ECLI:NL:OGHACMB:2021:337

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
CUR2020H00142
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing beslag door Cooltech Airconditioning Company N.V. tegen de Ontvanger der Belastingen

In deze zaak heeft Cooltech Airconditioning Company N.V. hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de vordering van Cooltech tot opheffing van door de Ontvanger der Belastingen gelegde beslagen werd afgewezen. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 augustus 2019, gevolgd door een eindvonnis op 6 april 2020. Cooltech heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij zij betoogde dat de beslagen niet rechtsgeldig waren en dat er een moratorium gold dat de Ontvanger verplichtte om de invorderingsmaatregelen op te schorten. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de brief van de Minister van Financiën, waar Cooltech naar verwees, niet voldoende was om aan te tonen dat er een moratorium gold. Bovendien heeft het Hof vastgesteld dat Cooltech niet had voldaan aan het verzoek om een haalbare betalingsregeling te treffen met de Ontvanger. De grieven van Cooltech werden verworpen, en het Hof bevestigde het bestreden vonnis, waarbij Cooltech werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 1 juni 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021
Registratienummer: CUR201804198 – CUR2020H00142
Uitspraak: 1 juni 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
COOLTECH AIRCONDITIONING COMPANY N.V.,
gevestigd in Curacao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
de Ontvanger der Belastingen,
gevestigd in Curacao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.
De partijen worden hierna Cooltech en de Ontvanger genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 26 augustus 2019 en het eindvonnis van 6 april 2020, door het Gerecht in eerste aanleg van Curacao (verder: het Gerecht) uitgesproken.
Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 18 mei 2020, is Cooltech in hoger beroep gekomen van voormeld eindvonnis.
1.2
Bij op 29 juni 2020 ingekomen memorie van grieven met producties heeft Cooltech vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Cooltech integraal zal toewijzen al dan niet onder aanvullende gronden en bepalingen als het Hof in goede justitie geraden acht, met veroordeling van de Ontvanger, althans het Land Curaçao in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
1.3
De Ontvanger heeft bij op 7 september 2020 ingediende memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Cooltech uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het hoger beroep, te voldoen binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door het Gerecht onder 2.1 tot en met 2.3 van voormeld tussenvonnis, vastgestelde feiten.
2.2.
Op 28 oktober 2015 en op 27 juni 2016 heeft de Ontvanger beslag gelegd op diverse roerende zaken van Cooltech ter zake van aan Cooltech opgelegde en niet betaalde belastingaanslagen.
2.3
De Ontvanger heeft Cooltech aangezegd deze zaken te gaan veilen op 21 november 2018, welke veiling werd uitgesteld tot 12 december 2018.
2.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen (hierna: LV) heeft Cooltech op 13 november 2018 aan de Ontvanger verzet betekend.

3.De beoordeling

3.1
Cooltech vordert na eiswijziging en -vermeerdering – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat de door de Ontvanger ten laste van Cooltech gelegde beslagen niet kleven en als opgeheven gelden, althans deze op te heffen en voor recht te verklaren dat de door de Ontvanger ten laste van Cooltech aangekondigde openbare veiling wegens gebrek aan rechtsgeldige titel ongegrond is en de veiling te verbieden en subsidiair de Ontvanger te veroordelen tot het respecteren van het aangekondigde Moratorium en dus tot het aanhouden van alle invorderingsmaatregelen waaronder ook de veiling van de beslagen zaken totdat er een onherroepelijke uitspraak is in het faillissement van CDM en mocht de Ontvanger voor de uitspraak van het Gerecht toch overgaan tot het veilen, de Ontvanger althans het Land Curaçao te veroordelen tot betaling van alle schade aan Cooltech die zij door het onrechtmatig handelen van de Ontvanger heeft geleden en zal lijden en dezen nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de Ontvanger tot betaling van de wettelijke rente daarover en met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2.
Het Gerecht heeft bij voormeld tussenvonnis Cooltech in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over hetgeen onder 3.7 van het tussenvonnis is overwogen en bij eindvonnis het gevorderde afgewezen.
3.3
Met grief 1 stelt Cooltech dat het Gerecht met het eindvonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis voorbij gaat aan het feit dat de door de Ontvanger gelegde beslagen en ter executie aangeboden zaken feitelijk vallen onder een door de Minister van Financiën aangekondigd moratorium. Cooltech verwijst in dit verband naar een brief van de Minister van Financiën van 26 oktober 2017 gericht aan “De groep van 9 aannemers Dokmij t.a.v. dhr. [Naam 1]”. Deze brief vermeldt voor zover van belang het volgende:
Verwezen wordt naar uw brief naar eerst collega minister, [Naam 2] van 21 juli 2017 vervolgens aan mij met datum van 14 september 2017. (…)
Uw verzoekschrift behelst twee verzoeken die betrekking hebben op mijn portefeuille:
Het voorstel om 50% van de openstaande facturen aan Dokmij. te verrekenen met niet betaalde belastingschulden.
Het verzoek om het invorderingsproces van de Ontvanger aan te houden wegens uw huidige financiële situatie en de grote onzekerheid ter zake de betalingen aan de aannemers door Dokmij.
