ECLI:NL:OGHACMB:2021:364

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
H-168/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van minister door Arubaanse ondernemer in strafzaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een Arubaanse ondernemer die werd beschuldigd van omkoping van de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid. De verdachte was eerder vrijgesproken door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het Hof heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen in augustus en september 2021. De procureur-generaal vorderde dat het Hof het vonnis van het Gerecht zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 240 uren.

De verdachte werd beschuldigd van het aanbieden van giften aan de minister met het doel om deze te bewegen tot het verlenen van ontheffingen en werkvergunningen, wat in strijd was met zijn plicht. Het Hof heeft overwogen dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk betalingen heeft gedaan aan de minister in ruil voor de ontheffingen en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan actieve ambtelijke omkoping.

Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 150 uren, met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van corruptie en het belang van integriteit binnen de overheid.

Uitspraak

Zaaknummer: H-168/2019

Parketnummer: P-2017/08680
Uitspraak: 12 oktober 2021 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 22 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep van 30 augustus, 31 augustus,
1 september, 2 september en 21 september 2021.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. R.T.J.M. Oomen, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hij heeft subsidiair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging omdat de vervolging van de verdachte in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat een aantal andere personen niet strafrechtelijk is vervolgd, terwijl tegen deze personen een sterke verdenking bestaat dat zij geld hebben betaald aan [medeverdachte 1] in ruil voor het verkrijgen van ontheffingen. Het openbaar ministerie meet aldus met twee maten, waarbij de beslissing om de verdachte te vervolgen lijkt te zijn ingegeven door haar vriendschap met de verdachte [medeverdachte 1], aldus de raadsman.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat het openbaar ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om al dan niet tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van een verdachte wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel in de betekenis van een beginsel van een behoorlijke procesorde. De enkele omstandigheid dat anderen van wie aanwijzingen bestaan dat zij zich aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig hebben gemaakt niet zijn vervolgd, staat er niet aan in de weg dat dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
In dit geval verschillen de feiten en omstandigheden in de zaak tegen de verdachte met de zaken waarnaar de verdediging heeft verwezen. Het Hof wijst in dit verband op de aard en de ernst van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, haar positie en werkzaamheden als tramitador (tussenpersoon) en een daarmee samenhangende vergaande mate van betrokkenheid van de verdachte bij de haar verweten feiten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden gesteld dat sprake is van gelijke gevallen, zodat schending van het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde is. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2019 – ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 oktober 2013 tot en met
28 maart 2017 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid, althans de minister, belast met arbeid en/of een of meer andere (rechts)personen een of meer giften en/of beloften deed en/of aanbood,
namelijk (telkens) een of meer geldbedragen en/of de belofte om een of meer geldbedragen aan voormelde Minister en/of een of meer andere (rechts)personen te doen toekomen,
zulks met het oogmerk om voormelde Minister te bewegen in zijn bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door voormelde Minister in zijn huidige en/of vorige bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten,
namelijk (telkens)
A
