijk. Het Hof oordeelt dat de minister de appellant niet kan tegenwerpen dat hij eerder onrechtmatig verblijf had en dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend.

Het hoger beroep van de appellant is gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht is vernietigd en de minister is opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van de overwegingen van het Hof. De proceskosten van de appellant zijn vastgesteld en de minister is veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

SXM2020H00068
Datum uitspraak: 21 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonende in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
1 april 2020 in zaak nr. SXM201901186, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie van Sint Maarten (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij beschikking van 18 april 2018 heeft de minister het verzoek van [appellant] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als verblijfsdoel gezinsvorming afgewezen.
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2020 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting via een videoverbinding met Sint Maarten behandeld op 8 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Ibrahim, advocaat in Sint Maarten, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat in Sint Maarten, zijn verschenen.

Overwegingen

[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1986 in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Op 14 augustus 2015 is hij gehuwd met [echtgenote van appellant] in het consulaat van de Dominicaanse Republiek op Sint Maarten. Het huwelijk is op 18 januari 2016 geregistreerd in de registers van de Dominicaanse Republiek.
Op 4 januari 2018 heeft [appellant] de minister verzocht om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als verblijfsdoel gezinsvorming. Dit verzoek heeft de minister afgewezen omdat het verzoek niet binnen 1 jaar na het sluiten van de huwelijksvoltrekking is ingediend. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft de minister op 19 september 2019 ongegrond verklaard om de hiervoor genoemde reden. Daarbij heeft de minister er ook op gewezen dat [appellant] al langere tijd illegaal op het eiland woonde en werkte, en dat zijn echtgenote niet aan het inkomensvereiste voldoet. Het Gerecht heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de echtgenote van [appellant] aan het inkomensvereiste voldoet.
Het Hof stelt allereerst vast dat de minister geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Zoals ter zitting is besproken, zal het Hof daarom niet ingaan op de in het verweerschrift opgenomen stelling dat het Gerecht onder 5.3 ten onrechte heeft overwogen dat de minister het eerdere onrechtmatige verblijf van [appellant] niet mocht tegenwerpen.
Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen overweging 5.5 van de aangevallen uitspraak. Volgens [appellant] heeft het Gerecht ten onrechte overwogen dat de termijnoverschrijding niet te wijten is aan bijzondere omstandigheden en dat hij deze omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt. [appellant] voert daarover dat de uitgebreide screeningsprocedure die aan de aanvraag voorafgaat, samen met de gevolgen van de orkaan Irma, het onmogelijk maakten de aanvraag binnen 1 jaar na de huwelijksvoltrekking in te dienen. Volgens [appellant] heeft het Gerecht hem een onredelijke bewijslast opgelegd omdat het vanwege het ontbreken van een online afsprakensysteem onmogelijk is te bewijzen dat de screeningsprocedure bijna twee jaar in beslag heeft genomen.
3.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Voor de toepassing van deze bepaling hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister van Justitie van
Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012. In paragraaf 4.1 staat onder het kopje "Beleid gezinsvorming" dat toelating voor gezinsvorming alleen mogelijk is indien maximaal 1 jaar na het sluiten van het huwelijk of registratie samenleving bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: IND) een aanvraag tot toelating is ingediend. Verder staat er in paragraaf 4.3 dat geldigheid van het huwelijk en samenwonen overige vereisten zijn. In paragraaf 4.3.1 is uiteengezet dat het huwelijk geldig is indien het huwelijk is gesloten voor een ambtenaar van de burgerlijke stand in Sint Maarten of het huwelijk gesloten is volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden en door het Koninkrijk erkend is. Het bestaan van een geldig huwelijk moet met gelegaliseerde documenten aangetoond worden, aldus de richtlijnen.
3.2.
Het Hof overweegt dat de minister ter zitting over het beleid in de richtlijnen heeft toegelicht dat, vóórdat de aanvraag tot toelating kan worden ingediend, de geldigheid van het huwelijk met documenten moet zijn aangetoond en dat het huwelijk moet zijn ingeschreven in de registers van Sint Maarten. Daarvoor neemt het Civil Registry Department (hierna: CRD) screeningsinterviews af. Het CRD schrijft het huwelijk ook in. Volgens de minister neemt deze procedure ongeveer 1 jaar in beslag en is daar ook het beleid op gebaseerd dat binnen 1 jaar na de huwelijksvoltrekking de aanvraag moet zijn ingediend.
3.3.
Vaststaat dat [appellant] zijn aanvraag tot toelating 2 jaar en 5 maanden na het gesloten huwelijk heeft ingediend en dat daarmee niet is voldaan aan het beleid zoals weergegeven in paragraaf 4.1 van de richtlijnen. Echter is het Hof niet gebleken van enige omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding van ongeveer anderhalf jaar aan [appellant] kan worden tegengeworpen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat [appellant] stelt dat zijn echtgenote op 18 januari 2016 een eerste screeningsinterview bij de CRD heeft gehad en dat toen is medegedeeld dat er een Nederlandse vertaling van de huwelijksakte ontbrak en dat zij, zodra zij over de vertaling beschikte, een nieuwe afspraak kon maken. Op 23 februari 2016 beschikte de echtgenote van [appellant] over de vertaling en vervolgens heeft zij zich opnieuw tot het CRD gewend voor het maken van een afspraak voor het screeningsinterview. Ter zitting heeft de minister niet bestreden dat dit screeningsinterview zoals door [appellant] gesteld op 1 mei 2016 heeft plaatsgevonden en dat de echtgenote van [appellant] toen over de vereiste documenten beschikte. Desondanks heeft het CRD het huwelijk pas op 31 oktober 2017 ingeschreven. De minister heeft desgevraagd niet kunnen toelichten waarom er in het geval van [appellant] zoveel tijd zit tussen het screeningsinterview op 1 mei 2016 en de inschrijving van het huwelijk op 31 oktober 2017. Het Hof is daarom, anders dan het Gerecht, van oordeel dat de minister de termijnoverschrijding niet in redelijkheid aan [appellant] heeft kunnen tegenwerpen. Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het door [appellant] tegen de beschikking van 19 september 2019 ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Het Hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de minister opdragen opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar te beslissen, met inachtneming dat aan [appellant] het middelenvereiste, het eerdere onrechtmatige verblijf en de termijnoverschrijding niet kunnen worden tegengeworpen.
5. Het Hof stelt de proceskosten van [appellant] in beroep vast op een bedrag van NA
f1.400,- (NA
f700,- voor het indienen van het beroepschrift en NA
f700,- voor het verschijnen ter zitting) en voor het hoger beroep op een bedrag van NAf 1.400,- (NAf 700,- voor het indienen van het beroepschrift en NAf 700,- voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 1 april 2020 in zaak nr. SXM201901186, voor zover daarbij het beroep tegen de beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten van 19 september 2019 ongegrond is verklaard;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten van 19 september 2019;
IV.
draagtde minister van Justitie van Sint Maarten
opom met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V.
veroordeeltde minister van Justitie van Sint Maarten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f2.800,-, geheel toe te kennen voor door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat de minister van Justitie van het land Sint Maarten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NA
f450,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2021.