Voor wat betreft beide verzoeken heb ik advies ingewonnen van adviseurs dan wel van de Ontvanger. Op grond van de door mij ingewonnen adviezen kan ik u als volgt berichten.
(….)
Ter zake van het onder punt 2. door u verzochte “moratorium” kan ik u berichten dat ik mijn kabinetsmedewerker verzocht heb contact op te nemen met de Ontvanger teneinde voor uw groep van 9 aannemers van Dokmij te bemiddelen opdat de Ontvanger zich coulant kan opstellen betreffende mogelijke dwanginvorderingen. Daarbij wordt u dringend verzocht dat de directie van elk van uw vennootschappen zich tot het ontvangkantoor wendt teneinde een voor u haalbare doch voor de Ontvanger realistische betalingsregeling te treffen.
3.4
Het Hof volgt Cooltech niet in haar stelling dat voormelde brief een aankondiging van de Minister van Financiën van een moratorium bevat in die zin dat de Ontvanger haar invorderingsmaatregelen tot nader order zou moeten aanhouden dan wel totdat er tussen Cooltech en de Ontvanger een haalbare betalingsregeling tot stand is gekomen, zoals Cooltech onder 2 op pagina 3 van de memorie van grieven stelt. In de brief van de Minister van Financiën staat niet meer dan dat de Minister zijn kabinetschef heeft verzocht bij de Ontvanger te bemiddelen voor de groep van 9 aannemers van de Curaçaose Dokmaatschappij (CDM) opdat de Ontvanger zich coulant kan opstellen betreffende mogelijke dwanginvorderingen. Van meer dan een bemiddelingspoging blijkt niet uit deze brief, hetgeen ook niet waarschijnlijk is omdat de Ontvanger het bevoegde bestuursorgaan is dat de dwangschriften ten uitvoer legt en daarover uiteindelijk beslissingsbevoegdheid heeft. Nu Cooltech aan haar stelling dat er een moratorium gold slechts voormelde brief ten grondslag heeft gelegd en geen andere feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd zal haar bewijsaanbod om de heren [Naam 3], [Naam 4] en [Naam 5] te horen die kunnen verklaren dat er een moratorium gold als niet relevant worden gepasseerd.
3.5
Gesteld noch gebleken is voorts dat Cooltech heeft voldaan aan het dringend verzoek in voormelde brief om zich tot het kantoor van de Ontvanger te wenden teneinde een voor haar haalbare doch voor de Ontvanger realistische betalingsregeling te treffen. Het initiatief hiertoe is uitdrukkelijk bij Cooltech (en de overige aannemers) gelegd. Dit ligt ook voor de hand nu Cooltech (samen met andere aannemers) het verzoek heeft gedaan tot aanhouding van het invorderingsproces van de Ontvanger, vanwege haar financiële situatie in samenhang met de grote onzekerheid ter zake van betalingen door CDM. Zoals de Ontvanger terecht stelt had het op de weg van Cooltech gelegen om haar financiële situatie toe te lichten en een haalbare betalingsregeling aan te bieden, waarbij het aan de Ontvanger is om deze betalingsregeling te beoordelen en te bepalen in hoeverre zij rekening kan houden met de gevolgen van het faillissement van CDM op de aflossingscapaciteit van Cooltech. Cooltech heeft -ook in hoger beroep- slechts volstaan met te stellen dat de Ontvanger geen enkele poging heeft gedaan om tot een haalbare betalingsregeling te komen. Wat er van haar eigen zijde hiertoe is ondernomen heeft zij niet aangegeven en kan ook anderszins niet uit de stukken worden afgeleid. De door Cooltech als productie 4 bij inleidend verzoekschrift overgelegde brieven waar zij in haar memorie van grieven naar verwijst kunnen niet als een dergelijke poging worden aangemerkt nu deze alle dateren van voor de brief van de Minister van Financiën en afkomstig zijn van de heer [Naam 1] voornoemd, namens de groep van 9 aannemers en dus niet zien op de afzonderlijke situatie van Cooltech. Cooltech heeft in de toelichting op grief 1 stellingen aangevoerd ten aanzien van de reeds voor de brief van de Minister van Financiën bestaande betalingsregeling dd. 2 september 2017. Deze komen bij de bespreking van de derde grief aan de orde. Grief 1 faalt.
3.6
Met grief 2 stelt Cooltech dat het Gerecht in het eindvonnis ten onrechte voorbij gaat aan het ‘falen’ van de Ontvanger om aan te geven dat er afdoende stuitingshandelingen zijn verricht waardoor de verjaring van de openstaande aanslagen is gestuit. Deze grief leent zich voor gezamenlijke behandeling met grief 4 waarin Cooltech stelt dat het Gerecht het vereiste om ook bijbehorende bedragen te vermelden niet meer heeft meegenomen.