het verlenen van ontheffingen van de door het Departemento di Progreso Laboral te verrichten arbeidsmarkttoets en/of het accorderen van aanvragen tot zulke ontheffingen en/of het herzien, wijzigen en/of passeren van beslissingen en/of adviezen van het Departamento di Progreso Laboral en/of het (bevorderen van) het afgeven van verklaringen van geen bezwaar en/of positieve verklaringen tot toetreding tot de arbeidsmarkt (door het Departemento di Progreso Laboral) en/of het (aldus bevorderen van het) afgeven van (tijdelijke) verblijfsvergunningen (met arbeid) (door het Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero)
en/of
B
het verkrijgen en/of verwerven van een voorkeursbehandeling door voormelde Minister en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en/of zijn mededader(s) en voormelde Minister waarin laatstgenoemde niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem en/of zijn mededader(s) als in het geval dat hij en/of zijn mededader(s) die giften en/of beloften niet hadden gedaan en/of aangeboden.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – met eenparigheid van stemmen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van
26 oktober 2016tot en met
17maart 2017 te Aruba
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid,
althans de minister, belast met arbeid en/of een of meer andere (rechts)personen een of meergiften en/of beloften deed
en/of aanbood,
namelijk
(telkens) een of meergeldbedragen en
/ofde belofte om een of meer geldbedragen aan voormelde minister
en/of een of meer andere (rechts)personente doen toekomen,
zulks met het oogmerk om voormelde minister te bewegen in zijn bediening,
al dan nietin strijd met zijn plicht, iets te doen
en/of na te laten en/of ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door voormelde Minister in zijn huidige en/of vorige bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten,
namelijk (telkens)
A
het verlenen van ontheffingen van de door het Departemento di Progreso Laboral te verrichten arbeidsmarkttoets en
/ofhet accorderen van aanvragen tot zulke ontheffingen
en/of het herzien, wijzigen en/of passeren van beslissingen en/of adviezen van het Departamento di Progreso Laboral en/of het (bevorderen van) het afgeven van verklaringen van geen bezwaar en/of positieve verklaringen tot toetreding tot de arbeidsmarkt (door het Departemento di Progreso Laboral)en
/ofhet
(aldus bevorderen van het
)afgeven van (tijdelijke) verblijfsvergunningen (met arbeid)
(door het Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero
)
en/of
B
het verkrijgen en/of verwerven van een voorkeursbehandeling door voormelde Minister en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en/of zijn mededader(s) en voormelde Minister waarin laatstgenoemde niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot hem en/of zijn mededader(s) als in het geval dat hij en/of zijn mededader(s) die giften en/of beloften niet hadden gedaan en/of aangeboden.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij/zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
1.
Proces-verbaal Algemeen dossier en relaas (map 1, p. 12), inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“[Medeverdachte 1] is vanaf 2013 als MSJA
(het Hof begrijpt: minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid)aangesteld en fungeert als zodanig in het kabinet [naam van het kabinet]. [Medeverdachte 1] heeft arbeidsaangelegenheden in zijn portefeuille. Onderdeel daarvan is het toetsen van aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met arbeid aan de Arubaanse arbeidsmarkt, welke toetsen door DPL worden uitgevoerd. Hieromtrent is door het ministerie van [medeverdachte 1] beleid gemaakt, waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] het prerogatief heeft om op bepaalde gronden ontheffingen van de arbeidsmarkttoets te verlenen.”
2.
Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte] (map 25, p. 430 e.v.), inhoudende als verklaring van de verdachte:
“Ik maak gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte]. Ik geef in het kader van mijn bedrijf [bedrijf A] onder meer administratieve medewerking bij het verkrijgen van werkvergunningen. Ik werk sinds 2016 als tussenpersoon / tramitador.”
3.
Proces-verbaal ter zake begunstiging / omkoping (map 50, zaaksdossier ZD-01, p. 87 e.v.), inhoudende het relaas van verbalisanten:

Casus [bedrijf B]

Uit een ingesteld onderzoek naar DPL-documenten is gebleken dat het bedrijf [bedrijf B] een aanvraag voor ontheffing van de arbeidsmarkttoets voor 3 buitenlandse arbeiders heeft gedaan. Deze aanvraagbrief werd op 26 oktober 2016 bij het bureau van [medeverdachte 1] ingediend en op 27 oktober 2016 door [medeverdachte 1] geaccordeerd. Van de 3 aanvragen werden 2 positieve verklaringen op 30 november 2016 aan [verdachte] uitgereikt, ondanks de negatieve adviezen van de DPL. Het bedrijf [bedrijf C] heeft ook een aanvraag voor een ontheffing gedaan voor een buitenlandse arbeider. Deze aanvraag werd op 1 november 2016 bij het bureau van [medeverdachte 1] ingediend en op dezelfde dag door [medeverdachte 1] geaccordeerd. Deze verklaring werd op 7 december 2016 aan [verdachte] uitgereikt, ondanks het negatieve advies van de DPL.
Onderzoek in het Radex-systeem naar de reisbeweging van [medeverdachte 1] leerde dat [medeverdachte 1] op vrijdag 4 november 2016 naar Miami is gereisd.

Casus [bedrijf D]

Uit ingesteld onderzoek naar DPL-documenten is gebleken dat het bedrijf [bedrijf D] c.q. [betrokkene 1], zijnde de directrice van genoemd bedrijf, [verdachte] machtigde om werkzaamheden te verrichten als tramitador voor haar bedrijf. Deze werkzaamheden betreffen het aanvragen van werkvergunningen voor 10 werknemers voor de functie van “nightcleaner”. De aanvraagbrief voor deze arbeiders is op 1 november 2016 bij het bureau van [medeverdachte 1] ingediend en werd op 2 november 2016 door [medeverdachte 1] geaccordeerd.
Op 1 november 2016 ontvangt [verdachte] een cheque ter waarde van Awg 10.000,- van [betrokkene 1].
Op 2 november 2016 om 8.23 uur stort [verdachte] de cheque van [betrokkene 1] ter waarde van Awg 10.000,- op de bankrekening van [bedrijf A]. Om 8.24 uur werd hetzelfde bedrag weer opgenomen door [verdachte].
Op 2 november 2016 om 13.38 uur stort [medeverdachte 2] een bedrag van US$ 2.461,84 (ongeveer Awg 4.500,-) op de visa card van [medeverdachte 1].

Casus [bedrijf E]

Onderzoek in het Radex-systeem naar de reisbeweging van [medeverdachte 1] leerde dat [medeverdachte 1] op zondag 19 maart 2017 naar Charlotte (VS) is gereisd.
4.
Proces-verbaal Persoonsdossier [verdachte] (map 25, p. 46), inhoudende een telefoongesprek van 26 oktober 2016 naar [telefoonnummer verdachte] [verdachte] van [telefoonnummer medeverdachte 1] [medeverdachte 1]:
[Verdachte]:(..) Luister wat er was gebeurd. De vrouw heeft de brief, maar zij moet het ondertekenen. Zodat zij het aan mij kan geven met de ding die zij mij moet geven. Ik wil niet veel uithalen, omdat ik haar te lang liet wachten.. (onduidelijk)
[Medeverdachte 1]:Maar voor welke dag zal zij het behandelen?
[Verdachte]:Ik heb het vanaf (onduidelijk gestuurd).
[Medeverdachte 1]:Ik moet het voor vrijdag hebben, daarom!
[Verdachte]:I k heb drie en 1. Ik heb drie dat ik daarmee zal komen. Als je mij zegt morgen, ’s morgens, dan zal ik het brengen. Toevallig zullen ze het nu voor mij gaan ondertekenen.
[Medeverdachte 1]:Goed.
[Verdachte]:Ik kan je met vier helpen.
[Medeverdachte 1]:“Alright”.
5.
Proces-verbaal Persoonsdossier [Verdachte] (map 25, p. 47), inhoudende een telefoongesprek van 2 november 2016 om 8.52 uur van [telefoonnummer verdachte] [verdachte] naar [telefoonnummer medeverdachte 1] [medeverdachte 1]:

[Verdachte]: Ik ben klaar voor jou!.

[Medeverdachte 1]:Oke. Ik vertrek nu van huis. (..) Ongeveer om 10 uur op het kantoor.
(..)
[Verdachte]:Ik zal daar op jou wachten, heel goed.
6.
Proces-verbaal Persoonsdossier [verdachte] (map 25, p. 507), inhoudende een telefoongesprek 17 maart 2017 van [telefoonnummer verdachte] [verdachte] naar [telefoonnummer verdachte] [verdachte]:
(..)
[Verdachte]:Ang voor [bedrijf E].
[Medeverdachte 1]:Ang oké. Ik heb de “mail” gestuurd.
[Verdachte]:Ja, je hebt de “mail” gestuurd, maar je hebt mij gezegd dat wij binnen één dag klaar zullen zijn.
(..)
[Medeverdachte 1]:Ik heb, ik heb, ik heb je nodig.
[Verdachte]:Dat weet ik altijd (gelach).
[Medeverdachte 1]:Emmmmm, nee want ik heb een urgente reis aankomende zondag, daarom.
[Verdachte]:Kijk! Je bent die dingen niet aan het ondertekenen, zodat ik rond kan komen.
[Medeverdachte 1]:Emmmmm, hoe kunnen wij het toch doen?
(..)
[Medeverdachte 1]:Oké, nee maar denk even samen met mij, om te kijken wat wij kunnen doen.
Stilte.
[Medeverdachte 1]:Denk even en laat mij weten.
[Verdachte]:[Voornaam medeverdachte 1]! Wat kan ik denken? Deze mensen… Vandaag is bijna iedereen gesloten. Jij hebt deze niet ondertekend. Ja, als je die hebt ondertekend kon ik proberen..
[Medeverdachte 1]:Ja, nee rustig rustig.
[Verdachte]:Ze zijn open, ze zijn open.
[Medeverdachte 1]:Je bent aan het praten, luister! Praat niet. Praat die dingen niet via de telefoon.
[Verdachte]:Ik kan jou helpen, maar ik moet oké krijgen, voor deze.
[Medeverdachte 1]:Oké, laat mij even kijken. Ik zal je terugbellen.

7. Proces-verbaal van verdenking [verdachte] (map 25, p. 25 en 26), inhoudende als relaas van verbalisanten:

“Uit Whatsapp-berichten tussen het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 1] in gebruik bij [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] in gebruik bij [verdachte] bleek het volgende:
Op 17 maart 2017 zegt [medeverdachte 1]: Ik moet 5 hebben.”

8. Proces-verbaal van 6e verhoor van [medeverdachte 3] (map 36, p. 443 e.v.), inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:

“De verschillende keren dat ik gehoord heb dat er spoed was voor het geld, was op momenten dat de minister (
het Hof begrijpt: [medeverdachte 1]) op reis moet. Dan heeft hij extra geld nodig. [Voornaam medeverdachte 4] zegt dan tegen mij: “Hij, [voornaam medeverdachte 1], moet naar Miami reizen, of een keer moest hij, [voornaam medeverdachte 1], naar Venezuela”.

9. Proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [verdachte] van 11 september 2017 (map 25, p. 473 e.v.), inhoudende als verklaring van [verdachte]:

“De eigenaar van [bedrijf E] is [betrokkene 2]. Met zijn echtgenote [betrokkene 3] onderhield ik contact wat betreft werkvergunningen voor buitenlandse arbeiders ten behoeve van [bedrijf E]. Ik heb werkvergunningen voor buitenlandse arbeiders ten behoeve van [bedrijf E] geregeld. Dit hield in aanvragen voor ontheffingen en verlengingen.
[Voornaam medeverdachte 1] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 1]) heeft tegen mij gezegd om te vragen voor een donatie. Volgens mij is dit aan het begin van het jaar gebeurd. [Voornaam medeverdachte 1] heeft aan mij gevraagd of [bedrijf E] open staat voor het doen van een bijdrage voor zijn campagne.”
Overwegingen omtrent het bewijs en bespreking van gevoerde verweren
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte, in ruil voor werkvergunningen of ontheffingen, geld heeft betaald of beloofd aan [medeverdachte 1].
De verdachte fungeerde in de ten laste gelegde periode als tramitador (tussenpersoon) voor meerdere bedrijven bij het verkrijgen van werkvergunningen en ontheffingen ten behoeve van buitenlandse werknemers.
Niet ter discussie staat dat de verdachte direct (telefonisch) contact had met minister [medeverdachte 1] over ontheffingen die door [medeverdachte 1] moesten worden ondertekend, dat [medeverdachte 1] (een deel van) deze ontheffingen daadwerkelijk heeft ondertekend en dat de verdachte geld heeft ontvangen voor haar werkzaamheden als tramitador.
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of het dossier voldoende bewijs bevat dat de verdachte, voor het ondertekenen van deze ontheffingen, geld heeft betaald of beloofd.
In dit verband overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft op 26 oktober 2017 in een telefoongesprek tegen [medeverdachte 1] gezegd dat zij hem ‘3 en 1 kan brengen’ en dat zij hem kan helpen met ‘4’. Uit gegevens van het DPL blijkt dat de verdachte in diezelfde periode ten behoeve van de bedrijven [bedrijf B] (drie) en [bedrijf C] (één), dus vier ontheffingen had aangevraagd die later door [medeverdachte 1] zijn ondertekend.
Opmerkelijk is dat de verdachte in dit telefoongesprek zegt dat zij [medeverdachte 1] kan helpen. Ook in het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoongesprek dat tussen beiden is gevoerd op 17 maart 2017, is dit het geval. Daarbij komt, dat [medeverdachte 1] in verschillende afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken degene is die zegt de verdachte nodig te hebben. Deze rolverdeling roept vragen op en laat zich lastig in overeenstemming brengen met het feit dat juist de verdachte [medeverdachte 1] nodig heeft voor het verlenen van de ontheffingen en derhalve [medeverdachte 1] de verdachte zou moeten helpen, in plaats van andersom. De vraag komt op waarom en waarvoor [medeverdachte 1] de verdachte dan nodig zou hebben en waarmee de verdachte [medeverdachte 1] dan zou kunnen helpen? Zijn opmerking dat hij de verdachte nodig heeft, wordt door [medeverdachte 1] bovendien in verschillende telefoongesprekken in verband gebracht met reizen naar het buitenland die kort daarna zouden plaatsvinden en die – zo blijkt uit zijn reisbewegingen – ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ook in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] volgens de verdachte [medeverdachte 3] altijd extra geld nodig had als hij op reis ging, is het voorgaande een sterke aanwijzing dat [medeverdachte 1] doelt op geld als hij zegt de verdachte nodig te hebben.
Het Hof wijst verder op de opmerkelijke chronologie van gebeurtenissen rondom de ontheffingen die door [medeverdachte 1] op 2 november 2016 ten behoeve van het bedrijf [bedrijf D] (c.q. directrice [betrokkene 1]) zijn geaccordeerd. Op 1 november 2016 heeft de verdachte een cheque ter waarde van Awg 10.000,- ontvangen van [betrokkene 1], welke cheque door de verdachte op 2 november 2016 om 8.23 uur is gestort op de rekening van haar onderneming en een minuut later weer is opgenomen. Een klein half uur later heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] telefonisch medegedeeld dat zij ‘klaar voor hem is’ en hebben [medeverdachte 1] en de verdachte een afspraak gemaakt om elkaar om 10 uur op het kantoor van [medeverdachte 1] te treffen. Op dezelfde dag, om 13.38 uur, wordt een groot contant geldbedrag (Awg 4.500,-) door [medeverdachte 2], de chauffeur van [medeverdachte 1], gestort op de visacard van [medeverdachte 1].