3.7
In de toelichting op deze grief stelt Cooltech dat de Ontvanger in haar akte na tussenvonnis in eerste aanleg ten onrechte telkens de systeemdata van aanslagen heeft genoemd, terwijl de data van de fysieke uitreiking van aanslagen, die volgens Cooltech tot uitgangspunt moeten worden genomen bij de beoordeling van de vraag of er tijdig stuiting heeft plaatsgevonden, altijd ver voor die systeemdatum ligt. De Ontvanger had het Gerecht de juiste informatie behoren te verstrekken op basis waarvan het Gerecht de vermeende stuitingshandelingen had kunnen toetsen.
3.8
Deze stelling van Cooltech ziet, blijkens het door haar gestelde bij pleidooi in ieder geval op
de aanslagen die uit het oude systeem komen waarvan de aanslagen aan Cooltech deel uitmaken.Cooltech verbindt hieraan de conclusie dat
de Ontvanger te kort is geschoten in het aantonen dat de aanslagen uit de jaren 2007 tot en met 2009 die ten grondslag liggen aan het dwangschrift/beslag niet zijn verjaard. Hiermee is door Cooltech niet, althans niet gemotiveerd weersproken dat uit de door de Ontvanger overgelegde producties volgt dat juist ook over latere jaren, namelijk de periode gelegen vijf jaar voordat het beslag werd gelegd, te weten tussen 28 oktober 2010 en 28 oktober 2015, talloze aanslagen zijn opgelegd die tot op heden niet zijn voldaan en die evenmin zijn verjaard. Ook in hoger beroep is gesteld noch gebleken dat die openstaande aanslagen niet aan het op 28 oktober 2015 gelegde beslag ten grondslag lagen. Het Gerecht heeft dan ook terecht wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing van het verweer van Cooltech met betrekking tot de verjaring, haar verweer op dit punt gepasseerd en overwogen dat gelet daarop moet worden geoordeeld dat de aanslagen die aan het beslag van 28 oktober 2015 ten grondslag lagen niet zijn verjaard en dat, mede gelet op de totale omvang van de openstaande bedragen van de diverse aanslagen moet worden geoordeeld dat het beslag niet onnodig of ondeugdelijk is geweest. Gelet op het voorgaande gaat het Hof voorbij aan het aanbod om de heren [Naam 3], [Naam 4] en [Naam 5] als getuige te horen over de systeemdata. De tweede en vierde grief falen.
3.9
Met grief 3 betoogt Cooltech dat het Gerecht voorbij is gegaan aan het feit dat zij de betalingsregeling dd. 2 september 2017 wel degelijk is nagekomen. Cooltech stelt in haar toelichting op deze grief dat de in die betalingsregeling opgenomen aanslagen ZV/OV mede ten grondslag liggen aan het dwangschrift c.q. de veiling, maar dat op deze aanslagen reeds betalingen zijn verricht en wel ten bedrage van NAf 7.000,-. Daarmee zijn deze aanslagen niet meer direct opeisbaar en vervalt de grondslag voor het dwangschrift/beslag, aldus Cooltech.
3.1
De Ontvanger heeft hiertegenover gesteld dat indien voormelde betalingen werkelijk zijn verricht, het niet een aflossing op genoemde betalingsregeling betrof, maar een afboeking van de openstaande belastingschuld. De betalingsregeling, die voor drie maanden gold, was reeds ingetrokken door de Ontvanger vanwege niet nakoming door Cooltech, aldus de Ontvanger. Deze stelling is door Cooltech niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist. Cooltech heeft namelijk onbestreden gelaten dat zij de betalingen tot aan het bedrag van NAf 7.000,- pas in 2019 heeft verricht, dus ruim na de betalingsregeling van 2 september 2017.
Het Hof neemt dus als vaststaand aan dat de door Cooltech gestelde betalingen van in totaal NAf 7.000,- door de Ontvanger zijn afgeboekt van de totale belastingschuld. Cooltech heeft niet gemotiveerd weersproken dat de vorderingen die de Ontvanger op Cooltech heeft betrekking hebben op 512 aanslagen over de periode 2007 tot en met 2018 en dat het om een totaalbedrag inclusief kosten van ruim NAf 746.650, - gaat. Tegen rechtsoverweging 3.6 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht dit heeft vastgesteld heeft Cooltech immers geen grief aangevoerd.
Met een afboeking van NAf 7.000,- op het totaal van de belastingschuld van circa NAf 750.000,- geldt dat zoals het Gerecht terecht heeft overwogen geen aanleiding bestaat voor opheffing van de beslagen.
3.11
Cooltech stelt verder dat voor de overige aanslagen die ten grondslag liggen aan het beslag maar die niet zijn opgenomen in de betalingsregeling, door de Ontvanger niet het aanslagnummer wordt vermeld zodat Cooltech een en ander niet kan verifieren. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Ontvanger bij memorie van antwoord onder 26 en 27 heeft Cooltech niets ingebracht, zodat aan deze stelling van Cooltech voorbij wordt gegaan. De grief faalt.
3.12
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bevestigd. Cooltech zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Cooltech in de proceskosten aan de zijde van de Ontvanger in hoger beroep gevallen en tot op heden begroot op NAf 305.50 aan verschotten en NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
verklaart dit vonnis wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curacao uitgesproken op 1 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.