Mede bezien in het licht van de inhoud van het voor het bewijs gebezigde telecommunicatieverkeer, verbindt het Hof hieraan de conclusie dat het door [medeverdachte 2] op 2 november 2016 gestorte geldbedrag afkomstig is van de verdachte, door haar gedaan ter betaling van de ook op 2 november 2016 door [medeverdachte 1] geaccordeerde ontheffingen.
Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang beschouwd – is het Hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte in de casus [bedrijf B]/ [bedrijf C] en de casus
[bedrijf D]/ [betrokkene 1] aan [medeverdachte 1]– in ruil voor het ondertekenen van ontheffingen – geldbedragen heeft betaald althans beloofd heeft geldbedragen te betalen. In zowel de casus [bedrijf B] als de casus [bedrijf E] heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] gezegd om te kunnen helpen, hetgeen door het Hof in het licht van het hiervoor overwogene niet anders kan worden uitgelegd dan dat de verdachte [medeverdachte 1] helpt door hem te betalen voor door hem als minister te verlenen ontheffingen. Naar het oordeel van het Hof kan aldus worden bewezen dat de verdachte aan [medeverdachte 1] giften en/of beloften heeft gedaan teneinde [medeverdachte 1]– als noodzakelijk en door de verdachte gewild gevolg - te bewegen om iets te doen in strijd met zijn plicht. Het Hof zal de ten laste gelegde actieve ambtelijke omkoping dan ook bewezen verklaren.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:128 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
aan een ambtenaar een gift of een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen om in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De onderhavige strafzaak is voortgekomen uit een grootschalig en langlopend opsporingsonderzoek, door het openbaar ministerie voorzien van de naam IBIS. De resultaten van dat onderzoek hebben aan corruptie te relateren strafbare gedragingen blootgelegd, zowel van personen werkzaam in de private sector, als van ambtenaren, in het bijzonder de minister van Sociale zaken, Jeugd en Arbeid van het Land Aruba. De verschijningsvorm van die gedragingen is veelkleurig en verschilt op zichzelf beschouwd in ernst en brutaliteit. De gemene deler ervan is dat die gedragingen steeds van niet-integer handelen getuigen, met beschadiging van het publieke vertrouwen in de objectiviteit van de beslissingen van ambtenaren tot uiteindelijk gevolg. Beschadiging van dat vertrouwen raakt rechtstreeks aan de effectiviteit van het functioneren van de overheid.
Door en namens de door het Hof gelijktijdig berechte verdachten is met het oog op relativering aandacht gevraagd voor de kleinschaligheid van het Land Aruba. Daarbij is gewezen op de lokale aspecten van regulier laagdrempelig en wederkerig contact van bedrijven en particulieren met ambtenaren, tot en met ministers. Die kleinschaligheid zou de strafwaardigheid van wat is komen vast te staan wegnemen althans sterk relativeren. Dit in andere zaken gevoerde verweer brengt het Hof ambtshalve tot de volgende overweging.
Het Hof kan niet inzien dat kleinschaligheid in de even bedoelde betekenis af kan doen aan het beschadigende effect van strafbare gedragingen, zoals hierboven is uiteengezet. Voor zover is gedoeld op relativering van verwijtbaarheid mag juist van een ambtenaar, gegeven die kleinschaligheid, een bovenmatige alertheid op het bewaken van grenzen worden gevergd. Voor particulieren en bedrijven heeft te gelden, dat de kleinschaligheid van Aruba, waarbij met ambtenaren relatief gemakkelijk contact wordt gelegd en onderhouden, geen rechtvaardiging kan vormen voor het plegen van strafbare en in de wet als misdrijven gekwalificeerde gedragingen. Hetzelfde heeft te gelden in de gevallen waarin die contacten bovendien als vriendschappelijk kunnen worden getypeerd.
Zoals in iedere strafzaak dient de strafrechter zich ervan te vergewissen welke doelen met strafoplegging worden gediend. Reeds doordat er berechting plaatsvindt worden normen gemarkeerd. Bij de vraag naar een passende straf staat de vraag naar de strafdoelen van vergelding, algemene preventie en het voorkomen van herhaling door de verdachte centraal.
In de ter berechting voorliggende zaak springen vooral de strafdoelen van vergelding en algemene preventie in het oog. Immers, van bestraffing van de verdachte in de onderhavige strafzaak dient het onmiskenbare signaal uit te gaan dat degene die zich persoonlijk, zakelijk of ambtelijk laat verleiden of een ander doet verleiden tot corruptief gedrag kan rekenen op strafvervolging en berechting. Aldus draagt de strafoplegging van de strafrechter in de individuele strafzaak bij aan het voorkomen en bestrijden van corruptie. Het soortelijk gewicht van het strafdoel van vergelding wordt vanzelfsprekend bepaald door de persoon van de verdachte, het aantal van de bewezen geachte misdrijven, en de aard en ernst daarvan.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in hoger beroep alsnog zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Daarnaast heeft de procureur-generaal gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 240 uren wordt opgelegd. De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen straf in het geheel geen verweer gevoerd.
Meer in het bijzonder overweegt het Hof als volgt.
De verdachte fungeerde in de bewezen geachte periode als tramitador (tussenpersoon) voor bedrijven bij het verkrijgen van werkvergunningen en ontheffingen ten behoeve van buitenlandse werknemers. Daartoe onderhield zij aan de ene kant contact met haar klanten, bedrijven, en aan de andere kant rechtstreeks contact met de minister van Sociale zaken, Jeugdbeleid en Arbeid van het Land Aruba, dit laatste zowel vriendschappelijk als zakelijk.
Vast is komen te staan dat de verdachte in de bewezen geachte periode meermalen van de minister door hem ondertekende ontheffingen voor werkvergunningen heeft gekocht, voor (zeer) aanzienlijke bedragen. De verdachte wist de minister nagenoeg drempelloos te benaderen, terwijl toon en inhoud van de tussen hen gevoerde onderschepte communicatie voor de lezer daarvan getuigt van een onmiskenbaar vriendschappelijke relatie tussen hen beiden, waarbij beiden zeer goed wisten wat zij zakelijk gezien voor elkaar konden betekenen. Het daarbij gebezigde versluierende taalgebruik, ook en juist ten aanzien van de aspecten die kleven aan het in deze zaak aan de verdachte gemaakte verwijt van omkoping, getuigt van een kennelijk raffinement bij het plegen van de bewezen geachte feiten.
Met haar handelen heeft de verdachte bereikt wat zij heeft beoogd: een minister ertoe verleiden dat gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld. Het door de verdachte in stelling gebrachte omkopingsmiddel was geld, terwijl de hoogte van de door haar daarbij te nemen hordes sterk werd gerelativeerd door de vriendschappelijke basis waarop de contacten onderling werden onderhouden. Aangenomen moet worden dat deze gang van zaken de verdachte zakelijk geen windeieren heeft gelegd.
De verontwaardigde stelligheid waarmee de verdachte die feiten is blijven ontkennen betekent voor het Hof dat het in haar proceshouding geen grond vindt de aan haar op te leggen straf te matigen, in het bijzonder niet vanwege het met bestraffing nagestreefde doel van vergelding.
Waar het de persoon van de verdachte betreft, overweegt het Hof als volgt.
De onderhavige strafzaak heeft zonder twijfel een zware wissel getrokken op het leven van de verdachte, en haar gezin. Zij is in detentie geraakt en als gevolg van haar handelen is zij in een kleine samenleving van een voetstuk gevallen, of zoals de verdachte het ten overstaan van het Hof heeft verwoord: door de onderhavige strafzaak is haar reputatie te gronde gericht. Gelet op de inhoud van dit vonnis behoeft het geen nader betoog dat dit een en ander slechts rechtstreeks is te herleiden tot verdachtes eigen handelen, en niet, zoals zij ter terechtzitting heeft betoogd, tot buitensporig optreden door of vanwege het openbaar ministerie.
Alles afwegend doen de door de procureur-generaal gevorderde hoofdstraffen, zowel de soorten als modaliteit daarvan, recht aan de aard en ernst van de feiten, als ook aan de persoon van de verdachte. Het Hof zal daarom de verdachte veroordelen tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46 en 1:136 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) urenindien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, R. Veldhuisen en
R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittings)griffier, en op 12 oktober 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften.